ECLI:NL:GHAMS:2022:1637

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
200.298.231/01 en 200.298.240/01 en 200.302.863/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van vier minderjarigen, te weten [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De moeder van deze kinderen, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 6 mei 2021 betwist, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen was verlengd. De gecertificeerde instelling, stichting de Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland, was verweerster in deze procedure. Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg besproken, waarbij het hof heeft verwezen naar eerdere beschikkingen van de kinderrechter. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen, terwijl de GI heeft verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft de situatie van de kinderen en de moeder beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de kinderen nog steeds in een onveilige en onstabiele situatie verkeerden. De moeder heeft weliswaar stappen gezet in haar ontwikkeling, maar het hof oordeelde dat zij nog niet in staat was om een veilig opvoedklimaat te bieden. De raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de beslissingen van de kinderrechter in stand te laten. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikkingen bekrachtigd en de verzoeken van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.298.231/01 (betreft: [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] )
zaaknummer rechtbank: C/15/308644 JURK 20-2007 en C/15/310186 JURK 20-2286
zaaknummer: 200.298.240/01 (betreft: [minderjarige 4] )
zaaknummer rechtbank: C/15/308644 / JURK 20-2007
zaaknummer: 200.302.863/01 (betreft: [minderjarige 4] , [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] )
zaaknummer rechtbank: C/15/320448 /JURK 21-1749
beschikking van de meervoudige kamer van 31 mei 2022 inzake
[de moeder],
verblijvende op een bij het hof bekende locatie,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen,
en
de gecertificeerde instelling stichting de Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
Als belanghebbenden in de zaak 200.298.231/01 zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] );
- de minderjarige [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] );
- de vader van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , [de vader ] (hierna te noemen: [de vader ] ) .
Als belanghebbende in de zaak 200.298.240/01 is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 4] (hierna: [minderjarige 4] ).
Als belanghebbenden in de zaak 200.302.863/01 zijn aangemerkt:
- [minderjarige 4] ;
- [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 3] .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

In de zaak met zaaknummer 200.298.231/01
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) van 6 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
In de zaak met zaaknummer 200.298.240/01
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter van 6 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
In de zaak met zaaknummer 200.302.863/01
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter van 11 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.298.231/01
2.1
De moeder is op 6 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 6 mei 2021.
2.2
De GI heeft op 8 oktober 2021 een verweerschrift ingediend.
In de zaak met zaaknummer 200.298.240/01
2.3
De moeder is op 6 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 6 mei 2021.
2.4
De GI heeft op 8 oktober 2021 een verweerschrift ingediend (gevoegd achter het onder 2.2 genoemde verweerschrift).
In de zaak met zaaknummer 200.302.863/01
2.5
De moeder is op 22 november 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 oktober 2021.
2.6
De GI heeft op 31 december 2021 een verweerschrift ingediend.
2.7
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 4] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.8
De mondelinge behandeling van voormelde zaaknummers heeft op 4 april 2022 gezamenlijk plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee medewerkers van het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (hierna: LET-JB), namens de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
[de vader ] is, hoewel correct opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Appellante is de moeder van:
- [minderjarige 4] , geboren [in] 2007;
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2012;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2015;
- [minderjarige 3] , geboren [in] 2017 (hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen).
3.2
De moeder oefent alleen het gezag uit over de kinderen. [de vader van minderjarige 4] is de vader van [minderjarige 4] . [minderjarige 4] woont in een netwerkpleeggezin, te weten bij een vriendin van de moeder. [de vader ] , de biologische vader van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , heeft [minderjarige 2] en [minderjarige 1] erkend. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen in een geheim pleeggezin.
3.3
[minderjarige 4] heeft meerdere malen onder toezicht gestaan voor het eerst vanaf 25 augustus 2011. [minderjarige 1] heeft vanaf 2012 met tussenpozen onder toezicht van de GI gestaan. [minderjarige 2] en (de op dat moment nog ongeboren) [minderjarige 3] hebben vanaf 2017 tot heden met tussenpozen onder toezicht gestaan. Bij de beschikking van de kinderrechter van 14 november 2019 is voor alle vier de kinderen opnieuw de ondertoezichtstelling uitgesproken, die nadien steeds met een jaar is verlengd. Het Landelijk expertise Team (hierna: LET JB) heeft de ondertoezichtstelling voor een periode uitgevoerd en is nog steeds het aanspreekpunt voor [de vader ] .
