ECLI:NL:GHAMS:2022:1567

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
200.288.632/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitleg vaststellingsovereenkomst en verrekening winsten en verliezen uit bouwprojecten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen tussenvonnissen van de rechtbank Amsterdam, waarbij partijen een samenwerking hebben beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst. Deze overeenkomst bevatte een regeling voor de financiële afwikkeling, maar partijen zijn het oneens over de uitleg van deze regeling. De appellanten, VCP c.s., betwisten de beslissingen van de rechtbank die de vorderingen van de geïntimeerden, DRH c.s., hebben gevolgd. De rechtbank had aangekondigd een financieel deskundige te benoemen om de omvang van de vordering van DRH c.s. te berekenen. VCP c.s. hebben in hoger beroep grieven ingediend tegen de uitleg van de vaststellingsovereenkomst, met name over de mogelijkheid om winsten en verliezen uit verschillende bouwprojecten te verrekenen. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen geoordeeld dat de vorderingen van DRH c.s. kunnen worden toegewezen, en dat negatieve resultaten van een project niet in mindering kunnen worden gebracht op positieve resultaten van andere projecten. Het hof heeft de grieven van VCP c.s. verworpen en de tussenvonnissen van de rechtbank bekrachtigd. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.288.632/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/659825 / HA ZA 19-22
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 mei 2022
inzake

1.VININGS CAPITAL PARTNERS B.V.,

gevestigd te Zeist,
2.
NASSAU BEHEER OOSTERBEEK B.V.,
gevestigd te Leiden,
3. P
ORT DES PRÉS B.V.,
gevestigd te Oegstgeest,
4.
HANEPOEL B.V.,
gevestigd te Oegstgeest,
5.
ROSANDE INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Oosterbeek,
6.
[appellant sub 6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[appellant sub 7],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. R. van den Berg Jeths te Eindhoven,
tegen:

1.Dutch Realty Holding I B.V.,

gevestigd te Voorhout,
advocaat heeft zich onttrokken,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.R.L. Kickken te Amsterdam.
geïntimeerden.
Appellanten worden hierna gezamenlijk VCP c.s. genoemd en afzonderlijk VCP, Nassau Beheer, Port des Prés, Hanepoel, Rosande Investments, [appellant sub 6] en [appellant sub 7] . Geïntimeerden worden hierna gezamenlijk DRH c.s. en afzonderlijk DRH en [geïntimeerde sub 2] genoemd.

1.De zaak in het kort

Door middel van een vaststellingsovereenkomst hebben partijen een samenwerking beëindigd. Deze vaststellingsovereenkomst bevat een regeling voor de financiële afwikkeling. Partijen verschillen van mening over de uitleg van die regeling; ze stellen over en weer dat zij een vordering op hun wederpartij uit voortvloeit. In twee tussenvonnissen heeft de rechtbank het standpunt van DRH c.s. gevolgd en aangekondigd dat zij een financieel deskundige zal opdragen om de precieze omvang van de vordering van DRH c.s. te berekenen.
In dit tussentijds hoger beroep bestrijden VCP c.s. de beslissingen van de rechtbank.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
VCP c.s. zijn bij dagvaarding van 3 november 2021 in hoger beroep gekomen van een tussenvonnis van 4 december 2019 en een tussenvonnis van 9 september 2020, onder bovengenoemd zaak- en rolnummer gewezen door de rechtbank Amsterdam, tussen DRH c.s. als eisers in conventie, verweerders in reconventie en VCP c.s. als gedaagden in conventie, eisers in reconventie.
2.2.
Daarna zijn de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord voor beide geïntimeerden, met een productie;
- akte van VCP c.s., met een productie;
` akte uitlaten productie van [geïntimeerde sub 2] ;
- akte van VCP c.s., met producties;
- antwoordakte van [geïntimeerde sub 2] .
2.3.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2.4.
