2.1Partijen hebben vóór, tijdens en na de mondelinge behandeling nadere informatie ingebracht, ook over de door het hof in het tussenarrest genoemde onderwerpen.
Op grond daarvan, en mede gelet op de aan de stellingen van Buma/Stemra in het kader van verzwaarde motiveringsplicht te stellen eisen en de mate waarin Buma/Stemra aan die eisen al of niet heeft voldaan, staan de voor dit geschil relevante en hierna nader te bespreken feiten nu voor het hof voldoende vast om over de voorliggende grieven en vorderingen te beslissen. Verdere instructie over door Buma/Stemra over te leggen informatie is niet meer aan de orde en het hof acht een deskundigen-onderzoek niet noodzakelijk.
Misbruik van machtspositie
2.2.1De verwijten van ABMD c.s. zijn toegespitst op de gevolgen die het aan Buma/Stemra verweten gedrag heeft op de markt van het beschikbaar stellen van muziek aan bedrijfsmatige afnemers in o.a. horeca en winkelbedrijf voor het gebruik daarvan als achtergrondmuziek in hun bedrijfsruimten (dit gebruik van de muziek zal het hof hierna kortheidshalve aanduiden als:
bedrijfsmatig afspelen).
ABMD c.s. vergelijken daarbij de positie van de afnemer die streamingdienst-abonnee is met de positie van de afnemer die ABMD-abonnee is. Het hof verstaat hierbij onder ‘ABMD-abonnee’: de ondernemer die voor het bedrijfsmatig afspelen muziek gebruikt die hij beschikbaar heeft op grond van zijn abonnement bij een ABMD-lid, en onder ‘streamingdienst-abonnee’: de ondernemer die voor het bedrijfsmatig afspelen muziek gebruikt die hij beschikbaar heeft op grond van zijn abonnement bij een streamingdienst; onder
streamingdienstwordt in dit arrest verstaan: een bedrijf waarvan de diensten bestaan uit het door middel van
streaming on demandbeschikbaar stellen van muziek aan natuurlijke personen.
Het hof is van oordeel dat, nu bedrijfsmatig afspelen steeds behelst dat de desbetreffende muziek wordt uitgevoerd in het openbaar zoals bedoeld in artikel 30a Auteurswet, het namens rechthebbenden verlenen van toestemming (licenties) tot bedrijfsmatig afspelen in Nederland valt onder de exclusief aan Buma verleende vergunning (zie tussenarrest rov. 2.6).
2.2.2Uit de door Buma/Stemra verstrekte toelichting blijkt dat zowel de streamingdiensten als de ABMD-leden overeenkomsten hebben gesloten, waarin hun middels een ‘gecombineerde Buma Stemra licentie’ toestemming is verleend om muziek vast te leggen en aan hun abonnees beschikbaar te stellen en waarvan de gehanteerde tarieven en overige voorwaarden door Buma en Stemra gezamenlijk zijn bepaald.
Dat een aantal ABMD-leden deze gecombineerde Buma Stemra licentie niet met Buma/Stemra zelf heeft gesloten maar met Sabam (tussenarrest rov. 2.3), houdt verband met het feit dat Buma/Stemra, zoals zij heeft toegelicht, in 2006 aan Sabam heeft toegestaan deze licenties te verlenen aan de ABMD-leden, waarbij Sabam de incasso voor Nederland aan Buma/Stemra afdraagt ter verdeling aan de rechthebbenden. Sabam hanteert in de AGM-overeenkomsten (zoals bedoeld in het tussenarrest onder 2.3) het tussen ABMD en Buma/Stemra in 2010 afgesproken AGM-tarief, dat Buma/Stemra ook toepast in haar AGM-overeenkomst met ABMD-lid PB Sound. Buma/Stemra heeft gesteld dat Sabam vrij was daarbij zelf de licentievoorwaarden te bepalen en gesuggereerd dat het Sabam ook vrij zou staan een lagere prijs te hanteren dan het bedoelde tarief. ABMD heeft echter gesteld dat Buma/Stemra voor de bedoelde toestemming aan Sabam als voorwaarde stelde dat deze het AGM-tarief zou hanteren, en correspondentie met Sabam overgelegd waarin Sabam dit bevestigt. Buma/Stemra heeft deze aldus onderbouwde stelling van ABMD niet gemotiveerd betwist. Het hof gaat er daarom vanuit dat zowel ten aanzien van de streamingdiensten als ten aanzien van de ABMB-leden de inhoud van de licentie-overeenkomsten wordt bepaald door Buma/Stemra, in ieder geval wat betreft de omvang en prijzen van de daarin verleende licenties.