3.4
De kinderrechter heeft bij beschikking van 22 september 2020 machtiging verleend tot (spoed-)uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een netwerkpleeggezin, welke machtiging nadien steeds is verlengd. De kinderrechter heeft bij beschikking van 22 september 2020 ook een machtiging verleend tot (spoed-)uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een gezinshuis, welke machtiging nadien is verlengd en tot 7 december 2020 heeft voortgeduurd. De kinderrechter heeft bij beschikking van 4 december 2020 machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een geheim pleeggezin met ingang van 7 december 2020, welke machtiging daarna is verlengd.

4.De omvang van het geschil

In de zaak met zaaknummer 200.298.231/01
4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een geheim pleeggezin verlengd met ingang van 14 mei 2021 tot 14 november 2021. De kinderrechter heeft de GI niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een gezinshuis.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de periode van 14 mei 2021 tot 14 november 2021 alsnog af te wijzen. De moeder verzoekt daarnaast de GI te veroordelen in de kosten van de procedures in beide instanties, waaronder de eigen bijdrage van de advocaat.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
In de zaak met zaaknummer 200.298.240/01
4.4
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een netwerkpleeggezin verlengd met ingang van 14 mei 2021 tot 14 november 2021.
4.5
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 4] voor de periode van 14 mei 2021 tot 14 november 2021 alsnog af te wijzen. De moeder verzoekt daarnaast de GI te veroordelen in de kosten van de procedures in beide instanties, waaronder de eigen bijdrage van de advocaat.
4.6
De GI verzoekt, het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.302.863/01
4.7
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 4] , [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd tot 14 november 2022. Daarnaast is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een netwerkpleeggezin verlengd tot 14 november 2022. Ook is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een geheim pleeggezin verlengd tot 14 november 2022.
4.8
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking alsnog het inleidend verzoek van de GI tot de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een netwerkpleeggezin en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een geheim pleeggezin voor de periode van 14 november 2021 tot 14 november 2022 af te wijzen. Daarnaast verzoekt de moeder de GI te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties, waaronder de eigen bijdrage van de advocaat.
4.9
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vraag die bij het hof voorligt is of de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen vanaf 14 mei tot 14 november 2021 verlengd had moeten worden, of de ondertoezichtstelling van de kinderen vanaf 14 november 2021 tot 14 november 2022 moet voortduren en of de verlengde machtigingen tot uithuisplaatsing nu nog moeten voortduren tot 14 november 2022.
5.2
De moeder is het niet eens met de laatste verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlengingen van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen, omdat er geen sprake meer is van een bedreigde ontwikkeling en zij thans zelf in staat is om voor de kinderen te zorgen. De moeder komt voldoende tegemoet aan de ontwikkelingsbehoefte van de kinderen. Zij werkt mee met de nodige hulpverlening, komt de afspraken met hen na en heeft voldoende probleembesef en -inzicht. De situatie thuis is in positieve zin veranderd. Zij wordt niet meer bedreigd door [de vader ] die een contact- en straatverbod heeft en niet meer aan huis komt. Zij heeft haar huis opgeknapt en kan zelf voor de kinderen zorgen. De kinderen kunnen daarom weer bij haar komen wonen. De situatie is veilig.
5.3
De GI voert aan dat de verlengingen van de ondertoezichtstelling en van de machtigingen tot uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk zijn. Er is nog steeds sprake van een zorgelijke situatie en een ernstig ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. Voor de uithuisplaatsing was sprake van een onstabiele, onrustige en onveilige en onvoorspelbare leefsituatie voortvloeiend onder meer uit de extreem gewelddadige relaties en onvoldoende beschikbaarheid van de moeder alsmede uit de afwijzende en zelfbepalende houding van de moeder ten opzichte van de hulpverlening. Gedurende de uithuisplaatsing zal duidelijk moeten worden wat de kinderen specifiek nodig hebben aan opvoedingsbehoeften, (trauma)behandeling en andere hulpverlening. Hoewel de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, is zij er nog niet in geslaagd om een zodanig opvoedklimaat te creëren dat thuisplaatsing in het belang van de kinderen is.
