ECLI:NL:GHAMS:2022:1446

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
23-003257-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak met geweld en betrokkenheid van tweelingbroers

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2003, was betrokken bij een woninginbraak op 13 oktober 2020, waarbij goederen zoals een MacBook en sieraden zijn gestolen. De verdachte en zijn tweelingbroer werden herkend op camerabeelden van de inbraak. Het hof kon niet vaststellen of de verdachte NN2 of NN3 was, maar concludeerde dat hij een van de vier mannen was die bij de inbraak betrokken waren. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal in vereniging, gepleegd in de voor de nachtrust bestemde tijd. De rechtbank had eerder een jeugddetentie opgelegd, maar het hof verhoogde de straf naar een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 jaren, met bijzondere voorwaarden voor toezicht en begeleiding door de Reclassering Nederland. De zaak benadrukt de ernst van woninginbraken en de impact op de slachtoffers, die tijdens de inbraak in de woning aanwezig waren. Het hof heeft de emotionele schade en de onveiligheid die dergelijke inbraken veroorzaken, zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003257-21
datum uitspraak: 12 mei 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-301552-20 en 13-094379-21 en 13-177034-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Omvang hoger beroep

Het hoger beroep is door de verdachte beperkt ingesteld en is niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 13-301552-20 onder 2 (zaak A), parketnummer 13-094379-21 (zaak B) en parketnummer 13-177034-21 (zaak C) is ten laste gelegd.
Het hoger beroep is door het openbaar ministerie eveneens beperkt ingesteld en is niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak en de veroordeling in de zaak met parketnummer 13-301552-20 onder 1 en 2 (zaak A) en parketnummer 13-177034-21 (zaak C).
Derhalve is het hoger beroep beperkt tot het in zaak A onder 1 en in zaak B tenlastegelegde.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte – voor zover nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
Zaak A onder 1:
hij op of omstreeks 13 oktober 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in de voor de nachtrust bestemde tijd, omstreeks 02.45 uur, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2] ),
- een Macbook (merk Apple, serienummer [nummer] ) en/of een (bijbehorende) laptophoes voor voornoemde Macbook en/of
- een of meerdere (gouden en/of zilveren) siera(a)d(en) en/of pen(nen) en/of een (bruine) sieradendoos en/of een (zilverkleurig) horloge,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
Zaak B:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 15 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meerdere wapen(s) van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een of meerdere aanvalsgewe(e)r(en), van het merk Zastava, model M70, type AK-47, kaliber 7,62 x 39 mm zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of
- een of meerdere patroonmagazijn(en), type AK-47, kaliber 7,62 x 39 mm, capaciteit 30 patro(o)n(en) en/of
- munitie van categorie II van de Wet wapens en munitie, te weten een of meerdere patro(o)n(en), voor een aanvalsgeweer, type AK-47 kaliber 7,62 x 39 mm,
voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en kwalificatie, en tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van zaak B

Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat het hier niet gaat om echte wapens in de zin van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte dient te worden veroordeeld voor hetgeen hem in zaak B is tenlastegelegd. Volgens haar gaat het hier om een echt wapen en echte patroonmagazijnen en munitie die vallen onder categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie.
Oordeel hof
Taakaccenthouder Wet Wapens en Munitie en deskundige [naam 3] heeft, na een proces-verbaal van onderzoek van 23 maart 2021 te hebben opgemaakt waarin zij heeft beschreven dat het volgens haar niet aannemelijk is dat het wapen, de patroonmagazijnen en de munitie nabootsingen betreffen, ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw bevestigd dat het naar haar inzicht aannemelijk is dat het hier niet om nabootsingen gaat. Bij die gelegenheid heeft zij verder verklaard dat het wapen, de patroonmagazijnen en de munitie door haar als echt worden beschouwd, maar dat zij daar pas honderd procent zeker van kan zijn als zij de wapens in haar handen heeft. Op een schaal van een tot tien is zij er voor een acht zeker van dat het hier niet om nabootsingen gaat.
