ECLI:NL:GHAMS:2022:1503

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
23-002192-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens diefstal door twee of meer verenigde personen met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, was beschuldigd van diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak. De tenlastelegging betrof een inbraak op 21 januari 2018 in Amsterdam, waarbij diverse waardevolle goederen zijn weggenomen, waaronder een ring, smaragd, speaker, cadeaukaart, horloge, spelcomputers, en een televisie. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van camerabeelden en verklaringen van getuigen, waaronder opsporingsambtenaren die de verdachte herkenden op de beelden. Het hof heeft geoordeeld dat de herkenning betrouwbaar was, gezien de frequentie waarmee de verbalisant de verdachte kende. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 114 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. Tevens is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding van € 3.000,00 toegewezen, terwijl de vordering van [benadeelde 2] is afgewezen. Het hof heeft de strafmaat gematigd vanwege het tijdsverloop sinds het delict en het positieve reclasseringstoezicht van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002192-19
datum uitspraak: 17 mei 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer
13-684316-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op en of meer tijdstippen op of omstreeks 21 januari 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een woning, gelegen aan/bij het [adres 2] heeft weggenomen een ring en/of smaragd en/of een speaker en/of een cadeaukaart en/of een pen en/of een horloge en/of twee spelcomputers en/of een virtual reallity bril en/of een camera en/of drie lenzen en/of een tv en/of een computerscherm en/of een printer en/of twee tassen en/of een harde schijf ,in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die/dat woning heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen voorwerp(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking van een (slot van een) deur van voornoemde woning;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018016292-1 van 25 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar

[verbalisant 1], doorgenummerde pagina’s 60-64.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van
[benadeelde 1]:
Pleegdatum/tijd : Tussen 21 januari 2018 om 19:00 uur en 21 januari 2018 om 23:00 uur.
Ik doe aangifte mede namens
Achternaam : [benadeelde 2]
Voornamen : [benadeelde 2]
Er is bij mij ingebroken op het [adres 2]. Op 22 januari 2018 wilde mijn buurvrouw mijn woning betreden maar kwam zij de woning niet in omdat het cilinder van mijn voordeur kapot was. Zij zag door het raam dat er meerdere artikelen waren gestolen en dat er overal rommel was.
De volgende goederen zijn weggenomen:
- Trouwring
- Smaragd
- Speaker
- Cadeaukaart
- Balpen
- Horloge
- Spelcomputer Playstation 4
- Virtual reality bril
- Spelcomputer playstation 3
- Spiegelreflexcamera
- Lens Nikkor (het hof begrijpt hier(na): Nikon)
- Lens Nikkor
- Lens Tamron
- LG UHD TV 65 inch
- LG TV UGD 43 inch
- Computerscherm
- Label printer
- Twee tassen
- Harde schijf
2.
Een proces-verbaal van uitkijken camerabeelden met nummer PL1300-2018016292-13 van

18 juni 2018, met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina’s 72-90.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
Ik heb beelden bekeken van het woonblok [adres 2]. De beelden betreffen opnames van de centrale toegang van de woningen [adres 2]. Het betreffen opnames van 21 januari 2018 op de tijdstippen gelegen tussen 20:30 uur en 23:00 uur.
Op de camerabeelden zie ik in totaal acht verschillende verdachten de centrale toegang betreden. Deze verdachten duid ik aan met NN1 tot en met NN8.
Op het tijdstip 20:33 zie ik twee personen voor de centrale toegang staan. Ik zie dat NN1 tegen de centrale deur trapt waarna de deur opent. Ik zie dat deze twee verdachten, NN1 en NN2, de hal binnen lopen. Ik zie dat er vervolgens nog een verdachte aan komt rennen, te weten NN3. Ik zie dat NN2 dan de hal verder in loopt, gevolgd door NN3.
Op het tijdstip 20:46 uur zie ik NN2 gevolgd door NN3 naar de centrale toegangsdeur lopen om het woonblok te verlaten. Ik zie dat NN2 direct door loopt en het pand verlaat. Ik zie dat NN3 nog even in de deuropening blijft staan. Ik zie dat hij achterom kijkt. Dan zie ik dat NN3 verder loopt achter NN2 aan en de deur achter zich dicht laat vallen.
Op het tijdstip 21:06 uur zie ik dat de drie verdachten het pand verlaten. Ik zie dat NN3 voorop loopt. Ik zie dat hij nu een zwarte tas bij zich draagt. Ik zie dat NN1 achter hem aan loopt. Daarachter zie ik NN2. Ik zie dat NN2 nu in zijn hand een blauwe plastic tas en een zwarte tas vast heeft. Ik zie dat de plastic tas gebold is door de goederen die er kennelijk in zitten.
