ECLI:NL:GHAMS:2022:1497

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
200.286.191/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot afgedwongen omgang met minderjarige door middel van dwangsom

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen de man en zijn minderjarige dochter. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om de vrouw, verweerster in hoger beroep, te verplichten de omgangsregeling na te komen die eerder was vastgesteld door de rechtbank. De man stelde dat de vrouw onvoldoende stimuleert dat de minderjarige contact met hem heeft en vroeg om een dwangsom van € 100,- per dag dat de vrouw in gebreke blijft. De vrouw daarentegen stelde dat zij de minderjarige niet kan dwingen tot contact met de man, vooral omdat de minderjarige inmiddels zestien jaar oud is en zelf heeft aangegeven geen contact te willen. Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het onwenselijk is om de omgang af te dwingen door middel van een dwangsom, gezien de leeftijd van de minderjarige en haar duidelijke wens om geen contact te hebben. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de man afgewezen. Tevens is bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.286.191/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/681710 / FA RK 20-1654 (HE/WvL)
Beschikking van de meervoudige kamer van 17 mei 2022 inzake
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. M. Ahmadi te Rotterdam, thans mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D.H. Bialkowski te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige ] (hierna te noemen: [minderjarige ] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 2 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- het beroepschrift van de man, ingekomen op 24 november 2020;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 1 december 2020;
- een bericht van de zijde van de man van 26 april 2021 met een bijlage.
2.2
De voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling met [minderjarige ] gesproken en op de mondelinge behandeling, samengevat, verslag gedaan van het besprokene.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 27 mei 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door mr. M. Ahmadi;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw I. Stuifbergen, vertegenwoordigster van de raad.
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling op 27 mei 2021, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt, heeft het hof de zaak pro forma aangehouden tot 1 oktober 2021 - om administratieve reden daarna verplaatst naar 3 oktober 2021 - om partijen in de gelegenheid te stellen het contact tussen de man en [minderjarige ] op te starten en zich erover uit te laten of de zaak moet worden voortgezet.
2.5
Daarna zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de man van 14 september 2021;
- een brief van de zijde van de vrouw van 21 september 2021 met bijlagen, waarin wordt voorgesteld dat de zaak wordt afgedaan zonder nadere mondelinge behandeling;
- een bericht van de zijde van de man van 14 december 2021, waarin (wederom) verzocht wordt om een nadere mondelinge behandeling.
2.6
Op 30 november 2021 heeft het hof partijen bericht dat op het hoger beroep zal worden beslist zonder nadere mondelinge behandeling en de man in de gelegenheid gesteld te reageren op de brief van de zijde van de vrouw van 21 september 2021. Daarvan heeft de advocaat van de man gebruik gemaakt door een e-mail te sturen op 6 januari 2022.

