ECLI:NL:GHAMS:2022:1547

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
200.299.637/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderbijdrage in het kader van de toeslagenaffaire en onderhoudsverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderbijdrage die de man dient te betalen voor zijn kinderen, [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2]. De vrouw en de jongmeerderjarigen hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Amsterdam te vernietigen, waarin de kinderbijdrage op nihil was gesteld. De rechtbank had geoordeeld dat de man, die sinds 2014 een uitkering ontvangt, niet in staat was om een bijdrage te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen niet in geschil is en dat de man een minimum draagkracht heeft van € 25,- per maand. Echter, gezien zijn onderhoudsplicht voor meerdere kinderen, heeft het hof besloten de bijdrage voor [jongmeerderjarige 2] op nihil te stellen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.299.637/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/678421 / FA RK 20-119 (RT/HS)
Beschikking van de meervoudige kamer van 24 mei 2022 inzake
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de vrouw,
[jongmeerderjarige 1] ,
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: [jongmeerderjarige 1] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. A.C. Mens te Hoofddorp,
en
de Gemeentelijke Kredietbank,
gevestigd te Assen en handelend in hoedanigheid van bewindvoerder van:
[de man] ,
wonende op een geheim adres,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Withaar te Hoogeveen.
Als belanghebbende is mede aangemerkt:
- [jongmeerderjarige 2] (hierna te noemen: [jongmeerderjarige 2] ), advocaat: mr. A.C. Mens te Hoofddorp.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 9 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- het beroepschrift van verzoekers in hoger beroep, ingekomen op 8 september 2021;
- het verweerschrift van de man, ingekomen op 15 november 2021;
- een brief van de zijde van verzoekers in hoger beroep en [jongmeerderjarige 2] van 14 maart 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van verzoekers in hoger beroep van 1 april 2022 met een bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 april 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] (inmiddels meerderjarig), bijgestaan door mr. Mens voornoemd;
- mr. Withaar voornoemd;
- [X] , vertegenwoordiger van de Gemeentelijke Kredietbank via een video-verbinding.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd geweest. Het huwelijk is op 22 juni 2007 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Assen van 23 mei 2007 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Uit het huwelijk zijn geboren:
- [jongmeerderjarige 1] , [in] 1998;
- [jongmeerderjarige 2] , [in] 2003.
3.3
Tot aan hun meerderjarigheid oefende de vrouw alleen het gezag uit over [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] . [jongmeerderjarige 2] en [jongmeerderjarige 1] hebben sinds het uiteengaan van hun ouders hun hoofdverblijf bij de vrouw en wonen daar nu nog steeds.
3.4
Door het gerechtshof Leeuwarden is bij beschikking van 15 juli 2010 bepaald dat de man een kinderbijdrage van € 75,- per kind per maand dient te voldoen met ingang van 1 januari 2008.
3.5
De man is op 17 augustus 2011 getrouwd met [huidige echtgenote] (hierna: [huidige echtgenote] ). Zij hebben volgens het gba samen vijf nog minderjarige kinderen. Tevens is bij hen inwonend een ook nog minderjarig kind van [huidige echtgenote] .
3.6
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 13 november 2015 zijn de goederen die de man en zijn huidige echtgenote (zullen) toebehoren onder bewind gesteld en is de Gemeentelijke Kredietbank tot bewindvoerder benoemd.
3.7
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is op daartoe strekkend verzoek van de Gemeentelijke Kredietbank, met wijziging van de beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van 15 juli 2010:
- de door de man te betalen kinderbijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] met ingang van 26 september 2013 op nihil gesteld;
- bepaald dat hetgeen door het LBIO op grond van de beschikking van het gerechtshof teveel geïncasseerd is, niet behoeft te worden terugbetaald.
4.2
De vrouw, [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek alsnog af te wijzen. Subsidiair verzoeken zij, indien de kinderbijdrage toch wordt gewijzigd, deze te bepalen op € 25,- per kind per maand met ingang van heden.
4.3
De Gemeentelijke Kredietbank verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en verzoekers in het hoger beroep in de proceskosten van het hoger beroep te veroordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan het hof ligt voor de vraag of de door de man te betalen kinderbijdrage dient te worden gewijzigd en zo ja, per wanneer. De behoefte van [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] is tussen partijen niet in geschil. Hun behoefte is bij een eerdere beschikking bepaald op € 150,- per kind per maand.
Wijziging van omstandigheden
5.2
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De grieven zijn niet gericht tegen het oordeel in de bestreden beschikking dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan die op zichzelf een herbeoordeling van de door de man voor [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] te betalen onderhoudsbijdragen rechtvaardigt, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan.
5.3
De vrouw, [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] zijn van mening dat de rechtbank de kinderbijdrage ten onrechte op nihil heeft gesteld omdat de man geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële positie vanaf 2013.
De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de kinderbijdrage terecht op nihil heeft gesteld.