Gelet op de bewoordingen van de deskundige kan naar het oordeel van het hof niet buiten gerede twijfel worden vastgesteld dat het wapen, de patroonmagazijnen en de munitie op het filmpje en op de foto’s in de telefoon van de verdachte echt zijn geweest. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat dit wapens van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie betreffen.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak B is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A

Standpunt raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Ten aanzien van zaak A heeft de raadsman aangevoerd dat het hof terughoudend dient te zijn met betrekking tot het moment dat de herkenning van verbalisant [verbalisant 1] plaats heeft gevonden, te weten na de vrijspraak van zijn tweelingbroer. Ook is de kwaliteit van deze herkenning onvoldoende. Kortom is het volgens de raadsman niet met voldoende zekerheid vast te stellen dat de verdachte betrokken is geweest bij de inbraak.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Volgens haar heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat de personen op de camerabeelden bij de woning en die bij de [plek] dezelfde personen zijn en dat de verdachte kan worden aangemerkt als NN3 op de camerabeelden en de stills daarvan die zich bevinden in het dossier. Verbalisant [verbalisant 1] heeft beide broers op de stills van elkaar kunnen onderscheiden en heeft NN3 middels specifieke kenmerken herkend als de verdachte.
Oordeel hof
In de nacht van 13 oktober 2020 worden bij een inbraak in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam onder meer een Apple MacBook, een daarbij behorende laptophoes, een sieradendoos en verscheidene sieraden weggenomen.
Beelden [adres 2]
Uit de beelden, afkomstig van de camera die gericht is op de voordeur van voornoemde woning, blijkt dat op 13 oktober 2020 omstreeks 02:42 uur vier mannen op twee op scooters lijkende motorvoertuigen komen aanrijden. Twee mannen (NN1 en NN2) lopen richting de woning. NN2 slaat met een voorhamer ongeveer 16 keer op de ruit van de voordeur van de woning. NN1 trapt twee keer op de ruit en maakt het gat in de deur groter. Omstreeks 02:43 uur betreden NN1 en NN2 de woning. NN3 tracht eveneens door het gat in de deur te kruipen, maar dat lukt niet. Hij slaat vervolgens met de voorhamer een paar keer tegen de ruit in de voordeur. NN1 en NN2 verlaten de woning omstreeks 02:45 uur, waarbij NN2 een voorwerp vastheeft dat het formaat heeft van een laptop. NN1 volgt met een voorwerp dat lijkt op een kist. Ook is te zien dat er op dat moment een doos op de grond valt. Op de beelden is verder waar te nemen dat NN2 een broek draagt met aan de buitenzijde drie strepen, gelijkend op een broek van het merk Adidas, en dat hij handschoenen draagt. Ook draagt hij een gewatteerde jas met banen en een capuchon. NN1 en NN2 rennen met de goederen terug naar de twee anderen (NN3 en NN4), die staan te wachten met voornoemde motorvoertuigen en springen bij hen achterop, waarna ze wegrijden. Waar te nemen is dat NN3 een donkere jas met capuchon en een bontkraag draagt met een logo op de linkerborst, op de achterzijde en op de rechter schouder, alsmede een broek met een lange schuine rits aan de rechterzijkant en met een logo op het linker bovenbeen, gelijkend op een Nike logo. De jas is gelijkend op een jas van het merk Canada Goose. NN2 en NN3 dragen op de plaats delict beiden een bivakmuts.
Beelden [plek]
Op camerabeelden van diezelfde nacht van parkeergarage de [plek] , die is gelegen op [plaats] te Amsterdam op een rijafstand van ca. 7,6 kilometer van de plaats delict, is op tijdstippen kort voor en kort na de inbraak het volgende waargenomen. Vier mannen (NN1, NN2, NN3 en NN4) verlaten met twee scooters omstreeks 02:01 uur, kort na elkaar, de [plek] . De onder NN2 aangeduide persoon heeft een mannelijk postuur, een licht getinte huidskleur en hij draagt een donkergrijze gewatteerde jas met banen en capuchon waarbij aan de rechterzijde van de jas ter hoogte van de rechterschouder een wit logo te zien is. Ook draagt hij een donkere trainingsbroek met drie witte strepen aan de zijkanten van de broekspijpen, gelijkend op een trainingsbroek van het merk Adidas, en draagt hij handschoenen. De onder NN3 aangeduide persoon heeft een normaal mannelijk postuur, een donker gekleurde jas met een capuchon en bontkraag en met een logo op de rechterarm met een rood detail erin. Deze jas is gelijkend op een jas van het merk Canada Goose. Ook draagt NN3 een donkerrode of bordeauxrode joggingbroek, gelijkend op een broek van het merk Nike (de Tech Fleece variant). De broek heeft aan de rechterzijde een lange schuine rits. In de [plek] dragen zowel NN2 als NN3 een zwarte muts of iets soortgelijks. Dit zou een opgerolde bivakmuts kunnen zijn.