VCP c.s. hebben geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog in conventie de vorderingen van DRH c.s. zal afwijzen en in reconventie:
( a) voor recht zal verklaren dat uit de overeenkomst voortvloeit dat DRH gehouden is tot terugbetaling aan VCP van de door haar ontvangen voorschotten, indien blijkt dat ze te veel heeft ontvangen omdat haar winstaandeel lager is dan het totaal aan voorschotten dat ze heeft ontvangen,
( b) voor recht zal verklaren dat het winstaandeel van DRH 22,5 procent van de winst in VCP bedraagt,
( c) voor recht zal verklaren dat de winst in VCP en het winstaandeel van DRH c.s. kunnen worden berekend aan de hand van de financiële administratie en de goedgekeurde en vastgestelde jaarrekeningen van VCP, al dan niet in combinatie met het kostenoverzicht en de accountantsverklaring,
( d) DRH zal veroordelen om aan VCP te betalen USD 183.985, althans een bedrag gelijk aan het verschil tussen de door DRH ontvangen voorschotten en haar winstaandeel,
( e) DRH zal veroordelen om binnen twee dagen na de dag waarop arrest is gewezen alle door haar ten laste van VCP c.s. gelegde beslagen met onmiddellijke ingang op te heffen, dan wel deze zelf zal opheffen krachtens artikel 705 Rv,
met beslissing over de proceskosten inclusief beslagkosten, met nakosten en rente.
2.5.
DRH c.s. hebben geconcludeerd tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, inclusief beslagkosten, met nakosten en rente.
2.6.
Aan beide zijden hebben partijen in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten en procesverloop

3.1.
De rechtbank heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 4 december 2019, onder 2 (2.1 tot en met 2.12) feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en binden dus ook het hof (met dien verstande dat het hof rekening houdt met de betwisting door DRH c.s. dat [appellant sub 7] en [appellant sub 6] hun voorschotten aan VCP hebben terugbetaald, zoals de rechtbank in rov. 2.4, slot, heeft overwogen).
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen deze vaststaande feiten neer op het volgende.
( i) VCP is in 2009 opgericht door [geïntimeerde sub 2] en [X] . Zij hielden ieder de helft van de aandelen in VCP, [geïntimeerde sub 2] via Dutch Realty Capital BV (later: DRH) en [X] via Rosenborg Management. [appellant sub 6] en [appellant sub 7] zijn later toegetreden als (indirect) bestuurder van VCP en eveneens aandelen in VCP gaan houden.
(ii) In de periode van 2012 t/m 2015 heeft VCP zeven woningbouwprojecten in de Verenigde Staten opgezet, te weten Vinings Lake Haven, Vinings Creekside Houston, Vinings Inman Park, Glenridge One, Weatherby Partners, VREP Forkner en Michigan Student Housing.
Voor ieder project is een afzonderlijke Amerikaanse projectvennootschap opgericht. De aandelen in deze projectvennootschappen worden gehouden door Vinings Real Estate Partners LLC, een joint venture waarin Vinings International Inc en Kamroe ieder de helft van de aandelen houden. De aandelen in Vinings International Inc worden gehouden door VCP.
(iii) VCP biedt beleggers de mogelijkheid om in de woningbouwprojecten in de Verenigde Staten te investeren, door middel van individuele obligatieleningen aan de projectvennootschappen.
(iv) In 2015 is [geïntimeerde sub 2] teruggetreden als bestuurder van VCP. Hij heeft zijn aandelen in VCP op 17 juli 2015 aan VCP overgedragen. In verband hiermee is op 8 juli 2015 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Art. 8 van deze overeenkomst luidt als volgt:
“Ten aanzien van de winstdeling op de lopende projecten is het volgende overeengekomen:
a. DRH en/of de heer [geïntimeerde sub 2] ontvangt een voorschot op de verdiensten van de projecten onder 8b als ware hij partner. Onder verdiensten tenminste te verstaan: start fee/equity fee, management fee in de looptijd en winstdeling bij afronden doch na aftrek van directe en indirecte kosten, één en ander verminderd met haar aandeel in de aan het betreffende project gebruikelijk toe te rekenen directe en indirecte bedrijfskosten.
b. Als lopende projecten zijn gedefinieerd: Vinings Lake Haven, Inc., Vinings Inman Park, Inc., Vinings Creekside Houston, Inc., Glenridge One, LLC, VREP Forkner, LLC, Weatherby Partners, LLC en Michigan Student Housing, LLC
.
c. De gebruikelijke korting (lees 1/5 deel) is ten aanzien van het deel van DRH slechts proportioneel 50% van toepassing, en bedraagt derhalve 10%.
d. De grondslag voor de berekening van het winstaandeel van DRH als ook het moment van feitelijke betaling (voor zover nog niet bevoorschot, zie lid 8e. hierna) zal gelijk zijn aan dat voor de achterblijvende aandeelhouders/partners in Vinings.
