In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de gecertificeerde instelling in een jeugdzorgzaak. De vader, verzoeker in hoger beroep, was in beroep gegaan tegen een beschikking van de kinderrechter van 21 juli 2021, waarin de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats A] (hierna: JBRA) was aangewezen voor de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De vader stelde dat hij niet op de hoogte was van de procedure bij de rechtbank en dat hij daardoor geen verweer had kunnen voeren, wat in strijd zou zijn met het beginsel van hoor en wederhoor.
Het hof heeft vastgesteld dat de vader inderdaad niet adequaat op de hoogte was gesteld van de procedure, wat aanleiding gaf om het appelverbod te doorbreken. Het hof oordeelde dat de kinderrechter in eerste aanleg niet voldoende had gezorgd voor een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak, aangezien de vader niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op het inleidend verzoek van JBRA. Dit leidde tot de conclusie dat de vader ontvankelijk was in zijn hoger beroep.
Vervolgens heeft het hof de verzoeken van de vader en JBRA beoordeeld. De vader verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van JBRA af te wijzen, terwijl JBRA verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk was dat een gezinsmanager betrokken was die in dezelfde omgeving werkzaam was als waar de minderjarige nu woont. Daarom werd het verzoek van de vader afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.