Omstreeks 03:02 uur komt een persoon die voldoet aan het signalement van NN2 de [plek] binnen. De op NN2 gelijkende persoon heeft een donkerkleurig voorwerp dat lijkt op een laptophoes en een donkerkleurig doosje vast. Direct daarna volgt een persoon die voldoet aan het signalement van NN4 met een scooter. Rond 03:04 betreden nog twee anderen de garage; een jongen gelijkend op NN1 die een bruine kist vasthoudt en een jongen gelijkend op NN4 die een scooter bij zich heeft.
Vergelijking (signalementen) camerabeelden [adres 2] en [plek]
Met de rechtbank stelt het hof vast op basis van het proces-verbaal van bevindingen op dossierpagina E 147 e.v. dat de signalementen van NN1, NN2 en NN3, die te zien zijn op de beelden van de [adres 2] , overeenkomen met de signalementen van successievelijk NN1, NN2 en NN3 op de beelden van de [plek] . Een vierde persoon is niet goed (herkenbaar) in beeld gekomen. Ten aanzien van NN2 merkt het hof in het bijzonder op dat de jas van NN2 op voornoemde beelden overeen komt wat betreft de gewatteerde jas met banen en capuchon en wat betreft de trainingsbroek met drie strepen aan de zijkanten van de broekspijpen, gelijkend op een trainingsbroek van het merk Adidas. Nog een gelijkenis betreft de handschoenen die NN3 op zowel de beelden bij de woning als op de beelden in de [plek] draagt, evenals de bivakmuts die hij bij de woning draagt en op de beelden in de [plek] wordt gezien als een zwarte muts of iets soortgelijks.
Ten aanzien van NN3 merkt het hof in het bijzonder op dat de jas van NN3 op voornoemde beelden overeenkomt wat betreft het logo op de borst, een winterjas met een capuchon, gelijkend op een jas van het merk Canada Goose. Verder heeft NN3 op zowel de beelden bij de woning als in de [plek] de bordeauxrode trainingsbroek, gelijkend op een broek van het merk Nike (de Tech Fleece variant) aan en draagt hij bij de woning ook een bivakmuts, hetgeen op de beelden bij de [plek] net als bij NN2 als een zwarte muts of iets soortgelijks wordt gezien.
Daar komt bij dat de voorwerpen die NN1 en NN2 rond 03:02-03:04 bij binnenkomst in de [plek] meedragen, overeenkomsten vertonen met de weggenomen goederen zoals beschreven in de aangiftes en op basis van de camerabeelden van de woning op de [adres 2] .
Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat NN1, NN2 en NN3, zoals te zien op de beelden van de [adres 2] , dezelfde personen zijn als successievelijk de als NN1, NN2 en NN3 aangeduide personen op de beelden van de [plek] .
Is verdachte NN3?
Blijkens de processen-verbaal op dossierpagina E 194 e.v. opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , dossierpagina E 196 e.v. opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] en dossierpagina E 205 e.v. opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] worden de verdachte en zijn tweelingbroer herkend als NN2 en/of NN3. Uit onderzoek naar alle feiten en omstandigheden en de camerabeelden blijkt ook volgens politieambtenaar [verbalisant 5] dat vermoedelijk zowel de verdachte als zijn tweelingbroer [medeverdachte 2] bij de woninginbraak betrokken zijn geweest. [verbalisant 5] heeft geverbaliseerd dat één van de personen, te weten NN2, aan zijn uiterlijke kenmerken wordt herkend als de tweelingbroer van de verdachte. Omdat het hier gaat om tweelingbroers is het echter niet uit te sluiten dat dit ook zijn tweelingbroer kan zijn. NN3 wordt aan zijn uiterlijke kenmerken herkend als zijnde de verdachte, maar dit zou ook om zijn tweelingbroer kunnen gaan. NN3 heeft op de camerabeelden van de [plek] een zwarte jas met een capuchon en bontkraag aan. Verbalisant [verbalisant 5] heeft blijkens dossierpagina E 203 tenslotte beide broers tegelijk gezien op de camerabeelden. Verbalisanten hebben de verdachte eerder tijdens observaties met diezelfde jas met capuchon en bontkraag zien lopen.
