In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure. Klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. Z. Boufadiss, heeft een klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen de beklaagden. De beklaagden zouden zich schuldig hebben gemaakt aan het doen van valse aangifte, schending van het ambtsgeheim en onttrekking van een minderjarige aan het ouderlijk gezag. De advocaat-generaal heeft in een verslag van 17 januari 2022 geadviseerd het beklag af te wijzen.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 3 februari 2022 heeft klaagster haar beklag toegelicht. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de verjaring van de aangiften. De feiten waarover klaagster aangifte heeft gedaan, zijn gepleegd in 2014 en 2015. Het hof heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn voor de strafbare feiten, waaronder het doen van een valse aangifte en schending van het ambtsgeheim, op 7 oktober 2021 is verstreken, waardoor het recht tot strafvervolging is vervallen.
Daarnaast heeft het hof beoordeeld of de beklaagden strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door de minderjarige dochter van klaagster op 6 oktober 2015 in [land] bij haar weg te halen. Het hof concludeert dat de beslissing van het Nederlandse hof over het ouderlijk gezag op dat moment ook in [land] erkend werd, waardoor de beklaagden niet kunnen worden vervolgd voor onttrekking aan het wettig gezag. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen grond is voor vervolging en heeft het beklag afgewezen.