ECLI:NL:GHAMS:2022:1543

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
200.297.064/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarige en benoeming van voogd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind, hierna te noemen [minderjarige]. De ouders, de moeder en de vader, hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitgeoefend, maar sinds de bestreden beschikking van de rechtbank Amsterdam op 21 april 2021, is het gezag van de ouders beëindigd en is de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de GI) benoemd tot voogd. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek tot gezagsbeëindiging af te wijzen, stellende dat zij in staat is om [minderjarige] weer te verzorgen en opvoeden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 maart 2022 zijn de moeder, de vader, de pleegouders en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming verschenen. De moeder heeft aangegeven dat zij zich heeft ontwikkeld en dat zij nu in staat is om voor [minderjarige] te zorgen. De raad heeft echter betoogd dat de ouders niet in staat zijn om de volledige opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen en dat een terugplaatsing niet in het belang van [minderjarige] zou zijn, aangezien de aanvaardbare termijn voor hem is verstreken.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof heeft overwogen dat, hoewel de moeder positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt, er nog steeds beperkingen zijn die het moeilijk maken voor de ouders om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. Het hof heeft benadrukt dat [minderjarige] inmiddels goed is gehecht aan de pleegouders en dat het in zijn belang is dat er duidelijkheid is over zijn toekomstperspectief. De beslissing van het hof houdt in dat het gezag van de ouders over [minderjarige] wordt beëindigd en dat de GI als voogd blijft aangesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.297.064/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/673343 / FA RK 19/6142 (BV/ID)
Beschikking van de meervoudige kamer van 24 mei 2022 inzake
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.H. Wormhoudt te Ruinerwold, gemeente De Wolden,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- [de pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders);
- de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 21 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 15 juli 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 april 2021.
2.2
Bij het hof is verder het volgende stuk ingekomen:
- een brief van de zijde van de raad van 25 november 2021 met bijlage.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 16 maart 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en in aanwezigheid van haar bewindvoerder, [bewindvoerder] ;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers;
- de vader;
- de pleegouders;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager, die via een videobelverbinding aanwezig was.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook: de ouders) zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2017.
De ouders oefenden tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
[minderjarige] woont sinds hij tien maanden oud was bij de pleegouders. De pleegouders zijn een (half)broer van de moeder en zijn partner.
3.3
Sinds juli 2021 ziet [minderjarige] de ouders elke zaterdag bij hen thuis, waarbij de moeder hem ophaalt om 9.30 uur en pleegouders hem weer ophalen rond 18.30 uur.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en is de GI benoemd tot voogd.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, opnieuw rechtdoende het inleidende verzoek tot gezagsbeëindiging van de moeder en benoeming van de GI tot voogd, af te wijzen.
4.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep mondeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

Wat staat er in de wet
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:266 lid 1 onder a Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
De standpunten van betrokkenen
5.2
De moeder is van mening dat de rechtbank onterecht haar gezag over [minderjarige] heeft beëindigd. Zij is inmiddels in staat om [minderjarige] weer te gaan verzorgen en opvoeden doordat zij op alle mogelijke manieren aan zichzelf heeft gewerkt. Zij heeft de nodige therapieën gehad, is bezig met een vervolgopleiding MBO 2 en heeft stage gelopen bij een kinderdagverblijf. Volgens haar is niet goed genoeg onderzocht of zij nu wel weer in staat is om de zorg voor [minderjarige] te dragen. Bovendien moet aan verzorging en opvoeding door de eigen ouders de voorkeur worden gegeven boven pleegouders. De aanvaardbare termijn is voor [minderjarige] volgens de moeder nog niet verstreken.
5.3
De raad vindt dat de ouders niet in staat zijn om de volledige opvoeding voor [minderjarige] op zich te nemen. Zelfs als zij daartoe wel in staat zouden zijn, zou een terugplaatsing niet in het belang van [minderjarige] zijn omdat voor hem de aanvaardbare termijn is verstreken.
5.4
De pleegouders hebben ter zitting in hoger beroep verteld dat het goed gaat met [minderjarige] .
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verteld dat [minderjarige] behoefte heeft aan duidelijkheid over zijn toekomstperspectief bij de pleegouders.