3.De feiten

3.1
Uit het op 19 februari 2009 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de man en de vrouw zijn geboren de thans jongmeerderjarige [jongmeerderjarige ] (hierna te noemen: [jongmeerderjarige ] ) [in] 2002 te [plaats A] en [minderjarige ] [in] 2005 te [plaats A] ( [jongmeerderjarige ] en [minderjarige ] hierna samen te noemen: de kinderen). De man en de vrouw oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige ] , die bij de vrouw haar hoofdverblijf heeft.
3.2
Na het uiteengaan van partijen hebben zij bij de rechtbank Amsterdam meerdere procedures gevoerd over de zorgregeling tussen de man en de kinderen. Die procedures hebben geleid tot meerdere beschikkingen met verschillende zorgregelingen. De laatste beschikking is van 7 september 2018 van de rechtbank waarin een zorgregeling is bepaald van eens per drie weken op vrijdagavond vanaf 17:00 uur.
3.3
In december 2018 is het contact tussen de man en de kinderen verbroken.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man te bepalen dat de zorgregeling in de beschikking van 7 september 2018 door de vrouw dient te worden nagekomen op straffe van een dwangsom, afgewezen.
4.2
De man verzoekt in hoger beroep, zoals het hof begrijpt, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de bij beschikking van 7 september 2018 vastgestelde zorgregeling tussen de man en [minderjarige ] van eenmaal per drie weken omgang op een vrijdagavond, door de vrouw dient te worden nagekomen, dan wel een zodanige zorgregeling tussen hem en [minderjarige ] vast te stellen als het hof juist acht. Dit op straffe van een dwangsom van € 100,- dan wel een door het hof juist te achten bedrag per dag of dagdeel dat de vrouw in gebreke blijft daaraan te voldoen, met een maximum van € 10.000,-, kosten rechtens.
4.3
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Waar gaat het om?
5.1
De man heeft aan het hof gevraagd te bepalen dat de vrouw de omgangsregeling, waarbij de man eens per drie weken omgang heeft met [minderjarige ] op vrijdagavond, moet nakomen op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of dagdeel dat de vrouw de omgangsregeling niet nakomt. De man vindt dat de vrouw [minderjarige ] onvoldoende stimuleert om omgang te hebben met hem Hij wil graag weer contact met [minderjarige ] . De vrouw geeft aan dat zij [minderjarige ] altijd toestemming heeft gegeven om contact te hebben met de man, maar dat zij [minderjarige ] niet kan dwingen. [minderjarige ] heeft in het gesprek met de voorzitter meegedeeld dat zij op dit moment geen contact wil met de man. Zij wil ook niet dat de man haar telefoonnummer heeft of dat hij haar een kaartje stuurt. Als zij behoefte heeft aan contact, zal zij contact met hem opnemen. De raad heeft meegedeeld dat het initiatief tot contactherstel tussen [minderjarige ] en de man bij [minderjarige ] zelf ligt. [minderjarige ] dwingen omgang te hebben met de man ligt niet voor de hand gelet op haar leeftijd, aldus de raad.
Beoordeling
5.2
Op de mondelinge behandeling van 27 mei 2021 hebben partijen afspraken gemaakt met als doel contactherstel tussen de man en [minderjarige ] . Er is daarna een paar keer telefonisch contact geweest tussen de man en [minderjarige ] . Bij het laatste contact heeft [minderjarige ] laten weten dat ze zelf een emailadres zou aanmaken waarop de man haar zou kunnen bereiken en dat zij de man zou bellen als ze daar behoefte aan zou hebben. Er is daarna geen contact meer geweest tussen de man en [minderjarige ] . Er is ook geen emailadres aangemaakt.
5.3
Het hof vindt, net als de rechtbank (in rechtsoverweging 5.1), dat het onwenselijk is om de omgang met [minderjarige ] af te dwingen door middel van het opleggen van een dwangsom aan de vrouw. [minderjarige ] is inmiddels zestien jaar oud en heeft daarom een heel belangrijke stem in het al dan niet hebben van contact met de man. Als gekeken wordt naar wat [minderjarige ] heeft gezegd in het gesprek met de voorzitter, terwijl zij de man niet meer heeft gebeld en ook geen emailadres voor hem heeft aangemaakt, dan is de conclusie dat [minderjarige ] op dit moment geen contact wil met de man. Het hof zal daarom de bestreden beslissing bekrachtigen en het meer of anders verzochte afwijzen.
5.4
Het hof merkt nog op dat het voor de identiteitsontwikkeling van kinderen in het algemeen belangrijk is om beide ouders te kennen en van beide ouders een beeld te hebben, zo ook voor [minderjarige ] . Waar mogelijk moet de vrouw [minderjarige ] dan ook stimuleren toch contact met de man te hebben. De vrouw heeft verder toegezegd de man periodiek te informeren over het wel en wee van [minderjarige ] . Het hof gaat ervan uit dat zij deze toezegging ook nakomt.
5.5
Gelet op de aard van de zaak zal het hof bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. J. Kloosterhuis en mr. W.F. Groos, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 17 mei 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.