Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Verdere beoordeling
Grief II, die anders betoogt, faalt dus.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) met betrekking tot de hoogte van de beslagvrije voet en alimentatiebetalingen. Het hof heeft eerder op 21 december 2021 een tussenarrest gewezen en verwees naar eerdere arresten voor het verloop van het geding. De zaak betreft de vraag of het inwonend zijn van de zoon van de beslagene invloed heeft op de hoogte van de beslagvrije voet. Het hof oordeelt dat de aanwezigheid van de zoon geen invloed heeft op de hoogte van de beslagvrije voet, en dat de hoogte van het salaris van de beslagene in aanmerking moet worden genomen.
LBIO had in zijn akte na het tweede tussenarrest een totaalbedrag van € 27.200,78 genoemd dat [X] over de periode van oktober 2018 tot en met december 2021 had moeten inhouden. [X] betwistte dit bedrag en stelde dat het af te dragen bedrag € 8.342,39 bedroeg. Het hof oordeelt dat de door LBIO opgevoerde bedragen over de periode van april 2020 tot en met december 2020 neerwaarts moeten worden aangepast, omdat de beslagvrije voet niet gehalveerd kan worden enkel op basis van het inwonend zijn van de zoon.
Het hof concludeert dat [X] over de tijdvakken voor 1 januari 2021, afgezien van rente en kosten, meer dan het totaalbedrag van € 8.342,39 heeft afgedragen en dat er thans geen inhoudings- of betalingsverplichting meer voor [X] geldt. Het hof vernietigt het bestreden vonnis voor het overige, stelt het te betalen bedrag vast op € 8.342,39 en compenseert de kosten van het hoger beroep, zodat partijen ieder de eigen kosten dragen.