Het hof is van oordeel dat de beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd en neemt de motivering van deze beslissing over. Daaraan voegt het hof het volgende toe.
Voor [minderjarige] en haar ontwikkeling is van belang dat zij frequent, substantieel en onbelast contact met beide ouders kan onderhouden. Met de ouderschapsregeling die de ouders bij hun uiteengaan in 2018 zijn overeengekomen, hebben zij dat ook expliciet onder ogen gezien. Hetzelfde geldt voor de zorgregeling, zoals hiervoor omschreven in 3.2 en 3.3, die de ouders nadien zijn overeengekomen en sindsdien hebben uitgevoerd. In deze regeling waarbij [minderjarige] in [plaats A] naar school gaat en het grootste gedeelte van de week vanuit haar verblijf bij de man haar dagelijks leven leidt, is er sprake van een evenredige verdeling van de tijd die zij doorbrengt met haar beide ouders.
In augustus 2020 is de vrouw als [functie 1] en [functie 2] van een basisschool in [plaats C] gaan werken, waarvoor zij een soortgelijke baan in [plaats A] heeft opgegeven. Hoewel naar het oordeel van het hof geen noodzaak bestond voor de verhuizing naar [plaats C] , de vrouw had immers een goede baan en een woning in [plaats A] , onderkent het hof dat de vrouw belang heeft bij haar verhuizing. Zij heeft immers het recht om haar persoonlijke omstandigheden te wijzigen en zich te vestigen bij haar partner, die – naar de vrouw stelt – economisch gebonden is aan de omgeving van [plaats C] . [minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw en zij wenst dat [minderjarige] zich bij haar in [plaats C] voegt en deel gaat nemen aan haar dagelijkse leven en daar ook naar school gaat.
Tegenover deze belangen van de vrouw staan de belangen van de man die zwaar wegen. Een verhuizing naar [plaats C] zou immers betekenen dat de zorgstructuur ingrijpend wordt gewijzigd. De dagelijkse verzorging en opvoeding komt dan geheel bij de vrouw in [plaats C] te liggen en de man zou een heel andere rol in het leven van [minderjarige] krijgen. De man en [minderjarige] hebben echter recht op onverminderd contact met elkaar. De door de vrouw voorgestelde zorgregeling, te weten dat [minderjarige] drie van de vier weekenden en een groter deel van de vakanties bij de man in [plaats A] doorbrengt, compenseert dit maar in beperkte mate. Nog daargelaten dat de man, zoals hij stelt, deze zorgregeling op het punt van de vakanties niet kan uitvoeren, betekent deze regeling dat de man niet meer betrokken is bij de dagelijkse verzorging, terwijl bij hem sinds enkele jaren nu juist het zwaartepunt van de zorg ligt.
Mede in aanmerking nemende dat voor de keuzes van de vrouw geen noodzaak bestond, is het hof – alles afwegende – van oordeel dat het belang van de man en [minderjarige] bij onverminderd contact zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om met [minderjarige] naar [plaats C] te verhuizen.