Voorts bevat het dossier twee aanvullende processen-verbaal van herkenning van politieambtenaar [verbalisant 1] van 14 oktober 2021, waarin [verbalisant 1] heeft geverbaliseerd dat hij één van de personen op de camerabeelden uit de [plek] herkent als de tweelingbroer van de verdachte. Hij herkent hem aan zijn smalle nek en holle rug. De tweelingbroer van de verdachte zou volgens hem een smaller gezicht hebben dan de verdachte en ook zou hij slanker zijn dan hij. [verbalisant 1] heeft verklaard regelmatig met de tweelingbroer van de verdachte in gesprek te zijn geweest tijdens zijn diensten op de Oostelijke Eilanden Amsterdam. Ook kijkt volgens hem de tweelingbroer van de verdachte wat bozer dan de verdachte.
[verbalisant 1] herkent de verdachte eveneens aan zijn smalle nek en holle rug, maar ook aan zijn grote lichaam en hij trekt zijn wenkbrauwen tijdens het praten iets omhoog. [verbalisant 1] weet dat de verdachte in het bezit is van de rode Nike Tech Fleece trainingsbroek die hij op de foto in de [plek] draagt. Ook heeft hij hem meerdere keren gezien in een zwarte jas met een bontkraag aan zijn capuchon. Tijdens het verhoor bij de raadsheer-commissaris op 11 april 2022 heeft [verbalisant 1] opnieuw meegedeeld dat hij de verdachte en zijn tweelingbroer van elkaar kan onderscheiden aan de hand van onder andere de uiterlijke kenmerken die hij al eerder heeft genoemd.
Het hof acht de herkenningen van de politieambtenaren voldoende betrouwbaar. Bovendien wordt de betrouwbaarheid van deze herkenningen ondersteund door de andere bewijsmiddelen die duiden op de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde, zoals hierna verder wordt aangegeven. Uit de herkenningen kan dan ook met zekerheid worden opgemaakt dat één van de tweelingbroers NN2 is en de andere tweelingbroer NN3. Aangezien zij beiden als medeplegers aan de woninginbraak kunnen worden aangemerkt volstaat deze vaststelling zonder dat nader wordt gepreciseerd wie van beiden NN2 of NN3 is geweest. Voldoende is dan ook dat op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld kan worden dat de verdachte, naast zijn tweelingbroer, één van de vier personen is geweest die zich, tezamen en in vereniging, schuldig hebben gemaakt aan de inbraak in de woning.
Kort voor de inbraak verlieten de vier mannen de [plek] met twee scooters, waarvan nadien is gebleken dat één van deze scooters, met het kenteken [kenteken 1] , destijds op naam gesteld stond van [naam 1] , de zus van de verdachte. De andere scooter bleek een gestolen scooter te zijn met het kenteken [kenteken 2] . Toen de vier mannen kort na de inbraak met twee scooters terug de [plek] inkwamen bleek dat één van deze scooters opnieuw de scooter met kenteken [kenteken 1] betrof, maar dat de tweede scooter een andere scooter betrof. Dit ging om een Gilera scooter zonder kenteken, waarvan na onderzoek is gebleken dat deze scooter gekoppeld was aan het kenteken [kenteken 3] : een scooter op naam gesteld van de tweelingbroer van de verdachte. De uiterlijke kenmerken van de Gilera scooter komen overeen met de uiterlijke kenmerken van de scooter die is gebruikt bij de inbraak in de woning op de [adres 2] . Tijdens de terechtzitting in eerste aanleg heeft de tweelingbroer van de verdachte bevestigd dat de Gilera scooter van hem was.
