ECLI:NL:GHAMS:2022:1495

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
23-001478-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met braak in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1998, was beschuldigd van poging tot diefstal met braak, gepleegd op 2 januari 2020 te Volendam. Het hof oordeelde dat het door de verdachte geschetste scenario, waarin hij ontkende op de plaats delict te zijn geweest, niet aannemelijk was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden.

De tenlastelegging omvatte het feit dat de verdachte samen met anderen had geprobeerd in te breken in een woning, waarbij hij en zijn mededaders het cilinderslot van de deur doorboorden. Het hof heeft de bewijsmiddelen, waaronder schoensporen en het gebruik van een telefoon, in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte als medepleger betrokken was bij de poging tot inbraak.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de politierechter, omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging kwam. De verdachte had eerder al meerdere veroordelingen voor vermogensdelicten, wat meegewogen werd in de strafmaat. Het hof legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op, omdat de verdachte geen blijk had gegeven van verbetering en de ernst van het feit en de recidive zwaar wogen. De slotentrekker die bij de verdachte in beslag was genomen, werd verbeurd verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001478-20
datum uitspraak: 17 mei 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 juni 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-002606-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1998,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2022, 21 april 2022 en 10 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 2 januari 2020 te Volendam, gemeente Edam-Volendam, in elk geval in Nederland, uit een woning gelegen aan het [adres 2], tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen van hun/zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking, inklimming, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) het cilinderslot van de deur van voornoemde woning doorboord, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot inbraak in vereniging. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het door de verdachte geschetste scenario dat hij ten tijde van het tenlastegelegde niet in Volendam was, niet door de bewijsmiddelen wordt weerlegd. Het hof verwerpt dit verweer op grond van het volgende.
Uit de aangifte volgt dat de aangever [slachtoffer] op 2 januari 2020 even na
20.30 uurdoor zijn zoon is gebeld met de mededeling dat het slot van hun woning aan het
[adres 2]was geforceerd. De aangever is daarop direct naar huis gegaan en zag bij thuiskomst twee personen vanuit zijn tuin de schutting over klimmen en vervolgens naar een auto rennen. Hij heeft het kenteken van deze auto genoteerd: [kenteken]. Korte tijd later hebben politieambtenaren een auto zien rijden dat van dat kenteken was voorzien en hebben zij de achtervolging op dat voertuig ingezet. Nabij de kruising van de R.J.H. Fortuynstraat en de Stuurmankade te Amsterdam kwam de bewuste auto tot stilstand en renden er twee mannen uit. De achtervolging is vervolgens te voet voortgezet, waarna de verdachte – die tijdens de achtervolging in het water is gesprongen – die avond rond 21:30 uur is aangehouden.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts het volgende:
- op de poortdeur van de achtertuin van het [adres 2] is een schoenspoor aangetroffen. Het spoor is veroorzaakt met een rechterschoen, soortgelijk aan de rechterschoen die in beslag is genomen onder de verdachte;
- bij de insluitingsfouillering van de verdachte is een slotentrekker aangetroffen. Uit de achterdeur van de woning aan het [adres 2] was het cilinderslot verwijderd;
- ten tijde van een controle in Duitsland op 19 december 2019 was de verdachte in bezit van een telefoon met IMEI-nummer [nummer]. Uit onderzoek naar het gebruik van de telefoon met dit IMEI-nummer en de Track & Trace gegevens van de auto met kenteken [kenteken] blijkt dat die telefoon en de auto op 2 januari 2020 – onder meer rond het tijdstip waarop de tenlastegelegde inbraak is gepleegd – dezelfde reisbewegingen hebben gemaakt en tegelijkertijd in zowel Volendam als Amsterdam zijn geweest. Meer in het bijzonder is uit dit onderzoek gebleken dat de auto met kenteken [kenteken] op 2 januari 2020 om
20:36 uurreed op de rijbaan van het
[adres 2](het hof begrijpt: te [adres 2]), en dat voornoemde telefoon op dat moment een mast in [adres 2] aanstraalde.