5.4
De raad heeft het hof geadviseerd de beslissingen van de kinderrechter in stand te laten.
Ondertoezichtstelling van 14 november 2021 tot 14 november 2022
5.5
In de wet staat over een verlenging van een ondertoezichtstelling het volgende. Volgens artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat zijn te dragen. Volgens artikel 1:260, eerste lid, BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.6
Het hof is met de kinderrechter van oordeel dat de kinderen zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Deze ernstige bedreiging bestaat daarin dat het hen voorafgaand aan de uithuisplaatsing langdurig heeft ontbroken aan een veilige en stabiele thuissituatie. De kinderen vertonen opstandig en ongestructureerd gedrag en de pleegouders van de jongste drie kinderen moeten alle zeilen bijzetten om de rust in het gezin te bewaren en - na de omgangsmomenten - te herstellen. Het hof is ook met de kinderrechter van oordeel dat de moeder de zorg die noodzakelijk is om de bedreiging weg te nemen, niet of onvoldoende accepteert, doordat zij afspraken niet nakomt, niet beschikbaar is of niet meewerkt en dat de nodige hulpverlening daardoor onvoldoende van de grond komt, zoals het hof hierna verder zal toelichten. Deze situatie is niet althans onvoldoende gewijzigd, zodat het hof de ondertoezichtstelling zal bekrachtigen.
Machtigingen tot uithuisplaatsing en verlengingen
5.7
In de wet staat over een verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing het volgende. Volgens artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Volgens artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter de duur van de machtiging op verzoek van de gecertificeerde instelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.8
Het hof constateert dat de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing tot 14 november 2021 zijn verlopen. De moeder heeft op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM) nog steeds het recht om door het hof te laten toetsen of de beslissingen van de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, een juiste beslissing was. Dit staat in de uitspraak van de Hoge Raad van 14 oktober 2011 (HR 14 oktober 2011, NJ 2011, 596).
5.9
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de verlengingen van de machtigingen tot uithuisplaatsing aan de GI tot 14 november 2021 terecht heeft gegeven. Het hof is het eens met de redenen die de kinderrechter daarvoor heeft gegeven en sluit zich daarbij aan. Het hof is van oordeel dat de kinderen niet thuis bij de moeder konden wonen en dat de situatie sindsdien niet (voldoende) is veranderd en deelt de noodzaak van een machtiging over de periode daarna van 14 november 2021 tot 14 november 2022. Het hof zal daarom de beslissingen van de kinderrechter in stand laten. Het hof zal uitleggen waarom.
5.1
Sinds 2012 bestaan er zorgen over de thuissituatie bij de moeder. De kinderen bevonden zich in een instabiele, onrustige en onveilige leefomgeving bij de moeder. Er bestonden zorgen over de extreem gewelddadige relaties die de moeder aanging, zorgen op het gebied van hygiëne en de emotionele beschikbaarheid van de moeder voor de kinderen. De moeder bleef daarbij de kinderen blootstellen aan conflicten en strijd tussen haar en haar partners. De kinderen zijn meerdere malen getuige geweest van huiselijk geweld tussen de moeder en haar (ex) partners en hebben ondergedoken gezeten met de moeder in Blijfhuizen. Dit heeft ertoe geleid dat de kinderen zich emotioneel niet veilig voelden.
Het LET JB is bij het gezin betrokken in verband met de geuite bedreigingen door [de vader ] . De moeder heeft sinds het begin van de geboden hulp aangegeven geen hulpverlening nodig te hebben en lijkt niet leerbaar. Ook zijn er zorgen over haar financiën, waaronder het betalen van de huur.
5.11
De kinderen vertoonden na de plaatsing in het pleegzin, zoals gemeld, opstandig en ongestructureerd gedrag. Het heeft de pleegouders veel moeite gekost om hier grip op te krijgen. Thans gaat het naar omstandigheden goed met de kinderen. Voor [minderjarige 2] is per juni 2021 speltherapie ingezet. [minderjarige 1] heeft een cognitief onderzoek gehad in verband met leerproblemen. [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] hebben een omgangsregeling met de moeder van 45 minuten begeleide omgang per vier weken. De omgang wordt begeleid door Family Supporters.