2.2.3Uit wat hiervoor is overwogen onder 2.2.1 en 2.2.2 volgt, dat het Buma/Stemra is die in Nederland (voor het betrokken repertoire) zowel de zeggenschap heeft over het verlenen van toestemming tot het beschikbaar stellen van muziek aan abonnees als de zeggenschap over het door die abonnees bedrijfsmatig afspelen van die muziek. Dit brengt naar het oordeel van het hof met zich dat, op de genoemde markt van auteursrechtlicentiëring voor het beschikbaar stellen van muziek ten behoeve van het bedrijfsmatig afspelen daarvan, Buma en Stemra gezamenlijk beschikken over een machtspositie. Dat zij deze positie gezamenlijk bekleden volgt onder meer uit de eigen stellingen van Buma/Stemra dat het bedoelde beschikbaar stellen van muziek telkens berust op een ‘gecombineerde Buma Stemra licentie’, waarvan de gehanteerde tarieven en overige voorwaarden door Buma en Stemra gezamenlijk worden bepaald. Buma/Stemra heeft geen stellingen ingenomen of informatie verschaft die nopen tot een ander uitgangspunt.
2.2.4Op de bedoelde markt fungeren de ABMD-leden (van wie het productaanbod uitdrukkelijk gericht is op ondernemers die muziek wensen te verwerven voor bedrijfsmatig afspelen) en de streamingdiensten als aanbieders. Deze laatsten richten zich weliswaar niet primair op die markt, maar hun product c.q. dienst is wel voor ondernemers op die markt verkrijgbaar en wordt door hen in toenemende mate ook daadwerkelijk, zoals tussen partijen vaststaat, gebruikt voor bedrijfsmatig afspelen. In zoverre zijn de streamingdiensten en de ABMD-leden op die feitelijk bestaande markt, die dus afwijkt van de ogenschijnlijke, theoretische markt, elkaars concurrenten.
2.2.5Buma/Stemra gebruikt haar zeggenschap over het beschikbaar stellen van muziek aan abonnees als volgt:
- in de contracten met de ABMD-leden verkrijgen deze toestemming tot (verveelvoudigen en) beschikbaar stellen van de muziek aan bedrijfsmatige afnemers ten behoeve van bedrijfsmatig afspelen (zie tussenarrest rov. 2.3);
- in de contracten met de streamingdiensten verkrijgen deze (slechts) toestemming tot (verveelvoudigen en) beschikbaar stellen van de muziek aan hun abonnees voor privégebruik, althans voor doelen die niet het bedrijfsmatig afspelen omvatten (die doelen hierna kortheidshalve aan te duiden als: privégebruik).
Dat de gebruikers van streamingdiensten een licentie voor privégebruik hebben en dus geen licentie voor zakelijk gebruik, heeft de rechtbank overwogen in rov. 4.12 van het bestreden vonnis. Grief IV van Buma/Stemra in incidenteel hoger beroep is weliswaar gericht tegen die overweging, maar uit de onderbouwing van de grief blijkt dat Buma/Stemra erkent dat hetgeen de rechtbank overweegt klopt voor de licentie die de streamingdienst van Buma/Stemra verkrijgt; de strekking van de grief is slechts dat dit niet betekent dat ook
de gebruikersvan de streamingdienst – de horeca-ondernemers etc. – (slechts) een licentie van Buma hebben voor privégebruik en dus niet voor zakelijk gebruik. De grief bestrijdt dus niet dat de licenties van Buma/Stemra aan de streamingdiensten alleen betrekking hebben op beschikbaar stellen voor privégebruik. Dit laatste blijkt ook uit de tekst die Buma/Stemra zelf op haar website heeft gepubliceerd (zie tussenarrest rov. 2.10), en vindt overigens bevestiging in het feit (zie tussenarrest rov. 2.9) dat een grote streamingdienst als Spotify in de Nederlandse versie van haar gebruiksvoorwaarden vermeldt dat de abonnee slechts gerechtigd is tot “persoonlijk, niet-commercieel (…) gebruik” van de muziek en dat “uitvoeren voor (…) het publiek” daarvan om geen enkele reden is toegestaan.
