ECLI:NL:GHAMS:2022:1472

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
200.293.392/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de sideletter bij een koopovereenkomst van een schip en de gevolgen van betaling onder dreiging van niet-levering

In deze zaak gaat het om de uitleg van een sideletter die onderdeel uitmaakt van een koopovereenkomst voor een motorschip. De appellante, een onderneming, heeft het schip verkocht aan de geïntimeerde, maar er ontstond een geschil over de uitvoering van de overeenkomst en de betaling van bijkomende kosten. De appellante heeft in hoger beroep een vonnis van de kantonrechter aangevochten, waarin haar vorderingen waren afgewezen. De kantonrechter had geoordeeld dat de geïntimeerde niet aansprakelijk was voor bepaalde kosten die de appellante in rekening had gebracht, omdat deze niet in de sideletter waren opgenomen. De appellante betwistte deze uitleg en voerde aan dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de geïntimeerde niet verantwoordelijk was voor het transport van het schip naar een andere locatie. Het hof heeft de grieven van de appellante verworpen en de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de sideletter duidelijk was en dat de geïntimeerde zich aan de afspraken had gehouden. De appellante werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.293.392/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 8647219 CV EXPL 20-12712
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 mei 2022 (bij vervroeging)
inzake
[appellante] h.o.d.n. Fa. [de zoon] & Zn .
gevestigd te [plaats A] ,
appellante,
advocaat: mr. A.L. van Onna te Franeker,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats B] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.J.H. van Lith te Almere.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 15 maart 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 18 december 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met produkties;
- memorie van antwoord, met produkties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 23 maart 2022 doen bepleiten, [appellante] door mr. E.J.H. van Lith, voornoemd, en [geïntimeerde] door mr. A.L. van Onna, voornoemd, de laatste aan de hand van een pleitnotitie. [appellante] heeft nog een nadere productie ingebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen zoals in eerste aanleg ingesteld zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.8 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
Op 20 februari 2019 verkocht [appellante] aan [geïntimeerde] het motorschip “ [motorschip] ” tegen een prijs van € 15.000,00, exclusief BTW.
2.2
De afspraken tussen partijen zijn vastgelegd in een koop/verkoopovereenkomst evenals in een door partijen als “sideletter” aangeduid stuk. In deze sideletter staat onder meer:
Zoals besproken (…) wordt de [motorschip] als volgt geleverd:
Geheel leeg hetgeen betekent:
(…)
  • Tanks eruit met uitzondering van de watertanks onder de Roef
  • Zonder schroef en schroefas, beunkoeler en kopschroefpomp (As pas op werf verwijderen)
(…)

Zonder tussenschotten met uitzondering van schot dat in de 6 meter zit die eruit gaat
(…)
  • Al het vrijkomende schroot is voor [appellante]
  • Transport wordt door [appellante] gedaan handgeschreven toevoeging: op uur Basis
Bovenstaande betekent dat het schip eigenlijk casco geleverd wordt waarbij voor aanvang en tijdens het leeghalen op het werk nadere afstemming plaats zal vinden. (…)
Er zal extra werk zijn voor het ontgassen van de tank die zich net voor de motorruimte bevindt en voor het verwijderen en afvoeren van de isolatie tegen het voorschot van de laadruimte. Dit zal op nacalculatie worden verrekend.
Bovenstaande werkzaamheden worden alleen in combinatie met de aankoop uitgevoerd en zijn voorwaarde voor de levering volgens overeenkomst van Goliath. Het schip zal begin april naar Multiship in [plaats C] worden gebracht waar het op de kant wordt gezet en ingekort. De werkzaamheden zullen voor die tijd uitgevoerd moeten worden. (…)
2.3
In een factuur van 5 april 2019 wordt door [appellante] van [geïntimeerde] een bedrag van € 5.880,60 inclusief BTW in rekening gebracht voor het verwijderen uit het schip van het vriesruim (€ 2.920,00 ex BTW) en het verwijderen van een grote brandstoftank (€ 1.700,00 ex BTW). Op de factuur staat dat dit bedrag ontvangen dient te worden voordat het schip de haven uit gaat.
