ECLI:NL:GHAMS:2022:1633

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
200.289.718/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van de voormalige echtelijke woning en de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [de man] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin is beslist dat de voormalige echtelijke woning van partijen verdeeld moet worden. De rechtbank heeft [de man] de mogelijkheid geboden om de woning aan zich toe te delen, maar heeft ook bepaald dat als hij dit niet binnen drie maanden doet, de woning verkocht moet worden. [de man] heeft in hoger beroep tien grieven ingediend, maar het hof heeft geoordeeld dat hij niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor de grieven die betrekking hebben op de beslissingen van de rechtbank die in de plaats treden van een tot levering van een registergoed bestemde akte. Dit is gebaseerd op artikel 3:301 lid 2 BW, dat vereist dat hoger beroep binnen acht dagen na het instellen daarvan moet worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Het hof heeft de beslissingen van de rechtbank onder 5.2. tot en met 5.7. en 5.10. bekrachtigd, en [de man] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof onderschrijft de belangenafweging van de rechtbank tussen de belangen van [de vrouw] en [de man].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.289.718/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/294488 / HA ZA 19-634
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 31 mei 2022
inzake
[de man],
wonend te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. H.H.M. de Vries-Veringa te Lisse,
tegen
[de vrouw],
wonend te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.M.C. Wingen te Heemstede.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [de man] en [de vrouw] genoemd.
[de man] is bij dagvaarding van 27 januari 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 oktober 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [de vrouw] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en [de man] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
In de appeldagvaarding heeft [de man] ook schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis gevorderd.
Op 16 februari 2021 heeft het hof een rolbeslissing gegeven. Het hof heeft geconstateerd dat uit de stukken die bij het aanbrengen van de zaak zijn overgelegd niet blijkt dat het hoger beroep conform de eis van artikel 3:301 lid 2 BW binnen acht dagen is ingeschreven in de registers en beslist dat partijen zich hierover bij memorie van grieven en memorie van antwoord moeten uitlaten.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord tevens t.a.v. de provisionele vordering, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 17 maart 2022 doen bepleiten door hun advocaten, mr. De Vries-Veringa aan de hand van een pleitnotitie die is overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Ter zitting heeft mr. De Vries-Veringa, naar het hof begrijpt, het schorsingsverzoek namens [de man] ingetrokken.
[de man] heeft bij memorie van grieven tien grieven voorgedragen en vervolgens geconcludeerd dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, [de man] ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, het bestreden vonnis zal vernietigen, de vorderingen in eerste aanleg van [de vrouw] alsnog zal afwijzen en die van [de man] alsnog zal toewijzen, de vordering tot verdeling of verkoop van de woning voor twee jaar zal uitsluiten en [de vrouw] zal veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in het hoger beroep.
[de vrouw] heeft geconcludeerd dat het hof [de man] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hem die vorderingen zal ontzeggen dan wel zal afwijzen en [de man] zal veroordelen in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg en in het hoger beroep.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.4. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, dienen daarom ook het hof als uitgangspunt en komen, aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, neer op het volgende.
2.1
Partijen zijn ex-echtgenoten. Tussen hen is bij beschikking van 17 december 2014 de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 10 februari 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2
Partijen hebben in onverdeelde economische eigendom de voormalig echtelijke woning aan de [A-straat] in [plaats A] . Op de woning rust een hypotheekschuld, waarvoor beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn. [de man] is na het uiteengaan van partijen in deze woning blijven wonen.

3.Beoordeling

3.1
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank op de daartoe strekkende vordering van [de vrouw] beslist dat de woning verdeeld moet worden. [de man] is in de gelegenheid gesteld de woning aan zich te laten toedelen tegen de nog te taxeren waarde en met ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijk van [de vrouw] voor de hypothecaire lening.
Onder 4.9 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat als [de man] de woning niet binnen drie maanden na betekening van het vonnis aan zich heeft laten toedelen of [de man] al eerder aangeeft dat hij de woning niet kan of wenst over te nemen, de woning verkocht dient te worden.