Bij deze stand van zaken ligt de conclusie voor de hand dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de tenlastegelegde poging tot inbraak. De verdachte heeft geen enkel aanknopingspunt aangereikt dat een andere interpretatie van het samenstel van de vastgestelde feiten kan rechtvaardigen. Wel heeft de verdachte tegenover de rechter-commissaris en de raadkamer van het hof beweerd dat hij nog maar vijf minuten in de auto zat toen de achtervolging begon en dat hij daarvóór thuis was bij zijn moeder, zus en broertje (het hof: in [plaats]), maar de juistheid daarvan is niet aannemelijk geworden, mede omdat die bewering niet is onderbouwd (terwijl dat gemakkelijk moet hebben gekund), geen concrete bevestiging vindt in de resultaten van het opsporingsonderzoek, en onder meer onverklaard laat hoe een kennelijk bij hem in gebruik zijnd telefoontoestel zich die avond dan in [adres 2] heeft kunnen bevinden. Ook overigens is er in het dossier geen solide aanwijzing te vinden voor een ander scenario, zodat het hof tot de slotsom komt dat de conclusie die al voor de hand lag, juist is.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 januari 2020 te Volendam, gemeente Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan het [adres 2] geld en/of goederen van hun gading, toebehorend aan
[slachtoffer], weg te nemen met het oogmerk om dat/die zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, hebbende verdachte en zijn mededader(s) het cilinderslot van de deur van voornoemde woning doorboord, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren en aftrek van voorarrest, en tot een geldboete van € 750,35, bij gebreke van betaling te vervangen door 15 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft het hof in geval van strafoplegging verzocht er rekening mee te houden dat de verdachte recent geen strafbare feiten heeft gepleegd en het inmiddels beter gaat met hem. Zij heeft in het verlengde daarvan bepleit in ieder geval niet tot een zwaardere straf te komen dan de deels voorwaardelijke gevangenisstraf die de politierechter heeft opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met zijn mededader(s) gepoogd in te breken in een woning. Dit is een naar feit, waarbij inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners. Woninginbraken en pogingen daartoe, zorgen voor – soms zeer sterke – gevoelens van angst en onveiligheid, zowel bij de directe slachtoffers, als de samenleving in bredere zin, omwonenden in het bijzonder. Daarnaast hebben de verdachte en zijn mededader(s) de nodige schade aan de woning veroorzaakt en gaat met de ‘administratieve afhandeling’ van een (poging tot) woninginbraak de nodige tijd en (negatieve) energie voor het slachtoffer gepaard. De verdachte heeft kennelijk geen oog gehad voor deze nadelige gevolgen van zijn handelen maar zijn blik enkel gericht op zijn eigen financiële gewin.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 april 2022 is de verdachte herhaaldelijk eerder onherroepelijk ter zake van vermogensdelicten veroordeeld, en wel tot (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraffen en tot een taakstraf. Die eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Het hof weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
Gelet op de ernst van het feit en voornoemde recidive is het hof van oordeel dat met geen andere straf kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur. Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf is een gepasseerd station; de verdachte heeft kans op kans gehad. Voor het opleggen van een geldboete ziet het hof geen enkele aanleiding.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken aan recidivisten worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor een (voltooide) woninginbraak in geval van recidive een gevangenisstraf van vijf maanden genoemd. Het hof, dat die straf tot uitgangspunt neemt, houdt er in strafmatigende zin rekening mee dat het in deze zaak bij een poging is gebleven. Daar staat echter tegenover dat de verdachte het delict in vereniging heeft begaan.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

In beslag genomen goederen

Blijkens beslaglijsten van 25 juni 2020 zijn bij het opsporingsonderzoek een slotentrekker (goednummer 1101107) en een geldbedrag van € 750,35 in beslag genomen, welke goederen nog niet zijn teruggegeven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de slotentrekker wordt onttrokken aan het verkeer. De raadsvrouw heeft het hof verzocht het in beslag genomen geld terug te geven aan de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
De slotentrekker is onder de verdachte in beslag genomen en behoort kennelijk aan hem toe. Het hof komt tot de conclusie dat het bewezenverklaarde is begaan met behulp van deze slotentrekker, aangezien bij de bewezenverklaarde woninginbraak het cilinderslot uit de achterdeur van de woning was verwijderd terwijl de slotentrekker zeer kort na de inbraak bij de verdachte is aangetroffen. Gelet hierop zal de slotentrekker worden verbeurd verklaard.
Op het genoemde geldbedrag is op 3 januari 2020 op de voet van artikel 94a Sv conservatoir beslag gelegd, zonder het klassieke beslag te handhaven. Het hof heeft over dit beslag dus niet meer te beslissen (vgl. HR 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3202).

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een slotentrekker (goednummer 1101107).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 mei 2022.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]