7.3.De geheimhoudingskamer onderkent voorts als gewichtige reden het belang dat de inspecteur in overleg met andere ambtenaren van de Belastingdienst in overleg moet kunnen treden en hij zijn gedachten onbelemmerd moet kunnen bepalen/vormen, zodat die gedachtenvorming, indien deze nog niet is afgerond, niet voor derden (belanghebbende) toegankelijk mag zijn. De inspecteur moet bij de uitoefening van zijn publieke taak zijn (proces)positie kunnen bepalen en daarbij komt hem een zekere ruimte toe, zonder dat dat bepalen en de in dat kader te maken afwegingen bij de wederpartij bekend worden.
8. Met inachtneming van het vorenoverwoge komt de geheimhoudingskamer tot het volgende oordeel:
- met betrekking tot de stukken aangeduid onder 3.1. is beperkte kennisneming reeds gerechtvaardigd op de grond omschreven onder 7.2.;
- met betrekking tot de stukken aangeduid onder 3.2. is beperkte kennisneming deels gerechtvaardigd op de grond omschreven onder 7.2. en overigens op de grond omschreven onder 7.1.;
- met betrekking tot de stukken aangeduid onder 3.3., mappen 1, 2 en 3, is beperkte kennisneming reeds gerechtvaardigd op de grond omschreven onder 7.2.;
- met betrekking tot de stukken aangeduid onder 3.3., mappen 4 en 5, is beperkte kennisneming gerechtvaardigd op de grond omschreven in 7.3.;
- met betrekking tot de stukken aangeduid onder 3.3, map 6, (word-)bestanden 1 en 4, is beperkte kennisneming reeds gerechtvaardigd op de grond omschreven onder 7.2.;
- met betrekking tot de stukken aangeduid onder 3.3 map 6, (PDF-)bestanden 2 en 3, is beperkte kennisneming gerechtvaardigd op de grond omschreven onder 7.3.;
- met betrekking tot het stuk aangeduid onder 3.4. is beperkte kennisneming reeds gerechtvaardigd op de grond omschreven onder 7.2.;
- met betrekking tot de stukken aangeduid onder 3.5. is beperkte kennisneming kennisneming gerechtvaardigd op de grond omschreven onder 7.3.
9. Het Hof merkt hierbij nog op dat een deel van de stukken waarvoor de inspecteur beperkte kennisneming heeft verzocht geen op de zaak betrekking hebbende stukken betreft omdat het hier om triviale mededingen gaat (zoals een e-mail inhoudende de mededeling dat een ambtenaar enkele weken met vakantie gaat), die voor de beslechting van het geschil van geen enkel belang kunnen zijn. Hetgeen is overwogen onder 8. heeft geen betrekking op deze stukken. Overlegging aan belanghebbende kan echter achterwege blijven omdat het geen stukken zijn als bedoeld in art. 8:42 lid 1 Awb.
10. Het verzoek tot beperkte kennisneming kan worden toegewezen.
De uitspraak is gedaan op 13 mei 2022 door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.H.E. Breman als griffier.
(griffier) (lid van de belastingkamer)
Tegen deze tussenuitspraak staat geen rechtsmiddel open.