ECLI:NL:GHAMS:2022:1455

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
200.301.469/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van de gecertificeerde instelling en doorbreking van het appelverbod in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de gecertificeerde instelling in een jeugdzorgzaak. De vader, verzoeker in hoger beroep, was in beroep gegaan tegen een beschikking van de kinderrechter van 21 juli 2021, waarin de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats A] (hierna: JBRA) was aangewezen voor de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De vader stelde dat hij niet op de hoogte was van de procedure bij de rechtbank en dat hij daardoor geen verweer had kunnen voeren, wat in strijd zou zijn met het beginsel van hoor en wederhoor.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader inderdaad niet adequaat op de hoogte was gesteld van de procedure, wat aanleiding gaf om het appelverbod te doorbreken. Het hof oordeelde dat de kinderrechter in eerste aanleg niet voldoende had gezorgd voor een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak, aangezien de vader niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op het inleidend verzoek van JBRA. Dit leidde tot de conclusie dat de vader ontvankelijk was in zijn hoger beroep.

Vervolgens heeft het hof de verzoeken van de vader en JBRA beoordeeld. De vader verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van JBRA af te wijzen, terwijl JBRA verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk was dat een gezinsmanager betrokken was die in dezelfde omgeving werkzaam was als waar de minderjarige nu woont. Daarom werd het verzoek van de vader afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.301.469/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/702888 / JE RK 21-461
Beschikking van de meervoudige kamer van 17 mei 2022 inzake
[de vader] ,
wonende te [plaats A]
,adres in onderzoek vanaf 8 december 2020,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Sietsma te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats A] ,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: JBRA.
Verder zijn als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn adviserende rol is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2021 (hierna te noemen: de kinderrechter), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 21 oktober 2021 in hoger beroep gekomen van bovengenoemde beschikking van 21 juli 2021.
2.2
De GI heeft een verweerschrift, gedateerd 12 januari 2022, ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 11 april 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- mr. Sietsma, namens de vader;
- JBRA, vertegenwoordigd door een medewerker;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw F. Huizinga.
De vader is niet in persoon ter zitting verschenen.
De moeder heeft bij brief van 11 april 2022 meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen en het eens te zijn met het verweer van JBRA.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) is geboren:
- [minderjarige] , [in] 2018, te [plaats A] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 10 februari 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van JBRA. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd en duurt in ieder geval nog tot 10 februari 2023.
[minderjarige] is uithuisgeplaatst geweest in een pleeggezin. In mei 2021 is hij met de moeder in een moeder-en-kind-huis gaan wonen op een geheime locatie buiten de regio [plaats A] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is JBRA, op haar verzoek, vervangen door de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming West, te [plaats B] (hierna te noemen: Jb West).
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek van JBRA (alsnog) af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht met veroordeling van JBRA in de proceskosten in beide instanties.
4.3
JBRA verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn verzoek(en) af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Op grond van artikel 1:259 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, vervangen door een andere gecertificeerde instelling, op verzoek van (onder andere) de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft.
5.2
Op grond van artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat tegen een beschikking ingevolge artikel 1:259 BW geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.
5.3
Het hof begrijpt de stellingen van de vader in hoger beroep aldus, dat hij van mening is dat in dit geval sprake is van feiten en omstandigheden die een grond opleveren voor doorbreking van het appelverbod. Hij stelt zich op het standpunt dat hij niet op de hoogte was van de procedure bij de rechtbank, waardoor hij geen verweer heeft kunnen voeren. Dit is in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.