2.2.6Buma/Stemra heeft aangevoerd dat grote streamingdiensten voor een deel van het internationale repertoire rechtstreeks contracteren met bijvoorbeeld muziekuitgevers en dat als gevolg daarvan haar contracten met dergelijke streamingdiensten nog slechts zien op ca. 30% van het wereldrepertoire; zij verbindt daaraan de conclusie, zo begrijpt het hof, dat daarom van een monopolie of relevante machtspositie geen sprake is. Dit verweer miskent echter dat de bedoelde situatie weliswaar geldt voor het licentiëren van muziek aan de grote streamingdiensten – en dus, zoals hiervoor vastgesteld onder 2.2.5, voor het beschikbaar stellen van die muziek aan hun abonnees
voor privégebruik– maar dat voor het licentiëren van muziek
voor bedrijfsmatig gebruikhet mandaat van Buma/Stemra als vertegenwoordiger van rechthebbenden blijkens de eigen stellingen van Buma/Stemra (document Inlichtingen onder 15) juist nog wel geldt voor (100% van) het wereldrepertoire. Indien derhalve de streamingdiensten toestemming zouden willen verwerven voor het beschikbaar stellen van muziek aan hun abonnees voor bedrijfsmatig afspelen in Nederland, komen zij daarvoor altijd terecht bij Buma/Stemra. Niet is gesteld of gebleken dat die toestemming ook bij een andere partij kan worden verworven (behoudens ingeval van een andere cbo, waarvoor dan
mutatis mutandisgeldt wat hiervoor over de verhouding tot Sabam is vastgesteld). Aldus kan de geschetste inperking van het mandaat van Buma/Stemra jegens streamingdiensten tot een deel van het wereldrepertoire geen afbreuk doen aan het oordeel dat Buma/Stemra op de markt van auteursrechtlicentiëring voor het beschikbaar stellen van muziek voor bedrijfsmatig afspelen beschikt over een machtspositie.
2.2.7In het kader van haar hiervoor onder 2.2.1 bedoelde licentieverlening aan ondernemers voor het bedrijfsmatig afspelen van muziek in hun bedrijfsruimte (zoals horeca en winkelbedrijven), maakt Buma geen onderscheid tussen ondernemers die de daarvoor gebruikte muziek verkrijgen van een ABMD-lid of van een streamingdienst. Die ondernemers verkrijgen derhalve van Buma licentie voor het in hun bedrijfsruimte afspelen van muziek, ongeacht of hun toeleverancier aan Buma/Stemra een vergoeding heeft betaald voor het aan hen beschikbaar stellen van die muziek voor bedrijfsmatig afspelen (zoals de ABMD-leden) of niet (zoals de streamingdiensten).
Dit betekent, in samenhang met de wijze van licentieverlening door Buma/Stemra zoals hiervoor omschreven onder 2.2.5, dat Buma/Stemra jegens haar afnemers, voor zover die zelf toeleveranciers zijn op de markt van beschikbaarstelling van muziek voor bedrijfsmatig afspelen, voor een gelijkwaardige prestatie ongelijke voorwaarden hanteert: streamingdiensten verrichten die beschikbaarstelling feitelijk zonder dat Buma/Stemra daarvoor een vergoeding verlangt, maar van de ABMD-leden verlangt Buma/Stemra (al of niet via Sabam) voor die beschikbaarstelling wel een vergoeding in de vorm van het AGM-tarief. Dit is gedrag dat in beginsel onder het bereik van art. 102 sub c VWEU valt.
2.2.8Bij de beoordeling of (het laten voortbestaan van) deze ongelijkheid een verboden misbruik van machtspositie vormt, stelt het hof het volgende voorop. Het is goed denkbaar dat het introduceren door Buma/Stemra van een systeem van licentiëring en handhaving zoals hiervoor bedoeld onder 2.2.7, destijds geen misbruik van machtspositie opleverde, maar dat het laten voortbestaan van dat systeem alsnog misbruik oplevert indien dat leidt tot de bedoelde ongelijkheid. Dat die ongelijkheid (mede) een gevolg is van (veranderd of veranderend) onvoorzien gedrag van derden – te weten ondernemers die hun abonnement bij een streamingdienst gaan gebruiken voor bedrijfsmatig afspelen en streamingdiensten die daartegen niet optreden – doet daaraan op zichzelf niet af. In dat geval zal het hanteren door Buma/Stemra van dat systeem van licentiëring en handhaving toch misbruik door Buma/Stemra van haar machtspositie opleveren vanaf het moment dat Buma/Stemra van het bestaan van de daardoor in stand gehouden ongelijkheid en potentieel concurrentienadeel op de hoogte is en zij die laat voortbestaan hoewel zij in staat is die weg te nemen door een redelijke aanpassing van dat systeem.