3.2
De beslissing in het bestreden vonnis luidt, voor zover van belang, als volgt:

in conventie
(…)
5.2.
veroordeelt [de man] in het geval de woning op grond van rechtsoverweging 4.9 moet worden verkocht om medewerking te verlenen aan de onderhandse verkoop van de woning, waaronder het verstrekken van een bemiddelingsopdracht aan de makelaar;
5.3.
bepaalt dat in het geval de woning op grond van rechtsoverweging 4.9 moet worden verkocht partijen gezamenlijk een van de makelaars werkzaam bij [naam makelaardij] te [plaats B] de opdracht verstrekken tot bemiddeling bij verkoop van de woning;
5.4.
veroordeelt [de man] in het geval de woning op grond van rechtsoverweging 4.9 moet worden verkocht tot medewerking aan alle verkoophandelingen, waaronder de noodzakelijke bezichtigingen;
5.5.
veroordeelt [de man] in het geval de woning op grond van rechtsoverweging 4.9 moet worden verkocht de adviezen van de makelaar te volgen ten aanzien van het verkoop-klaar maken van de woning en de vraag- en laatprijs;
5.6.
veroordeelt [de man] in het geval de woning op grond van rechtsoverweging 4.9 moet worden verkocht tot medewerking aan levering van de woning aan de koper(s), waaronder ondertekening van de notariële leveringsakte;
5.7.
bepaalt dat in het geval de woning op grond van rechtsoverweging 4.9 moet worden verkocht en [de man] na daartoe te zijn gesommeerd door [de vrouw] zijn medewerking en/of toestemming niet binnen 48 uur aan de hiervoor onder 5.3 en/of 5.6 geformuleerde veroordelingen heeft verleend, dit vonnis in de plaats treedt van de van [de man] voor de verkoopopdracht, verkoop en levering benodigde toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening in de plaats wordt gesteld, alsmede dat dit vonnis in dat geval dezelfde kracht heeft als een wettige vorm opgemaakte akte houdende de benodigde verklaringen van [de man] voor de levering van de woning aan de koper(s);
5.8.
veroordeelt [de man] om op de transportdatum van de woning de woning te hebben verlaten en in deugdelijke staat achter te laten, onder afgifte van de sleutels aan de makelaar;
5.9.
bepaalt dat [de man] een dwangsom zal verbeuren van € 500,00 per dag(deel) dat hij in gebreke blijft aan de veroordelingen onder 5.2, 5.4, 5.5, 5.6 en 5.8 te voldoen, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 20.000,00.
in reconventie
5.10.
bepaalt dat [de man] de woning binnen een termijn van drie maanden vanaf de betekening van het vonnis aan zich kan laten toedelen;
(…)”.
3.3.
[de man] is met tien grieven tegen de beslissingen onder 5.2. tot en met 5.7., 5.9. en 5.10. in hoger beroep gekomen. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat, hoewel het hoger beroep niet is ingeschreven in de betreffende registers, hij ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat het vonnis niet in de plaats is getreden van de leveringsakte. [de vrouw] is van mening dat [de man] niet-ontvankelijk is, omdat het bestreden vonnis een uitspraak is in de zin van lid 1 van artikel 3:301 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en [de man] heeft nagelaten het hoger beroep in te schrijven.
3.4.
Als een verweerder gehouden is tezamen met eiser een akte op te maken, dan kan de rechter op grond van artikel 3:300 lid 2 BW bepalen dat zijn uitspraak in de plaats van de akte of een deel daarvan zal treden.
Op grond van artikel 3:301 lid 2 BW moet hoger beroep tegen een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats zal treden van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen daarvan worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister als bedoeld in artikel 433 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De sanctie van niet-ontvankelijkverklaring in geval van niet-tijdige inschrijving betreft ook de andere onderdelen van het dictum die, blijkens het dictum, onlosmakelijk met het onderwerp van de inschrijvingseis zijn verbonden.