Wat vindt het hof
5.6
Het hof is van oordeel dat de beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd en is het ook eens met de motivering van die beslissing. De rechtbank heeft de positieve ontwikkeling van de moeder gezien en ook het hof heeft in de stukken gelezen dat de moeder nu anders is dan een aantal jaren geleden. Toch is er nog steeds sprake van beperkingen van de ouders. Gelet op het feit dat alleen de moeder hoger beroep heeft ingesteld, noemt het hof in dit kader de licht verstandelijke beperking van de moeder, haar moeilijke jeugd en de moeite die zij heeft om in voor haar lastige situaties haar emoties onder controle te houden. De moeder heeft (nog steeds) begeleiding nodig van Humanitas en een mentor.
Een belangrijk element in de belangenafweging is daarnaast dat het hof vindt dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] inmiddels wel al lang is verstreken. [minderjarige] woont sinds hij tien maanden oud is bij de pleegouders omdat het de ouders toen niet lukte om [minderjarige] de nodige opvoeding, zorg en structuur te bieden. Ook in de tijd daarna is het de moeder niet gelukt om de zorg voor [minderjarige] te dragen. Hierdoor woont [minderjarige] inmiddels ruim vier jaar bij de pleegouders. [minderjarige] is, mede door het tijdsverloop, aan zijn thuisbasis bij de pleegouders gehecht geraakt. Uit de stukken en de behandeling op de zitting in hoger beroep blijkt dat de hechtingsrelatie met de pleegouders goed is en dat [minderjarige] zich mede daardoor goed ontwikkelt op alle terreinen. Een terugplaatsing bij de moeder is dan ook niet in zijn belang.
[minderjarige] heeft verder behoefte aan duidelijkheid over zijn perspectief. Dat perspectief is dat [minderjarige] verder opgroeit bij de pleegouders. Tot nu toe blijft de moeder strijden voor terugkeer van [minderjarige] bij haar thuis. Inmiddels woont zij weer samen met de vader, die echter niet bereid was om een opvoedcursus te volgen. Die cursus werd nodig gevonden omdat de vader onvoldoende inzicht toonde in de leefwereld van [minderjarige] door hem telkens te willen corrigeren in de benamingen die [minderjarige] gebruikte voor zijn vader, pleegouders en pleegbroertje. Deze houding van de ouders kan [minderjarige] in verwarring brengen en onduidelijkheid veroorzaken.
Voor [minderjarige] moet duidelijk zijn dat hij bij de pleegouders kan blijven. Gelet op het door de GI gesignaleerde loyaliteitsconflict is het ook noodzakelijk om zonder vertraging deze duidelijkheid te verschaffen. Een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in een situatie als deze geen passende maatregelen meer. Een gezagsbeëindiging is nodig, ook omdat [minderjarige] , de ouders en de pleegouders anders ieder jaar geconfronteerd worden met een verlenging van deze maatregelen, welke procedures onzekerheid, hoop en strijd meebrengen. Een machtiging uithuisplaatsing is bovendien niet meer passend bij een situatie waarin het perspectief van het kind inmiddels in het pleeggezin is gelegen. Het hof vindt het positief om te lezen dat de moeder zich goed heeft ontwikkeld, maar deze ontwikkeling doet niet af aan het meer zwaarwegende belang van [minderjarige] bij continuïteit en duidelijkheid over zijn verblijf bij de pleegouders. Een nader onderzoek naar de positieve ontwikkeling van de moeder zal niet kunnen leiden tot een andere conclusie.
Het voorgaande zou volgens het hof overigens niet moeten betekenen dat de omgang tussen de ouders en [minderjarige] per definitie dient te worden verminderd. Het belang van de omgang is eveneens door de raad benoemd, waarbij is opgemerkt dat bij een jong kind als [minderjarige] plek is voor meerdere volwassenen. [minderjarige] heeft de moeder de afgelopen jaren wekelijks gedurende meerdere uren gezien. Bij deze bezoekmomenten dient overigens wel hulp te komen voor de ouders, waardoor zij leren inzien dat het niet goed is voor [minderjarige] wanneer zij hem onder druk zetten om dingen te zeggen over de pleegouders of andere belastende uitspraken over zijn thuissituatie doen. Het is belangrijk dat de ouders ondersteund worden zodat ze kunnen leren accepteren dat de dagelijkse zorg voor [minderjarige] definitief bij de pleegouders ligt.
5.7
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. J.F. Miedema en mr. G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 24 mei 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.