2.4
[geïntimeerde] reageert op de factuur per email d.d. 5 april 2019, waarin [geïntimeerde] schrijft dat hij de aangerekende uren voor het verwijderen van het vriesruim en de tank heel veel vindt, dat hij om deze reden meerwerk op regie met dagelijkse updates heeft gevraagd, en deelt hij mee de werken te willen stoppen om te overleggen, omdat hij niet akkoord gaat met deze gang van zaken. Hierop heeft [appellante] niet geantwoord. [geïntimeerde] heeft uiteindelijk deze factuur in zijn geheel betaald.
2.5
Op 12 april 2019 is het schip door [appellante] van de werf van [appellante] aan de [gemeente] in [plaats A] naar Multiship in [plaats C] vervoerd.
2.6
Multiship heeft vervolgens onder meer het schip ingekort en de zogeheten boegjet van het schip verwijderd. Deze boegjet was onderdeel van de zijwaartse aandrijving op de kop van het schip, net als de kopschroefpomp.
2.7
Nadien is het schip door [geïntimeerde] naar [plaats B] vervoerd.
2.8
Per brief van 31 december 2019 stelt [appellante] [geïntimeerde] aansprakelijk. Bij die brief gaat een factuur met de volgende posten:
Transport van [gemeente] naar [plaats C] (reeds uitgevoerd)
en van [plaats C] naar [plaats B]
ten bedrage van: € 4.000,00
Oud ijzer +/- 15.000 kg à 20 cent p/kg= € 3.000,00
Reparatie boeg jet: € 1.866,00
(…) _________
€ 8.866,00
BTW 21% € 1.861,86
_________
Te betalen: € 10.727,86
2.9
[geïntimeerde] heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Beoordeling

3.1
Bij de kantonrechter heeft [appellante] gevorderd bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 10.727,86, met wettelijke rente vanaf 4 januari 2020, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Aan de vordering heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] zich niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden. [geïntimeerde] zou al het transport door [appellante] laten verzorgen. Dat heeft hij alleen gedaan met betrekking tot het transport naar [plaats C] , maar [geïntimeerde] moet ook de kosten voor het overeengekomen door [appellante] uit te voeren transport naar [plaats B] betalen. Afgesproken was verder dat al het oud ijzer van het schip voor [appellante] zou zijn, inclusief het materiaal dat is vrijgekomen bij het inkorten van het schip door Multiship. Dit materiaal is echter niet bij [appellante] terecht gekomen. Tenslotte had [appellante] recht op de boegjet, maar die is door Multiship verwijderd en daarbij kapotgesneden, zodat dit daarna door [appellante] gerepareerd moest worden. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. Volgens [geïntimeerde] heeft hij voldaan aan alle verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst en meer in het bijzonder zoals uitgewerkt in de sideletter.
3.2
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen. Bij de uitleg van de sideletter heeft de kantonrechter het Haviltex-criterium toegepast, op basis waarvan betekenis toekomt niet alleen aan een zuiver taalkundige uitleg van de bewoordingen maar ook aan de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de gebruikte bewoordingen mochten toekennen. Ten aanzien van het oud ijzer dat is vrijgekomen bij het inkorten van het schip heeft de kantonrechter overwogen dat de sideletter zo moet worden uitgelegd dat enkel het schroot dat vrij is gekomen bij het leeghalen van het schip, teneinde het leveringsconform te maken, aan [appellante] toekomt en niet ook nog het bij het inkorten vrijgekomen ijzer. Wat betreft de boegjet, die niet als zodanig ter sprake komt in de sideletter, heeft de kantonrechter geoordeeld dat zelfs als deze als onlosmakelijk verbonden wordt beschouwd met de kopschroefpomp, [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor het door Multiship zagen of snijden van dit onderdeel, aangezien het volgens de sideletter aan [appellante] was om het schip zonder onderdelen, inclusief de kopschroefpomp, te leveren. Aangaande het transport, heeft de kantonrechter geoordeeld dat op basis van de sideletter enkel het transport naar [plaats C] aan [appellante] is toegezegd, en dat [geïntimeerde] dit bedrag nadien mocht verrekenen met de € 1.700,00 die [geïntimeerde] teveel betaald heeft voor het verwijderen van de brandstoftank welke volgens de sideletter door [appellante] voor eigen rekening voorafgaand aan de levering zouden worden verwijderd. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met vijf grieven op.