[minderjarige 4] woont in een pleeggezin bij haar beste vriendinnetje. Ook zij vertoonde in het begin van de plaatsing veel opstandig gedrag. Op dit moment is zij wat rustiger. Wel geeft [minderjarige 4] aan dat zij onrust in haar hoofd ervaart. De GI zal voor haar samen met Levvel hulpverlening inzetten. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij ziet dat [minderjarige 4] op haar plek zit in het pleeggezin, maar dat zij nog liever zelf voor [minderjarige 4] zou willen zorgen. [minderjarige 4] heeft eenmaal per week op woensdag omgang bij de moeder thuis.
5.12
Het hof ziet dat de moeder stappen heeft gezet om haar situatie te verbeteren. Zij heeft haar huis opgeknapt en een aantal gesprekken gehad bij PsyQ. Zij heeft inmiddels een bewindvoerder die haar financiën regelt en zij komt op tijd voor de omgangsregeling en bespreekt deze voor- en na met Family Supporters, zodat de omgang thans beter verloopt.
Afgezien daarvan is de situatie van de moeder onvoldoende stabiel. Zij kampt nog altijd met eigen problematiek. De behandeling hiervoor lijkt stil te staan, omdat zij een halfjaar na het laatste gesprek met PsyQ, nog geen andere huisarts heeft gevonden, die haar kan doorverwijzen naar een praktijkondersteuner huisarts (POH) voor haar psychische klachten. Zij heeft de baan die zij had gevonden bij [X] niet kunnen behouden en er zijn meldingen tegen de moeder van overlast in de wijk. Verder is de moeder nogmaals een relatie aangegaan met een man die zijn agressie niet onder controle bleek te hebben. Zo is ter zitting gebleken dat haar (inmiddels) ex-vriend de voormalige bewindvoerder heeft bedreigd, waardoor het bewind in eerste instantie niet goed verliep.
Tot slot is gebleken dat de contacten tussen de moeder en de GI nog niet goed verlopen. De moeder communiceert via Whatsappberichten en niet in persoon, omdat zij dit lastig vindt. Door het gebrek aan communicatie kan de GI onvoldoende beoordelen of de moeder daadwerkelijk haar gedrag positief heeft veranderd en de moeder betrouwbaar genoeg is in het nakomen van haar afspraken.
5.13
Het hof constateert dan ook dat ondanks de geboden hulpverlening de moeder (nog) onvoldoende in staat lijkt te zijn om de kinderen te bieden wat zij nodig hebben, namelijk een stabiel en een veilig opvoedklimaat, waarbij de kinderen niet blootgesteld worden aan huiselijk geweld tussen de moeder en haar partners.
Het hof acht het dan ook in het belang van de verzorging en de opvoeding van de kinderen en hun geestelijke en lichamelijke gesteldheid noodzakelijk hun stabiele situatie in het pleeggezin dan wel netwerk pleeggezin te laten voortduren en de machtigingen tot uithuisplaatsing te verlengen. Het hof betrekt hierbij de omstandigheid dat de kinderen ruim een jaar niet meer bij de moeder wonen en de jongste kinderen de moeder op dit moment zeer beperkt en altijd onder begeleiding van Family Supporters zien en dat zij nog hulpverlening nodig hebben. De omstandigheid dat de pleegouders van de kinderen gelovig zijn terwijl de kinderen niet gelovig zijn opgevoed maakt, anders dan de moeder meent, niet dat zij niet in staat zijn om de kinderen een veilig en stabiel opvoedklimaat te bieden.
5.14
De verzoeken van de moeder worden dan ook afgewezen.
Proceskosten
5.15
Gelet op bovenstaande conclusie wijst het hof de verzoeken van de moeder tot proceskostenveroordelingen van de GI tevens af.

6.De beslissing

Het hof in de zaken 200.298.231/01, 200.298.240/01, 200.302.863/01:
bekrachtigt de bestreden beschikkingen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. C.M.J. Peters en mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van Tol als griffier en is op 31 mei 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.