e. Als voorschot op de toekomstige verdiensten is een bedrag overeengekomen van US$ 150.000
(zegge: honderdvijftigduizend US-dollar).
f. Van dit bedrag wordt US$ 106.000 (zegge: honderd zesduizend US-dollar) betaald bij levering van de aandelen zoals genoemd in punt 3.
g. US$ 44.000 (zegge: vierenveertigduizend US-dollar) komt beschikbaar zodra Vinings Real Estate Partners, LLC (lees: de JV) heeft vastgesteld dat het project Michigan Student Housing geen additionele funding nodig heeft en de aan Vinings toekomende equity fee vrij valt. Het besluit ter zake wordt eind 2de kwartaal 2016 verwacht.
h. Terugbetaling van het voorschot vind plaats door vrijgevallen verdiensten, welke toekomen aan
DRH, eerst te verrekenen met het voorschot. DRH geeft door ondertekening van deze overeenkomst Vinings de onherroepelijke volmacht deze afboeking intern te regelen en te administreren. DRH verplicht zich indien relevant op verzoek en per omgaande documenten zoals facturen aan Vinings
te leveren.
i. Bij eventueel tussentijds overlijden van [geïntimeerde sub 2] worden de hem toekomende verdiensten zoals onder “a” beschreven, onder aftrek van eventueel nog te verrekenen (restant) voorschot, uitgekeerd aan DRH.
j. Voor de financiële recapitulatie van dit artikel wordt verwezen naar artikel 10.”
( v) Bij gelegenheid van de levering van de aandelen is aan [geïntimeerde sub 2] een voorschot op toekomstige verdiensten betaald ter hoogte van USD 106.000. Eerder had [geïntimeerde sub 2] al voorschotten ontvangen die specifiek waren geëtiketteerd als voorschotten op de verdiensten in het woningbouwproject Vinings Inman Park en Vinings Lake Haven.
Ook de achtergebleven partners hebben voorschotten ontvangen, maar deze voorschotten zijn later geherinvesteerd in het woningbouwproject Michigan Student Housing. Deze investering is verloren gegaan.
(vi) Ook [X] is inmiddels uitgetreden en ook hij heeft zijn aandelen overgedragen aan VCP.
(vii) In februari 2017 waren vier van de zeven woningbouwprojecten afgerond met een (positief) resultaat, te weten Vinings Lake Haven, Vinings Creekside Houston, Vinings Inman Park en Glenridge One. In de periode van januari 2017 tot en met juni 2017 heeft [geïntimeerde sub 2] VCP c.s. diverse malen om betaling van zijn aandeel in de verdiensten van deze vier projecten gevraagd, maar VCP c.s. zijn niet op deze verzoeken ingegaan.
(viii) Op 19 juni 2017 hebben partijen HarveyBloom opgedragen om tussen DRH c.s. en VCP c.s. te bemiddelen. HarveyBloom heeft op 17 oktober 2017 een bindend deeladvies gegeven, dat betrekking heeft op de berekening van de resultaten van de woningbouwprojecten, het aan VCP toekomende aandeel daarin en het aan VCP toekomende resultaat uit de woningbouwprojecten Vinings Lake Haven en Vinings Inman Park. HarveyBloom heeft het (onder de partners te verdelen) resultaat in Vinings Lake Haven bepaald op USD 479.866 en in Vinings Inman Park op USD 214.432.
(ix) Bij brief van 7 december 2017 heeft HarveyBloom haar bindend deeladvies gecorrigeerd en aangevuld, en voorgesteld om de lopende bemiddeling tussen DRH c.s. en VCP c.s. voort te zetten en af te ronden. Op dit voorstel zijn partijen niet ingegaan.
( x) Bij brief van 8 mei 2018 heeft [geïntimeerde sub 2] VCP c.s. gesommeerd om hem zijn aandeel in de verdiensten te betalen en hun verzocht om hem hun berekeningen van de afgeronde projecten en overige informatie te verstrekken. VCP c.s. hebben geantwoord dat [geïntimeerde sub 2] waarschijnlijk niet betaald kan worden vanwege negatieve resultaten van de andere woningbouwprojecten. Er zijn geen betalingen aan DRH c.s. gedaan.