3.3
In de eerste grief betwist [appellante] de uitleg die de kantonrechter aan de sideletter heeft gegeven wat betreft de vraag of partijen al dan niet zijn overeengekomen dat [appellante] ook het transport van het schip van [plaats C] naar [plaats B] zou verzorgen. Daarbij wordt aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte is voorbijgegaan aan een verklaring van [de zoon] , de zoon van appellant, dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat al het werk uitgevoerd diende te zijn zodra het schip aankwam in [plaats C] , en dat [geïntimeerde] zelf heeft erkend dat het transport naar [plaats B] door [appellante] zou worden uitgevoerd maar dat hij dit niet zou hebben gedaan omdat [appellante] onbereikbaar zou zijn geweest (hetgeen [appellante] ontkent). Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat op basis van de sideletter er geen verplichting bestond voor [geïntimeerde] om het transport van [plaats C] naar [plaats B] door [appellante] te laten uitvoeren. Het tussen partijen wel overeengekomen transport dat wordt genoemd in de sideletter ziet op de levering van het schip, welke heeft plaatsgevonden in [plaats C] . Daarbij is het niet relevant of er op locatie in [plaats C] nog werkzaamheden dienden te worden uitgevoerd voor het ‘leeghalen’ van het schip ten behoeve van de casco levering, in de zin van de sideletter. [de zoon] heeft schriftelijk verklaard dat er (naar het hof begrijpt: mondeling) is afgesproken dat het transport van het schip van [plaats C] naar [plaats B] door [appellante] zou plaatsvinden, dat hij ( [de zoon] ) dat transport met zijn vader en hun medewerker Patrick zouden verrichten, en dat daarmee in de planning ook rekening was gehouden. Nadat [geïntimeerde] in eerste aanleg betwist had dat was overeengekomen dat [appellante] het transport van het schip van [plaats C] naar [plaats B] zou verrichten en dat het niet geloofwaardig was dat met een dergelijk transport in de planning rekening was gehouden omdat omstreeks maart 2019 in het geheel niet duidelijk was wanneer het schip na het inkorten klaar zou zijn voor transport, heeft [appellante] in hoger beroep weliswaar gesteld dat het bedrag van € 4.000,- voor het vervoer van [plaats C] naar [plaats B] gebaseerd was op een uurtarief van € 175,- voor twee man, maar heeft [appellante] geen enkele uitleg gegeven hoe dit transport in hun planning kon zijn opgenomen, wanneer niet bekend was wanneer het schip voor vervoer gereed zou kunnen zijn. Ook bij gelegenheid van de mondelinge behandeling kon [appellante] hier na vragen van het hof geen duidelijkheid over verstrekken. Nog afgezien van de tegenstrijdigheid van de verklaring van [de zoon] (die het heeft over transport door drie mensen) en de uitleg bij grieven (dat het uurtarief gebaseerd was op twee man) heeft [appellante] naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld dat [geïntimeerde] een bedrag van € 4.000,- ter zake deze gestelde afspraak verschuldigd zou zijn. Het hof komt daarmee niet toe aan nadere bewijslevering. Deze grief faalt.