5.4
JBRA stelt dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek, nu tegen de eerdere afwijzing van dit verzoek alleen cassatie in het belang der wet openstaat. De man heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd voor het doorbreken van het appelverbod, aldus JBRA.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Volgens vaste rechtspraak is doorbreking van een appelverbod mogelijk, indien erover wordt geklaagd dat de eerste rechter met zijn beslissing buiten het toepassingsgebied van het desbetreffende artikel is getreden, het artikel ten onrechte niet heeft toegepast of bij het nemen van zijn beslissing dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
Het hof is van oordeel dat er grond is voor doorbreking van het appelverbod. Op basis van de stukken en hetgeen de advocaat van de vader ter zitting heeft aangevoerd, is voldoende gebleken dat sprake is geweest van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. De rechtbank heeft de procedure afgedaan na het verzenden van meldbrieven, zoals beschreven in artikel 6.1 van het procesreglement civiele jeugdzaken. De vader noch de moeder heeft gereageerd op deze meldbrieven en de rechtbank heeft de zaak op de stukken afgedaan. Voor het hof is niet komen vast te staan dat de vader aldus behoorlijk in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het inleidend verzoek van JBRA van 31 mei 2021. Uit het uittreksel van de Gemeentelijke Basisadministratie volgt dat het briefadres van de vader aan de [A-straat 1] te [plaats A] sinds 8 december 2020 in onderzoek is. Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de vader verteld dat de vader zowel ten tijde van de procedure in eerste aanleg als momenteel, feitelijk bij zijn oma woont op het adres [A-straat 2] , [postcode] , te [plaats A] . Op grond van de stukken in het dossier is niet na te gaan naar welk adres de zogeheten meldbrieven van de rechtbank in deze procedure zijn gestuurd. Het hof houdt daarom rekening ermee dat de vader inderdaad niet op de hoogte was van de procedure bij de rechtbank en geen verweer heeft kunnen voeren. Hierbij komt dat in het inleidend verzoekschrift was aangegeven dat de ouders geen bezwaar hadden tegen de overdracht naar Jb West, maar ter zitting in hoger beroep kon niet worden vastgesteld dat er goedkeuring van beide ouders was verkregen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat voldoende aanleiding bestaat te komen tot een doorbreking van het appelverbod. Het hof zal de vader dan ook ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep, waardoor het hof toekomt aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.
Verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling
5.6
De vader kan zich niet verenigen met de vervanging van JBRA door Jb West. Hij meent dat [minderjarige] in [plaats A] hoort op te groeien en dat er geen noodzaak voor vervanging was. Ook heeft hij het gevoel buitengesloten te worden sinds de betrokkenheid van Jb West en dat hij nergens over wordt geïnformeerd.
5.7
JBRA heeft een overdracht naar Jb West noodzakelijk geacht, omdat de moeder met [minderjarige] vanwege hun veiligheid naar een geheim adres in een andere regio dan [plaats A] zijn verhuisd, alwaar de moeder inmiddels haar leven weer heeft opgebouwd. JBRA heeft naar eigen zeggen meerdere keren door middel van videobellen met de vader gesproken over de overdracht naar Jb West. Als de vader het gevoel heeft dat hij sinds de betrokkenheid van Jb West wordt buitengesloten, moet hij daar zijn beklag doen, aldus JBRA.
5.8
De raad heeft - kort samengevat - ter zitting verklaard dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat een gezinsmanager is betrokken die in zijn (woon)omgeving is gevestigd.
5.9
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is met de raad van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat een gezinsmanager bij het gezin betrokken is die in dezelfde omgeving werkzaam is als waar [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft. JBRA is niet werkzaam in de regio waar [minderjarige] nu woont en daarom is het niet in zijn belang als JBRA de ondertoezichtstelling zou blijven uitvoeren. Een gezinsmanager van JBRA zal bijvoorbeeld minder goed op de hoogte zijn van de beschikbare hulp en begeleiding voor [minderjarige] , als die ingezet moet worden. Ook zal een lange reistijd voor een gezinsmanager van JBRA nadelig zijn voor een effectieve uitvoering van de ondertoezichtstelling. Ook dit is niet in het belang van [minderjarige] en het gezin. Voor zover de vader het gevoel heeft dat hij onvoldoende wordt betrokken, is het aan hem dit voor te leggen aan Jb West. Het hof zal het verzoek van de vader afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.1
Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waartegen beroep;
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. H.A. van den Berg en
mr. C.M.J. Peters, bijgestaan door de griffier en is op 17 mei 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.