Te 21:21 uur zie ik dat de verdachten weer naar buiten lopen. Ik zie dat NN2 nu een zwarte tas vast heeft in zijn hand.
Te 21:44 zie ik dat de verdachten weer het pand verlaten. Ik zie dat NN6 een televisie vast heeft. Ik zie dat NN4 een computer beeldscherm onder zijn arm vast heeft. Ik zie dat NN5 achter de andere verdachten aan loopt. Ik zie dat hij in zijn hand een voorwerp vast heeft wat het uiterlijk heeft van een virtuele bril.
Op het tijdstip 22:33 uur zie ik dat NN5 de deur van buitenaf intrapt. Ik zie dat hij vervolgens het pand binnen loopt. Ik zie dat achter hem NN7 loopt en daarachter NN8.
Te 22:40 uur zie ik dat NN7 weer naar de centrale deur toe rent. Vervolgens doet hij de deur open en kijkt links en rechts over de straat heen. Ik zie dat dan NN8 en NN5 aan komen lopen met een groot televisiescherm. Ik zie dat NN7 de deur openhoudt voor deze verdachten. Ik zie dat dan de drie verdachten het pand uit lopen met het grote televisie scherm.
Signalement NN3: Normaal postuur, droeg een grijskleurige joggingbroek, donkere jas met capuchon over zijn hoofd gedragen en zwarte schoenen.
3.
Een proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar met nummer

PL1300-2018016292-7 van 30 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde pagina 91.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
Op 29 januari 2018 bekeek ik camerabeelden van een inbraak gepleegd op 22 januari 2018 [het hof begrijpt: 21 januari 2018] op het [adres 2].
De persoon voorzien van blauwkleurige jas en grijskleurige joggingbroek (het hof begrijpt: NN3) herken ik als:
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedag] 1999.
Ik ken de bovengenoemde persoon ambtshalve. Ik herken de verdachte [verdachte] aan zijn postuur en zijn gezicht, namelijk zijn ogen, neus en mond.
Ik ben al geruime tijd werkzaam in het gebied [buurt 1], waar ook het woonadres van de verdachte onder valt. Ik kom tijdens mijn dagelijkse werkzaamheden de verdachte meerdere malen per week tegen.
Ik herkende de persoon onmiddellijk toen ik de videobeelden zag.
4.
Een proces-verbaal van 14 april 2021, opgemaakt door mr. drs. G.M. Boekhoudt, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 april 2021 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde
verklaring van [verbalisant 3]:
Hoe vaak zag u [verdachte] destijds, dus rond januari 2018?
Hij zat toen in mijn werkgebied. Dat was [buurt 1] en daar valt [buurt 2] onder en daar woonde hij. Ik ben vanaf 2012 begonnen met mijn werk in het gebied [buurt 1], waarvan de eerste vier jaar in uniform. In mijn uniform tijd had je sowieso veel meldingen van overlast, ook rond het [adres 2]. Daar hingen veel jongeren rond. Bij de club die daar altijd rond hing, hoorde [verdachte] ook. In die periode controleerde ik hem vaak en maakte ik met hem een praatje. Ik zag hem dus vaak. Twee keer in de week zeker.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat de herkenningen in het dossier onvoldoende betrouwbaar zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Op de terechtzitting in hoger beroep zijn beelden, afkomstig van de beveiligingscamera van de centrale toegang van de woningen [adres 2] van 21 januari 2018, getoond. Daarop zijn twee personen te zien, de centrale toegangsdeur wordt geopend en er wordt omgekeken door de achterste persoon (hiervoor NN3 genoemd) waardoor (een deel van) zijn gezicht te zien is. De helderheid en resolutie van het beeld zijn voldoende voor het onderscheiden van details. Het gaat om bewegende beelden, waarop de gehele fysiek van twee bij de inbraak betrokken personen te zien is. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat aan de hand van deze beelden een betrouwbare herkenning kan plaatsvinden, zeker als de waarnemer de betrokkene goed kent. In dit geval heeft politieambtenaar
[verbalisant 3] op de (bewegende camera)beelden de verdachte zonder enig voorbehoud herkend. Hij is beroepsmatig herhaaldelijk in aanraking geweest met de verdachte. Toen [verbalisant 3] werkzaam was in het gebied [buurt 1] zag en controleerde hij de verdachte vaak en maakte hij met hem een praatje. Hij zag hem in ieder geval twee keer in de week. Verder heeft hij verklaard dat hij de verdachte onmiddellijk herkende toen hij de videobeelden zag en dat hij de verdachte specifiek heeft herkend aan zijn postuur en zijn gezicht, namelijk zijn ogen, neus en mond. Bij deze stand van zaken ziet het hof geen goede reden om aan de betrouwbaarheid van de herkenning door [verbalisant 3] te twijfelen.