3.4
Met grief 2 komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] het aan [appellante] verschuldigde bedrag voor het transport van [gemeente] ( [plaats A] ) naar [plaats C] mocht verrekenen met het bedrag van € 1.700,00 dat [geïntimeerde] eerder had betaald voor het verwijderen van de brandstoftank. Het verwijderen van de brandstoftank komt naar het oordeel van de kantonrechter niet voor rekening van [geïntimeerde] , daar de sideletter duidelijk stelt dat alle tanks, met uitzondering van de watertanks onder de Roef, door [appellante] dienden te worden verwijderd voor de levering. [appellante] heeft daarom, volgens de kantonrechter, € 1.700,00 zonder rechtsgrond in rekening gebracht, en dit bedrag is door [geïntimeerde] onverschuldigd betaald. Daarmee heeft [geïntimeerde] een vordering op [appellante] die hem ingevolge artikel 6:127 lid 2 BW een bevoegdheid geeft tot verrekening. [appellante] heeft aangevoerd dat, in tegenstelling tot wat de kantonrechter heeft overwogen, [geïntimeerde] de factuur zonder protest betaald heeft, en dat daarmee geen vordering op [appellante] tot stand is gekomen die voor verrekening in aanmerking komt. Het hof begrijpt het standpunt van [appellante] aldus dat hij een beroep doet op rechtsverwerking door [geïntimeerde] . [geïntimeerde] doet voor het eerst in zijn email van 3 januari 2020 beroep op verrekening in verband met het teveel in rekening brengen voor het verwijderen van de grote brandstoftank, in reactie op de factuur van [appellante] bij de brief van 31 december 2019. [geïntimeerde] stelt dat hij tot het ontvangen van de factuur van 31 december 2019 in de veronderstelling verkeerde dat de zaken afgehandeld waren, omdat na zijn betaling van de factuur van 5 april 2019, [appellante] het transport op 12 april heeft uitgevoerd. Bovendien voert [geïntimeerde] aan dat hij de factuur van 5 april 2019 onder protest betaald heeft, althans daartoe de intentie had zoals blijkt uit zijn email d.d. 5 april 2019, en met zijn betaling niet (definitief) heeft willen instemmen met de gegrondheid van de factuur, maar heeft willen bewerkstelligen dat het schip zou worden geleverd omdat zonder betaling ervan [appellante] het schip niet naar [plaats C] zou brengen, een bewering die steun vindt in de bewoordingen van de factuur. Gezien deze omstandigheden is het hof, met [geïntimeerde] , van oordeel dat van rechtsverwerking geen sprake is en dat [geïntimeerde] dus, bij gebreke van een rechtsgeldige titel bij [appellante] voor het in rekening brengen van de kosten voor verwijdering van de brandstoftank, een geldige vordering op [appellante] heeft, die bevoegdheid geeft tot verrekening. Onbetwist is dat het voor het verwijderen van de brandstoftank (onverschuldigd) betaalde bedrag hoger was dan het voor het transport naar [plaats C] verschuldigde bedrag. De vordering van [geïntimeerde] was op eenvoudige wijze vast te stellen zodat hiermee verrekend kon worden. Het beroep van [appellante] op artikel 6:136 BW slaagt daarmee niet. De grief faalt.