(xi) [geïntimeerde sub 2] heeft conservatoir beslag doen leggen ten laste van VCP, Nassau Beheer, Rosande Investments, Port des Prés en Hanepoel.
3.2.
In conventie hebben DRH c.s. gevorderd, kort gezegd, dat VCP c.s. worden veroordeeld om [geïntimeerde sub 2] diens aandeel te betalen in de verdiensten uit de zeven woningbouwprojecten, waarvan de omvang nader moet worden bepaald en waarop een voorschot moet worden betaald van USD 408.484, vermeerderd met rente en kosten.
In reconventie hebben VCP c.s. gevorderd, kort gezegd, dat voor recht wordt verklaard dat DRH althans DRH c.s. het verschil tussen de opbrengsten van de zeven woningbouwprojecten en de kosten die VCP heeft gemaakt om de projecten te kunnen uitvoeren, tot 22,5% moet(en) aanvullen, met haar respectievelijk hun veroordeling tot betaling van een voorschot van USD 183.985, vermeerderd met rente en kosten.
3.3.
In het tussenvonnis van 4 december 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat Nassau Beheer, Port des Prés, [appellant sub 7] en [appellant sub 6] geen partij zijn bij de vaststellingsovereenkomst die aan de vorderingen van DRH c.s. ten grondslag ligt, en dat de vorderingen van DRH c.s. tegen deze partijen dan ook moeten worden afgewezen.
3.4.
In het tussenvonnis van 4 december 2019 heeft de rechtbank ook overwogen dat uit de vaststellingsovereenkomst niet kan worden afgeleid dat DRH – zoals VCP c.s. betogen – onder omstandigheden een bedrag aan VCP c.s. zou moeten betalen vanwege negatieve resultaten van de woningbouwprojecten. Partijen hebben geen negatieve resultaten van de woningbouwprojecten voorzien, omdat die resultaten voor VCP zelf niet negatief konden uitvallen. De resultaten moeten volgens de rechtbank per afgerond woningbouwproject worden bepaald. Een negatief resultaat van het ene woningbouwproject kan niet in mindering komen op het positieve resultaat van een van de andere woningbouwprojecten. De keuze van [appellant sub 7] en [appellant sub 6] om in individuele woningbouwprojecten te investeren, raakt alleen hen. De vordering van VCP c.s. in reconventie is volgens de rechtbank niet toewijsbaar en zal bij eindvonnis worden afgewezen.
Omdat de woningbouwprojecten Vinings Lake Haven, Vinings Inman Park, Vinings Creekside Houston en Glenridge One zijn afgerond met een positief resultaat, zijn VCP c.s. volgens de rechtbank in verzuim met de betaling, met verrekening van betaalde voorschotten, van het aandeel van [geïntimeerde sub 2] hierin. Het resultaat van Vinings Lake Haven en Vinings Inman Park is bij het bindende deeladvies van HarveyBloom vastgesteld en dat zal verder tot uitgangspunt dienen. Ter zake van de woningbouwprojecten Vinings Creekside Houston en Glenridge One moeten partijen informatie verschaffen over de te hanteren verdeelsleutel en de kosten die in mindering moeten worden gebracht op het resultaat en de consequenties voor de uit te keren bedragen.
3.5.
Bij het tussenvonnis van 9 september 2020 heeft de rechtbank overwogen dat DRH gerechtigd is tot 30% van de netto-opbrengst van de projecten Vinings Lake Haven, Vinings Inman Park en Vinings Creekside Houston en tot 22,5% in Glenridge One, Weatherby Partners, VREP Forkner en Michigan Student Housing. Met betrekking tot de te verrekenen kosten heeft de rechtbank aangekondigd dat ze een financieel deskundige zal benoemen die de directe en indirecte kosten en vervolgens het aandeel van DRH c.s. zal berekenen. De zaak is verwezen naar de rol, opdat partijen zich kunnen uitlaten over de persoon van de deskundige en de aan hem te stellen vragen.
De rechtbank heeft tussentijds hoger beroep van haar beide tussenvonnissen opengesteld.

4.Beoordeling

4.1.
Tegen de beide tussenvonnissen en de motivering daarvan komen VCP c.s. op met zestien grieven. De grieven van VCP c.s. worden hierna zoveel mogelijk gezamenlijk besproken.
4.2.