2.2.9Het hof is van oordeel, gelet op alle omstandigheden van dit geval, dat de hiervoor onder 2.2.7 bedoelde ongelijkheid voor de ABMD-leden leidt, of in ieder geval kan leiden, tot een nadeel bij de mededinging in de zin van artikel 102 sub c. VwEU. In een situatie als hier aan de orde, waarin voor eenzelfde prestatie van bepaalde afnemers een vergoeding wordt bedongen maar van andere afnemers niet, terwijl op het niveau van de licenties voor eindgebruikers aan dat onderscheid geen gevolgen worden verbonden, ligt het voor de hand dat de wel betalende afnemers van deze ongelijkheid nadeel kunnen ondervinden in hun concurrentie met de afnemers van wie Buma/Stemra deze vergoeding niet verlangt. De gemotiveerde stellingen in dit verband van ABMD c.s. zijn door Buma/Stemra niet, althans niet voldoende onderbouwd, betwist.
2.2.10Het hof neemt hierbij ook het volgende in aanmerking. De positie van Buma/Stemra en de daarbij behorende onderhandelingsmacht maken het haar mogelijk om aan de bedoelde situatie een einde te maken, nu afnemers – zowel ABMD-leden als streamingdiensten – voor de benodigde toestemming tot beschikbaar stellen van muziek aan hun abonnees voor bedrijfsmatig afspelen in Nederland (zoals hiervoor overwogen onder 2.2.6) altijd terecht moeten bij Buma/Stemra, en ook die abonnees voor de benodigde licentie tot bedrijfsmatig afspelen in hun bedrijfsruimte (zoals hiervoor overwogen onder 2.2.1) alleen terecht kunnen bij Buma. Wat betreft de duur van de bedoelde ongelijkheid weegt het hof nog mee dat deze al geruime tijd (sinds 2010) bestaat en door Buma/Stemra is gecontinueerd ondanks het sedertdien (zie hiervoor onder 2.2.4) toegenomen gebruik voor bedrijfsmatig afspelen van muziek die van streamingdiensten wordt verkregen.
2.2.11Buma/Stemra heeft nog aangevoerd dat concurrentienadeel ontbreekt omdat, samengevat, in de prijs die de ABMD-leden voor hun diensten hanteren het aan Buma/Stemra betaalde AGM-tarief maar een klein aandeel vormt zodat, zelfs wanneer de streamingdiensten het vaste AGM-tarief zouden betalen of ABMD-leden juist helemaal geen vergoeding, ook dan de ABMD-leden nog aanzienlijk duurder zijn dan de streamingdiensten en daarom niet aannemelijk is dat zij dan extra klanten zouden trekken. Het hof volgt Buma/Stemra hierin niet. Dit verweer komt in wezen neer op een niet met cijfers onderbouwde speculatie. Maar ook indien wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling ten aanzien van de (verschillen in) prijzen, dan miskent het verweer dat het door ABMD c.s. bedoelde nadeel niet alleen bestaat in ongelijkheid wat betreft vergoedingen maar juist in de combinatie daarvan met het (niet)handhavingsbeleid van Buma/Stemra, waardoor de ABMD-leden niet in staat zijn aan afnemers duidelijk te maken dat tegenover een hogere prijs voor hun diensten mede het voordeel staat van het recht om de beschikbaar gestelde muziek bedrijfsmatig af te spelen.
2.2.12Buma/Stemra heeft ook aangevoerd dat bij een juiste vergelijking van het AGM-tarief met het streamingtarief blijkt dat ABMD-leden in de meeste gevallen minder betalen dan zij zouden betalen bij toepassing van het streamingtarief – met welk begrip Buma/Stemra doelt, begrijpt het hof, op de vergoedingen die de streamingdiensten aan Buma/Stemra betalen voor het beschikbaar stellen van muziek aan hun abonnees. Deze vergelijking is echter niet relevant omdat (zoals hiervoor overwogen onder 2.2.5) de door Buma/Stemra aan de streamingdiensten verleende licenties, en dus het daarvoor betaalde tarief, anders dan het AGM-tarief geen betrekking hebben op het recht om muziek beschikbaar te stellen voor bedrijfsmatig afspelen. Waarom betekenis zou toekomen aan ongelijkheid tussen de vergoedingen voor twee licenties die van elkaar verschillen valt, zonder nadere toelichting, niet in te zien.