3.5.
Onder 5.7. van het dictum is onder meer bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de van [de man] voor de levering benodigde toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening en dat het vonnis in dat geval dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte houdende de benodigde verklaringen van [de man] voor de levering van de woning aan de koper(s).
De bestreden beslissing is in zoverre een uitspraak die in de plaats zal treden van een tot levering van een registergoed bestemde akte.
3.6.
[de man] had dan ook ingevolge 3:301 lid 2 BW jo. 433 Rv zijn hoger beroep binnen acht dagen na het instellen daarvan moeten inschrijven in het daartoe bestemde register van de rechtbank die het bestreden vonnis heeft gewezen. Het hoger beroep is niet ingeschreven. Daarom kan [de man] niet worden ontvangen in zijn hoger beroep voor zover dat zich richt tegen oordelen die betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van een tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen.
3.7.
De rechtbank heeft in het dictum, voor het geval [de man] de woning niet binnen een termijn van drie maanden aan zich kan laten toedelen, als wijze van verdeling de verkoop en levering van de woning aan een derde gelast en bepaald op welke wijze de verkoop en de levering moet worden bewerkstelligd. Deze beslissingen, onder 5.2. tot en met 5.6. en 5.10., van het dictum, alsmede (het overige gedeelte van) 5.7. van het dictum, zijn aldus onlosmakelijk verbonden met het gedeelte van de beslissing onder 5.7. van het dictum dat het vonnis in de plaats zal treden van de leveringsakte. [de man] is daarom niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover het hoger beroep is gericht tegen de beslissingen van de rechtbank onder 5.2. tot en met 5.7. en 5.10. van het dictum van het bestreden vonnis. Dit betekent dat de grieven 1 tot en met 8 en 10 geen verdere behandeling behoeven.
3.8.
Grief 9 is gericht tegen de door de rechtbank onder 5.9. van het dictum opgelegde dwangsommen. Volgens [de man] hebben de opgelegde dwangsommen geen redelijk doel omdat het bestreden vonnis geacht wordt in de plaats te treden van de medewerking van [de man] . [de vrouw] is van mening dat dwangsommen op hun plaats zijn omdat [de man] al jaren verdeling van de woning frustreert.
3.9.
Het hof is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de veroordeling tot betaling van dwangsommen geen redelijk doel dient, al was het maar omdat de veroordeling niet slechts betrekking heeft op handelingen in de plaats waarvan het vonnis zal treden, maar ook op andere handelingen die nodig zijn om de verkoop en levering van de woning aan een derde te kunnen bewerkstelligen, waaronder -en dus niet beperkt tot- de beslissing in het dictum onder 5.8.
Daarom faalt grief 9 en zal het bestreden vonnis in zoverre worden bekrachtigd.
3.11.
Gelet op deze uitkomst van het hoger beroep acht het hof een veroordeling van [de man] in de kosten van het hoger beroep op zijn plaats. De kosten worden begroot zoals hierna bij de beslissing is vermeld.
3.12.
Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis het belang van [de vrouw] bij het verdelen van de woning en het belang van [de man] bij het onverdeeld laten van de woning tegen elkaar afgewogen en het belang van [de vrouw] laten prevaleren. In de memorie van grieven komt de man met name op tegen deze belangenafweging. Zoals hiervoor is overwogen kan de man in zoverre niet in zijn hoger beroep worden ontvangen. Hoewel bespreking van deze grieven om die reden achterwege kan blijven, hecht het hof eraan op te merken dat het de belangenafweging van de rechtbank onderschrijft.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart [de man] niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de beslissingen van de rechtbank onder 5.2. tot en met 5.7. en 5.10 van het dictum van het bestreden vonnis;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
veroordeelt [de man] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [de vrouw] begroot op € 338,- aan verschotten en € 2.228,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.R. Sturhoofd, H.A. van den Berg en J. Kloosterhuis en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2022.