De rechtbank heeft overwogen dat de vorderingen van DRH c.s. – tot een nader te bepalen bedrag – aan DRH c.s. kunnen worden toegewezen. DRH c.s. hebben daartegen geen grieven aangevoerd; bij hun memorie van antwoord hebben zij geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen. Nadien heeft de advocaat van DRH c.s. zich onttrokken als advocaat van DRH. Bij zijn akte van 19 oktober 2021 heeft [geïntimeerde sub 2] aangevoerd dat de vorderingen van DRH c.s. uitsluitend aan hem moeten worden toegewezen. Bij hun antwoordakte van 16 november 2021 hebben VCP c.s. daartegen bezwaar gemaakt en bovendien aangevoerd – door [geïntimeerde sub 2] bij akte van 14 december 2021 bestreden – dat de gestelde vorderingen op VCP c.s. op 16 september 2021 zijn overgedragen, zodat DRH c.s. bij die vorderingen geen belang meer hebben en deze daarom moeten worden afgewezen.
Het hof gaat aan deze stellingen van partijen voorbij. De gestelde omstandigheid dat DRH c.s. hun vorderingen lopende de instantie hebben overgedragen, zou – zo al juist – er niet aan in de weg staan dat deze instantie op hun naam wordt voldongen. Daarom bestaat er geen belang bij een beoordeling van het beroep op de overdracht van de vorderingen.
4.3.
Door middel van hun eerste grief (subgrieven 1a tot en met 1f) komen VCP c.s. op, kort gezegd, tegen de uitleg door de rechtbank van art. 8 van de vaststellingsovereenkomst. Volgens VCP c.s. heeft de rechtbank ten onrechte niet hun stelling gevolgd dat partijen bij art. 8 (ook) zijn overeengekomen dat DRH c.s. moeten bijdragen in de verliezen van VCP. Ter verklaring stellen VCP c.s. dat het
saldovan de woningbouwprojecten voor VCP negatief is doordat de som van de kosten van de gezamenlijke woningbouwprojecten hoger is dan de som van de resultaten daarvan. Na het uittreden van DRH c.s. zijn de resultaten van de woningbouwprojecten die met een positief saldo zijn afgesloten, geïnvesteerd in woningbouwproject Michigan Student Housing. Daarmee werd een bestaande, aan DRH c.s. bekende praktijk voortgezet en DRH c.s. hebben bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst op dat punt geen voorbehoud gemaakt. Woningbouwproject Michigan Student Housing is ondanks de investering met een negatief resultaat afgesloten, en dat komt op grond van art. 8 van de vaststellingsovereenkomst mede voor rekening van DRH c.s.
4.4.
De grief faalt. Partijen zijn in art. 8 van de vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat DRH c.s. gerechtigd zijn tot de – in art. 8, onder a, gedefinieerde – verdiensten bij afronding van een woningbouwproject. In art. 8 is niet te lezen dat investeringen van die verdiensten in andere, lopende of eventuele nieuwe projecten mede ten laste komen van DRH c.s., al dan niet door middel van saldering. VCP c.s. hebben onvoldoende gesteld om aan te nemen dat partijen art. 8 toch zo hebben begrepen respectievelijk moeten begrijpen. Ook als dergelijke investeringen bestaande praktijk in VCP zijn, valt niet in te zien dat ze na het uittreden van DRH c.s., bij gebreke van een voorbehoud te dier zake, nog mede voor hun risico zouden komen; de uittreding van DRH c.s. impliceert dat zulk risico wat hen betreft voortaan van de baan was. De omstandigheid dat de positieve resultaten van woningbouwprojecten na het uittreden van DRH c.s. zijn geïnvesteerd in woningbouwproject Student Michigan Housing, kan dan ook niet rechtvaardigen dat de positieve resultaten bij DRH worden verrekend met die investeringen.
De stelling dat VCP de investering in Student Michigan Housing (mede) met het oog op schadebeperking heeft gedaan, leidt niet tot een ander oordeel. Niet is gebleken van een reële dreiging van faillissement of aansprakelijkheid van VCP met als gevolg dat het bedrag dat VCP aan DRH c.s. verschuldigd was, verloren zou gaan. Het hof laat dan nog daar dat VCP c.s. weliswaar stellen dat VCP de investeringen heeft gedaan met behulp van leningen van [appellant sub 7] en [appellant sub 6] , maar dat die (door DRH c.s. betwiste) stelling niet met schriftelijk bewijs is ondersteund. Daarom kan niet worden uitgegaan van een eigen investering van VCP van dien aard dat die voor verrekening met positieve resultaten in aanmerking zou komen.