2.2.13Tussen partijen staat vast dat Buma/Stemra op de hoogte is, althans moet zijn, van de hiervoor onder 2.2.7 bedoelde ongelijkheid. ABMD c.s. hebben haar daar al sedert 2010 op gewezen. Buma/Stemra was weliswaar van mening dat van ongelijkheid, althans van nadeel bij de mededinging, geen sprake was maar dat doet op zichzelf niet af aan haar bekendheid met de desbetreffende omstandigheden. Buma/Stemra voert nog aan dat zij bij (het laten voortbestaan van) deze ongelijkheid niet het doel heeft gehad om de ABMD-leden in hun concurrentieverhouding tot streamingsdiensten te benadelen, zoals in een dergelijk geval wel wordt vereist (HvJ EU 15 maart 2007, zaak C95/04 (
British Airways/Commissie). Het hof is van oordeel dat Buma/Stemra, bij het (blijven) hanteren van een systeem van licentiëring en handhaving zoals hiervoor bedoeld onder 2.2.7, in de gegeven omstandigheden de reële kans voor lief heeft genomen dat haar opstelling voor de ABMD-leden tot nadeel bij de mededinging zou strekken, hetgeen volstaat. Voorzienbaar moet immers zijn geweest dat, toen de streamingdiensten niet bleken op te treden tegen zakelijk gebruik van hun producten, daarmee een alternatieve route werd geopend die vanuit concurrentie-oogpunt nadelig was voor de ABMD-leden als Buma/Stemra daartegen niet zelf optrad. Buma/Stemra was de enige die kon optreden. Dat zij dat niet heeft gedaan, om haar moverende redenen, moet worden opgevat als een bewuste benadeling van de concurrentiepositie van de ABMD-leden. Ook de maatregelen waarover Buma/Stemra en ABMD eerder hebben overlegd, een voorlichtingscampagne, heeft Buma/Stemra immers niet genomen. Dit is met name aannemelijk omdat het hier niet gaat om een geval waarin voor verschillende afnemers verschillende prijzen gelden – waarvan een nadelig concurrentie-effect bij afnemers voor een leverancier niet altijd duidelijk zal zijn – maar om een geval waarin door Buma/Stemra voor een bepaalde prestatie van één groep afnemers een vergoeding wordt bedongen maar van andere afnemers in het geheel niet, terwijl aan dat onderscheid op het niveau van de eindgebruikers-licenties geen gevolgen worden verbonden.
2.2.14Teneinde deze ongelijkheid weg te nemen vordert ABMD (primair) dat Buma/Stemra maatregelen neemt in verband met handhaving van auteursrechten tegen ondernemers die bedrijfsmatig afspelen met gebruikmaking van hun abonnement bij een streamingdienst. Buma/Stemra voert daartegen aan dat die handhaving voor haar niet mogelijk is, omdat de bedoelde ondernemers de muziek ten gehore brengen met een licentie van Buma en dus geen inbreuk maken: de licentievoorwaarden bepalen niet dat men geen gebruik mag maken van via streamingdiensten geleverde muziek, en Buma Stemra kan dus niet op grond van inbreuk optreden tegen dergelijke ondernemers.
Dit verweer slaagt niet wat betreft de toekomst. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het feit dat Buma/Stemra deze licenties verleent juist onderdeel is van de aan Buma/Stemra verweten ongelijke behandeling. De vordering van ABMD c.s. strekt ertoe dat Buma/Stemra daaraan een einde maakt door, kort gezegd, in Buma’s algemene voorwaarden en in iedere nieuwe licentie-overeenkomst voor bedrijfsmatig afspelen en in elke verlenging van een dergelijke overeenkomst een bepaling op te nemen dat die licentie niet omvat het afspelen van muziek die door een streamingdienst wordt aangeleverd voor privé-gebruik. Daarbij is er dus al rekening mee gehouden dat de op dit moment bestaande licentieovereenkomsten nog anders zijn geformuleerd, en Buma/Stemra heeft niet gesteld dat het voor haar onmogelijk is een clausule zoals gevorderd op de bedoelde wijze te introduceren.
2.2.15Het hof is van oordeel dat de door ABMD c.s. gevorderde aanpassing van de licentievoorwaarden van Buma voor bedrijfsmatig afspelen naar inhoud en wijze van introductie daarvan een redelijke aanpassing is, waarbij het hof de vordering zo heeft begrepen dat deze louter op na dit arrest af te geven of te wijzigen licenties ziet. De hiervoor onder 2.2.7-2.2.10 bedoelde positie van Buma/Stemra en de daarbij behorende onderhandelingsmacht maken het niet alleen mogelijk, maar ook betrekkelijk eenvoudig realiseerbaar en daarom redelijk dat Buma/Stemra de bedoelde aanpassing doorvoert. Ook het feit dat Buma/Stemra, volgens de vordering, aan deze wijzigingen controles moet verbinden, overtredende ondernemers moet aanschrijven en dit nieuwe beleid via haar website moet communiceren is, gelet op hetgeen Buma/Stemra in het kader van haar gebruikelijke activiteiten toch al doet, op zichzelf redelijk te achten. Op de modaliteiten van een en ander komt het hof hierna onder 2.4.2 terug.