3.5
Met grief 3 komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de sideletter zo moet worden uitgelegd dat aan [appellante] uitsluitend toekomt het schroot dat vrij is gekomen bij het leeghalen van het schip, teneinde het leveringsconform te maken, en niet het schroot dat nadien vrij is gekomen bij het inkorten door Multiship. [appellante] voert aan dat de bedoeling van de afspraken was dat [geïntimeerde] een schip afgeleverd kreeg dat geschikt was voor de ligplaats, en dat het inkorten van het schip onder het ‘leeghalen’ moet worden begrepen. Daarnaast wijst volgens [appellante] de letterlijke bewoording van de sideletter erop dat al het schroot, en dus ook het schroot dat is vrijgekomen bij het inkorten van het schip door Multiship, aan [appellante] toekomt. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat het geen redelijke uitleg van afspraken is dat ook het schroot dat na de aflevering is vrijgekomen aan [appellante] toebehoort. De sideletter in zijn geheel geeft nadere uitleg aan wat partijen verstaan onder het “geheel leeg” leveren van het schip, en geeft een opsomming welke onderdelen daarvoor dienen te worden verwijderd. De werkzaamheden die in verband daarmee dienen te worden uitgevoerd, zijn voorwaarde voor de levering. Het ligt in de rede dat “al het vrijkomende schroot” in deze context ziet op het schroot dat vrijkomt bij deze werkzaamheden die [appellante] dient uit te voeren om het schip casco te leveren, en niet op het nadien door een derde inkorten van het schip. Voor wat betreft een aantal onderdelen die pas op de werf in [plaats C] konden worden verwijderd maar die volgens de sideletter wel uit het schip moesten worden gehaald voor een casco levering, ligt dat anders. Het gaat daarbij om de schroef met schroefas, de beunkoeler en de kopschroefpomp. Deze onderdelen worden expliciet genoemd in de sideletter, en hiervoor ligt het dan ook in de rede dat deze aan [appellante] toebehoren. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellante] deze onderdelen ook heeft gekregen. [appellante] kan geen aanspraak maken op het verdere schroot dat is vrijgekomen bij werkzaamheden aan het schip op de werf in [plaats C] . De grief faalt.
3.6
Grief 4 ziet op de zogeheten “boegjet” die niet als zodanig is genoemd in de sideletter. De kantonrechter heeft geoordeeld dat zelfs als de boegjet als onlosmakelijk verbonden wordt beschouwd met de kopschroefpomp, [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor het door Multiship zagen of snijden van dit onderdeel, aangezien het volgens de sideletter aan [appellante] was om het schip zonder onderdelen, inclusief de kopschroefpomp, te leveren. [appellante] komt op tegen dit oordeel, en voert daartoe onder meer aan dat de in de sideletter genoemde onderdelen kopschroefpomp, schroef, schroefas en beunkoeler onderdeel zijn van de boegjet en deze dus onderdeel is van de gemaakte afspraken, en dat [appellante] nooit de intentie heeft gehad om het risico te dragen dat een derde de boegjet kapot zou maken. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] zijn uit de sideletter voortvloeiende verplichtingen is nagekomen. [appellante] maakt enkel aanspraak op de boegjet voor zover die bestaat uit de onderdelen genoemd in de sideletter (de kopschroefpomp, schroef, schroefas en beunkoeler), en deze zijn ook aan hem gegeven. Er volgt uit de sideletter geen verdere afspraak over de toestand waarin deze onderdelen dienden te verkeren, of hoe deze zich tot de niet genoemde boegjet verhouden. Er is onvoldoende bewijs dat op andere wijze een verplichting voor [geïntimeerde] bestaat om de boegjet, of de onderdelen daarvan in een bepaalde staat, aan [appellante] te geven. Dat het kapotsnijden van de boegjet een onrechtmatige daad jegens [appellante] zou zijn, is onvoldoende onderbouwd. Nu niet is komen vast te staan dat tussen partijen was overeengekomen dat [appellante] een intacte boegjet toekwam, valt niet in te zien waarom het hem niet verschaffen van zo’n boegjet dan onrechtmatig zou zijn. Als het in delen verwijderen van de boegjet al onrechtmatig zou zijn jegens [appellante] dan dient hij zich met zijn claim te richten op degene die niet zijn contractspartij was, namelijk Multiship, maar niet tot [geïntimeerde] . De grief faalt.
3.7
Gezien al het voorgaande, faalt ook de vijfde grief van [appellante] . De kantonrechter heeft terecht alle vorderingen van [appellante] afgewezen, en daarmee [appellante] terecht veroordeeld in de kosten van het geding.
3.8
Partijen hebben geen bewijs aangeboden van feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
3.9
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 338,00 aan verschotten en € 2.228,00 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.T. van der Meer (voorzitter), G.C. Boot en S.M.M. Garben en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2022.