De rechtbank heeft dus terecht beslist (tussenvonnis van 4 december 2019, rov. 4.14) dat uit de vaststellingsovereenkomst volgt dat het aandeel van DRH c.s. in de verdiensten moet worden bepaald per afgerond woningbouwproject, en dat negatieve resultaten van een ander project daarop niet in mindering mogen worden gebracht.
4.5.
In het licht van deze uitleg van de vaststellingsovereenkomst kan de
investeringvan het positieve resultaat van een woningbouwproject worden aangemerkt als het moment waarop dat positieve resultaat beschikbaar is gekomen voor de partijen die aanspraak kunnen maken op een aandeel in dat resultaat, dus als het moment waarop dat aandeel is betaald of betaald had moeten worden.
Nu daartegen voor het overige geen grieven zijn aangevoerd, houdt de beslissing van de rechtbank (tussenvonnis van 4 december 2019, rov. 4.16), dat VCP c.s. in verzuim zijn geraakt, stand.
4.6.
Omdat grief 1 faalt, falen ook de grieven 2 tot en met 11 en 14 en 15, die (in al hun onderdelen) een herhaling zijn van grief 1 dan wel berusten op het onjuiste uitgangspunt dat grief 1 slaagt.
4.7.
Grief 12 betreft de omvang van het aandeel van DRH c.s. in de resultaten van de woningbouwprojecten. Volgens DRH c.s. zijn partijen op 1 september 2013, in verband met het toetreden van Hanepoel, overeengekomen dat het aandeel van DRH c.s. voortaan 22,5% zal zijn. Op dat moment liepen de projecten Lake Haven, Creekside Houston en Inman Park al, en ter zake van die projecten, waarin Hanepoel niet meedeelt, was het aandeel van DRH c.s. 30%. VCP c.s. stellen dat uit art. 8, onder c, van de vaststellingsovereenkomst volgt dat het aandeel van DRH c.s. in het positieve resultaat van
allewoningbouwprojecten 22,5% zal zijn. Met de rechtbank (tussenvonnis van 9 september 2020, rov. 3.6) is het hof van oordeel dat art. 8, onder c, van de vaststellingsovereenkomst alleen iets zegt over een korting op het aandeel van DRH c.s., maar niets over de verdeelsleutel ter zake van het aandeel van DRH c.s. Het hof zal dan ook, evenals met de rechtbank, het standpunt van DRH c.s., als onvoldoende gemotiveerd betwist, volgen.
Grief 12 faalt. Datzelfde geldt voor grief 13, die een herhaling is van grief 12.
4.8.
Door middel van grief 16 keren VCP c.s. zich tegen het oordeel van de rechtbank dat, in het licht van de gemotiveerde (en in hoger beroep gehandhaafde) betwisting door DRH c.s., niet zonder meer kan worden uitgegaan van de juistheid van de door VCP c.s. gestelde omvang van de kosten. In de toelichting op die grief stellen VCP c.s. niet meer dan dat er geen enkele reden is om te twijfelen aan de juistheid van de cijfers die VCP c.s. aan hun berekeningen ten grondslag leggen. Die stelling doet er niet aan af dat DRH c.s. de stellingen van VCP c.s. over de omvang van de kosten voldoende gemotiveerd hebben betwist, zodat niet zonder meer kan worden uitgegaan van de juistheid van die stellingen. De grief faalt dan ook.
4.9.
VCP c.s. hebben geen bewijs aangeboden van stellingen die – indien bewezen –tot een andere uitkomst kunnen leiden, zodat het hof aan het bewijsaanbod van VCP c.s. voorbijgaat. Daarmee luidt de slotsom dat de grieven van VCP c.s. falen en dat de bestreden tussenvonnissen moeten worden bekrachtigd. VCP c.s. zullen worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.
De zaak zal ter verdere beslissing worden verwezen naar de rechtbank.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussenvonnissen waarvan beroep;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam ter verdere beslissing;
veroordeelt VCP c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van DRH c.s. begroot op € 5.695,81 aan verschotten en € 4.851 voor salaris en op € 163 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.L.M. Keirse, G.C.C. Lewin en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2022.