ECLI:NL:GHAMS:2022:1602

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
23-002006-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met insectenspray en terugwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 mei 2022 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad. De verdachte, geboren in 1957, werd beschuldigd van mishandeling door een persoon met insectenspray in het gezicht te spuiten. De feiten vonden plaats op 15 mei 2014, toen de verdachte een briefje op een scooter plakte en de aangever, haar buurman, dit briefje herhaaldelijk verwijderde. De verdachte spoot vervolgens insectenspray in het gezicht van de aangever, wat leidde tot pijn en letsel. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 200,00, maar het gerechtshof vernietigde dit vonnis en legde een voorwaardelijke geldboete van € 150,00 op, met een proeftijd van één jaar. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van noodweer, omdat de waarde van het briefje dat de aangever afnam als relatief gering werd beschouwd. De verdachte werd schuldig bevonden aan mishandeling, maar het hof hield rekening met het tijdsverloop en de omstandigheden van de zaak bij het bepalen van de straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer, waarbij de voorzitter en de jongste raadsheer niet in staat waren het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002006-21
datum uitspraak: 25 mei 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 13 juli 2021 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-182155-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1957,
adres: [adres].

Procesgang

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 200,00, subsidiair 4 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 3 juli 2020 het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 200,00, subsidiair 4 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar.
Tegen voormeld arrest van het gerechtshof is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 13 juli 2021 het bestreden arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, doch uitsluitend wat betreft de ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde gegeven beslissingen en de strafoplegging, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover na terugwijzing door de Hoge Raad thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 15 mei 2014 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten
[slachtoffer]), met een (insecten)spray in het gezicht heeft gespoten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert en met betrekking tot de strafoplegging tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bespreking verweer

Beroep op noodweer(exces)
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. De verdachte zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen lijf en goed dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het tot tweemaal toe door aangever fysiek uit de handen van de verdachte rukken van een briefje levert een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van lijf en goed op waartegen verdediging geboden was. Het gekozen verdedigingsmiddel, sprayen met een bus insectenspray, is proportioneel en ook aan de subsidiariteitseis is voldaan: de verdachte, een dame van gering postuur, moest zich verdedigen tegen een grote, sterke man, die schuimbekkend tegenover haar stond. De verdachte had zich niet hoeven onttrekken aan de situatie en er is evenmin sprake van
culpa in causa. Als de wijze waarop de verdachte zich heeft verdedigd al disproportioneel was, dan is er sprake van noodweerexces, aldus de raadsman. De verdachte is immers eerder bedreigd door aangever, die ook nu een dreigende houding aannam.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaronder mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aanranding.
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
De verdachte woont aan de [adres]. Voor haar woning worden veelvuldig scooters en fietsen geparkeerd. De verdachte is hier niet van gediend. Daarom plakt zij voorgedrukte brieven op aldaar geparkeerde scooters of fietsen met daarop het verzoek het betreffende voertuig elders te parkeren. Op 15 mei 2014 werd een scooter bij de woning van de verdachte geparkeerd, die daarop een papier op die scooter plakte. De buurman van de verdachte, aangever [slachtoffer], haalde de brief van de scooter af. Daarop haalde de verdachte binnen een nieuw papier, dat zij weer op de scooter plakte. [slachtoffer] heeft het papier toen wederom van de scooter afgehaald, waarop de verdachte een busje insectenspray heeft gepakt, naar [slachtoffer] is gerend en met de spray in de ogen van [slachtoffer] heeft gespoten. [slachtoffer] heeft daardoor pijn ondervonden in de vorm van roodheid en irritatie aan zijn rechteroog.
Deze lezing van aangever [slachtoffer] wordt in hoofdlijnen bevestigd door omstanders onder wie de getuige [getuige]. Hoewel de getuige niet uitgebreid is in haar verklaring, bevestigt zij daarin wel het beeld van een verdachte die bepaald niet angstig is, mede gelet ook op het feit dat zowel de getuige als aangever verklaren dat de verdachte, kort voor dan wel kort na het sprayen, de betreffende scooter omver trapt. De lezing van de verdachte daarentegen – kort samengevat inhoudende dat het briefje uit haar handen is getrokken door een schuimbekkende man die voor haar stond – vindt geen bevestiging in andere bewijsmiddelen en zal mitsdien als zijnde onaannemelijk niet worden gevolgd.
Het (van de scooter) afpakken van het briefje door aangever kan op zichzelf beschouwd worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van een goed, namelijk dat briefje. Naar het oordeel van het hof was verdediging hiertegen evenwel niet geboden, nu de waarde van dit briefje, waarvan de verdachte kennelijk een hele stapel tot haar beschikking had, als relatief gering moet worden beschouwd. Van een aanranding, anders dan het hiervoor bedoelde afpakken van dat briefje, was geen sprake.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen.
Nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie, wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 15 mei 2014 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met een insectenspray in het gezicht heeft gespoten, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 200,00, subsidiair 4 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft, na terugwijzing door de Hoge Raad, gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 50,00 met een proeftijd van 1 jaar en dat de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde een voorwaardelijke geldboete zal worden opgelegd ter hoogte van € 100,00 met een proeftijd van 1 jaar.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een veroordeling komt, toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gelet op het eigen aandeel van [slachtoffer] in deze zaak, de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en – voorafgaand aan de terugwijzing door de Hoge Raad – in hoger beroep en het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Het hof heeft in hoger beroep, na terugwijzing door de Hoge Raad, de op te leggen straf voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een persoon met wie zij kennelijk al geruime tijd in onmin leefde. Zij heeft op de openbare weg het slachtoffer zonder noemenswaardige aanleiding met insectenspray in het gezicht gespoten, waardoor deze pijn heeft ondervonden. De verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Gelet op het voorgaande acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke geldboete passend en geboden. Rekening houdend met het tijdsverloop van ruim zes jaren (voorafgaand aan de terugwijzing door de Hoge Raad), en de daarmee samenhangende overschrijding van de redelijke termijn, alsmede gelet op artikel 63 Sr, zal het hof de geldboete geheel in voorwaardelijke vorm opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57, 63, 300 en 350 Sr.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Senden, mr. W.S. Ludwig en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 mei 2022.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]