Gelet op het voorgaande staat voor het hof buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte de persoon is die op het genoemde camerabeeld te zien is. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 januari 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan het [adres 2] heeft weggenomen een ring en smaragd en een speaker en een cadeaukaart en een pen en een horloge en twee spelcomputers en een virtual reality bril en een camera en drie lenzen en een tv en een computerscherm en een printer en twee tassen en een harde schijf, toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders zich de toegang tot die woning hebben verschaft door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 114 uren subsidiair 57 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging met braak van kostbare goederen uit een woning. Aldus heeft de verdachte een gebrek aan respect voor andermans eigendommen aan de dag gelegd. Woninginbraken en diefstallen uit woningen veroorzaken niet alleen overlast en (mogelijk) materiële schade, maar zorgen vooral voor gevoelens van onveiligheid en onbehagen bij de bewoners, zeker nu de eigen woning bij uitstek de plek is waar men zich veilig moet kunnen voelen. Daarnaast dragen dergelijke delicten ook in bredere zin bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij de buurtbewoners. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich kennelijk slechts heeft laten leiden door zijn eigen financiële gewin en zich niet heeft bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor anderen.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor een inbraak in een woning wordt als oriëntatiepunt genoemd een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
In strafmatigende zin zal het hof rekening houden met het tijdsverloop sedert het bewezen verklaarde feit en met hetgeen in het e-mailbericht van [naam] (Inforsa Reclassering Amsterdam) van 28 april 2022 is vervat, waaruit blijkt dat het huidige reclasseringstoezicht positief verloopt en de verdachte op dit moment met de reclassering werkt aan een plan om geschikt werk te vinden.
Alles afwegend acht het hof in beginsel een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Met die laatste straf beoogt het hof de verdachte in te scherpen dat hij zich in de toekomst verre houdt van het plegen van strafbare feiten.
Zoals ook door de advocaat-generaal is geconstateerd, is de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep overschreden. Namens de verdachte is immers op
7 juni 2019 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, terwijl het hof dit arrest wijst op 17 mei 2022. Hierin ziet het hof aanleiding om de op te leggen taakstraf met zes uren te verminderen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg ter zake van het ten laste gelegde in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 9.316,00 ter compensatie van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft in zijn verzoek tot schadevergoeding van 6 augustus 2018 verwezen naar het hierna te noemen verzoek tot schadevergoeding van zijn partner [benadeelde 1] van diezelfde datum. Omdat de benadeelde partij geen andere schade heeft gevorderd dan genoemd is in het verzoek tot schadevergoeding van [benadeelde 1] (en naar welke schade hij heeft verwezen) zal het verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij worden afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Het hof merkt allereerst op dat uit de verzoeken tot schadevergoeding van [benadeelde 2] en
(in samenhang bezien) blijkt dat het gaat om een gezamenlijke vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg ter zake van het ten laste gelegde in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 9.316,00 ter compensatie van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde vergoeding bestaat uit een bedrag van:
€ 1.000,00 voor ‘trouwring van goud’;
€ 1.000,00 voor ‘Smaragd steen’;
€ 3.232,00 voor ‘LG UHD TV 65’;
€ 455,00 voor ‘LG UHD TV 43’;
€ 388,00 voor ‘Sony PS4 pro’;
€ 384,00 voor ‘Sony PS VR Bril’;
€ 200,00 voor ‘Samsung computerscherm 23’;
€ 57,00 voor ‘Brother label printer’;
€ 2.000,00 voor ‘Nikon D90 SLR + diverse lenzen’;
€ 600,00 voor ‘Balpen Montblanc starwalker’
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 3.252,00.
De raadsman heeft zich slechts in algemene bewoordingen op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen. Daarnaast heeft hij verzocht rekening te houden met de draagkracht van de verdachte en heeft hij zich tot slot op het standpunt gesteld dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de totale schade omdat verschillende personen op verschillende tijdstippen de woning hebben betreden.
Het hof overweegt als volgt.
Nu vaststaat dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, heeft hij jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is hij met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die daarvan rechtstreeks het gevolg is.
Het hof oordeelt dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks de onder a) tot en met i) genoemde materiële schade heeft geleden, waarbij wordt aangetekend dat de genoemde bedragen de nieuwwaarde vertegenwoordigen en dat daarop afschrijving dient te worden toegepast, gezien de ouderdom van de verschillende objecten. Het hof heeft geen afschrijvingsbedragen per object vast kunnen stellen, maar de schade geschat op een totaalbedrag van € 3.000,00. Dit deel van de vordering, dat het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd is betwist, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Ten aanzien van het onder j) gevorderde bedrag is het hof van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, zodat de benadeelde partij in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
114 (honderdveertien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
57 (zevenenvijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot schadevergoeding af.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 januari 2018.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. P.F.E. Geerlings en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 mei 2022.
mr. H.A. van Eijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.