Ingangsdatum
5.4
De rechtbank heeft de ingangsdatum bepaald op 26 september 2013 omdat de man per die datum was toegelaten tot de WSNP en aangenomen moet worden dat de man sindsdien niet over draagkracht beschikte om een kinderbijdrage te kunnen betalen. Ter zitting in hoger beroep hebben de vrouw, [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] te kennen gegeven dat zij vooral moeite hebben met deze ingangsdatum. Omdat de rechtbank de ingangsdatum zo ver terug in het verleden heeft bepaald, blijft er nog maar een klein deel van de oorspronkelijke vordering ten aanzien van de niet betaalde kinderbijdrage over. [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] kunnen het geld, in verband met hun studies, nog steeds goed gebruiken.
5.5
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de te wijzigen alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
Daarbij heeft te gelden dat de rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud, in het algemeen behoedzaam gebruik zal moeten maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum. In de rechtspraktijk wordt veelal voor de datum van het inleidend processtuk gekozen omdat vanaf die datum de onderhoudsplichtige er redelijkerwijs rekening mee heeft kunnen houden dat de onderhoudsbijdrage zal kunnen worden gewijzigd.
5.6
Anders dan in eerste aanleg, is gebleken dat op dit moment geen bijzondere omstandigheden (meer) aanwezig zijn die maken dat van een eerdere datum moet worden uitgegaan dan de datum van indiening van het inleidend verzoek. Uit informatie van de bewindvoerder van de man tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat een grote kans bestaat dat alle schulden, daaronder begrepen de schuld met betrekking tot de achterstallige kinderbijdrage, zullen worden afgelost. Het hof acht het daarom redelijk uit te gaan van 10 januari 2020 als ingangsdatum, omdat dit de datum is waarop de vrouw, [jongmeerderjarige 1] en [jongmeerderjarige 2] redelijkerwijs rekening hebben kunnen houden met een wijziging van de kinderbijdrage.
5.7
Op 10 januari 2020 was [jongmeerderjarige 1] 21 en [jongmeerderjarige 2] 16 jaar oud en gold daarom op grond van de beschikking van het gerechtshof Leeuwarden alleen nog de door man aan de vrouw te betalen bijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige 2] .
Draagkracht man
5.8
De man ontvangt sinds 3 februari 2014 een uitkering voor gehuwden op grond van de Participatiewet. De draagkracht van de man dient vanaf 10 januari 2020 aan de hand van dit inkomen te worden vastgesteld. Verzoekers hebben hun door de Gemeentelijke Kredietbank betwiste stelling dat de man naast zijn uitkering heeft gewerkt, onvoldoende onderbouwd. Uit de door de man overgelegde verklaringen van het geregistreerd inkomen bij de belastingdienst blijkt dat het inkomen van de man nooit hoger is geweest dan € 15.267,- per jaar sinds 2015. In 2020 bedroeg het inkomen van de man € 10.149,-. De eveneens betwiste stelling van verzoekers dat de man een hogere verdiencapaciteit heeft, is ook onvoldoende onderbouwd.
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat de man de toekomstige termijnen ten behoeve van [jongmeerderjarige 2] kan voldoen uit de schadeloosstelling van € 30.000,- die, zoals tijdens de mondelinge behandeling is gebleken, de man heeft ontvangen van de overheid omdat hij benadeelde is van zogenoemde toeslagenaffaire. Het hof is echter van oordeel dat niet van de man kan worden verwacht dat hij inteert op zijn vermogen omdat het bedrag dat de man heeft ontvangen een schadeloosstelling betreft, nog daargelaten dat in het algemeen van een onderhoudsplichtige niet kan worden verwacht dat hij of zij voor het voldoen van een onderhoudsplicht inteert op vermogen.
Gelet op het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat de man een minimum draagkracht heeft van € 25,- per maand, zulks op grond van de aanbeveling Expertgroep Alimentatienormen. Het hof is echter van oordeel dat de bijdrage voor [jongmeerderjarige 2] op nihil moet worden gesteld omdat de man ook onderhoudsplichtig is voor meerdere andere kinderen over wie zijn draagkracht ook moet worden verdeeld. Dit resulteert in een zo geringe bijdrage voor [jongmeerderjarige 1] dat het hof aanleiding ziet om de kinderbijdrage op nihil te stellen. Deze beslissing zal, zoals in het inleidend verzoek is verzocht, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5.9
Gelet op de aard en uitkomst van de onderhavige procedure, dienen de proceskosten te worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het verzoek van de Gemeentelijke Kredietbank tot een proceskostenveroordeling zal dan ook worden afgewezen.
5.1
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw beschikkende:
stelt, met wijziging van de beschikking van het Gerechtshof Leeuwarden van 15 juli 2010 in zoverre, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [jongmeerderjarige 2] met ingang van 10 januari 2020 op nihil;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kloosterhuis, mr. A. van Haeringen en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier, en is op 24 mei 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.