Voorts volgt uit sms-berichten tussen de telefoon met het nummer [telefoonnummer 1] , die destijds op naam gesteld stond van de moeder van de verdachte, [naam 2] , en in beslag is genomen onder de verdachte en de telefoon met nummer [telefoonnummer 2] , de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] , dat in de nacht voor de woninginbraak (meer specifiek: tussen 11 oktober 2020 23:08 uur en 12 oktober 00:23 uur), wordt gesproken over een moker die moet worden meegenomen, terwijl de voordeurruit van de woning met een soortgelijk voorwerp is ingeslagen.
Uit een aantal tapgesprekken van de medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt eveneens dat in die nacht door het telefoonnummer [telefoonnummer 1] aan [medeverdachte 1] is gevraagd “of het vandaag nog door zou gaan”, waarop [medeverdachte 1] de persoon heeft gevraagd “om over een half uurtje naar hier te komen”. Even later is [medeverdachte 1] opnieuw gebeld door het nummer, waarbij de andere persoon hem heeft gevraagd of hij extra “handpatta’s” had. Bovendien is in de periode van 3 oktober 2020 en 13 oktober 2020 door [medeverdachte 1] met deze persoon gesproken over “een actie op [buurt] waarbij een roetoe zou worden gebost”, hetgeen overeenkomt met de modus operandi van de tenlastegelegde inbraak. Tussen de data van de eerste gesprekken (3 en 4 oktober 2020) en de woninginbraak (13 oktober 2020) zitten slechts enkele dagen. Hoewel het telefoonnummer [telefoonnummer 1] destijds op naam van de moeder van de verdachte gesteld stond, heeft de verdachte tijdens zijn verhoor verklaard dat hij de gebruiker is van dit telefoonnummer. Zijn tweelingbroer heeft verklaard dat hij de telefoon van de verdachte ook wel eens gebruikt.
Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte en zijn tweelingbroer aan de [adres 1] is op de kamer waar zij samen slapen een winterjas van het merk Canada Goose aangetroffen. Deze jas komt overeen met de jas die door één van de inbrekers, NN3, is gedragen. De tweelingbroer van de verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij een jas heeft van het merk Canada Goose, maar dat hij en zijn broer hun kleding onderling uitlenen.
Een andere jas die is gedragen tijdens de inbraak is op 23 oktober 2020 in de buddyseat van de gestolen scooter met kenteken [kenteken 2] gevonden, (die is gebruikt bij de inbraak), tezamen met een bivakmuts. Het NFI heeft onderzoek gedaan naar de sporen die op de bivakmuts en op deze jas zaten. Uit dit onderzoek is gebleken dat de jas en de bivakmuts van zowel de verdachte als van zijn tweelingbroer kunnen zijn, omdat zich daar DNA op bevindt van één van de twee. Ook zijn op die jas glassporen aangetroffen die overeenkomen met het glas van de woning aan de [adres 2] .
Resumerend komt het hof tot de volgende conclusie. De personen aangeduid als NN2 en NN3 op de beelden van de [plek] en de personen aangeduid als NN2 en NN3 op de beelden van de [adres 2] zijn dezelfde personen. NN2 is samen met de medeverdachte NN1 de woning ingegaan en heeft daar spullen weggenomen, terwijl NN3 na tevergeefs getracht te hebben de woning te betreden en met de voorhamer tegen de ruit in de voordeur heeft geslagen, samen met NN4 op de uitkijk heeft gestaan. Het hof kan niet vaststellen of de verdachte NN2 dan wel NN3 is, maar wel dat de verdachte één van deze twee personen is en daarmee, naast zijn tweelingbroer, één van de vier mannen is geweest die bij de woninginbraak is betrokken. Dit volgt uit de herkenningen door politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 5] , de tapgesprekken van de telefoon van [medeverdachte 1] en de verstuurde sms-berichten met de telefoon die is gebruikt door de verdachte en door zijn tweelingbroer, de twee van de drie scooters die zijn gebruikt bij de inbraak en die (in ieder geval destijds) op naam van de zus en de tweelingbroer van de verdachte stonden, de jas die in de slaapkamer van de verdachte en zijn tweelingbroer is gevonden en de jas en bivakmuts die in de buddyseat van de gestolen en bij de inbraak gebruikte scooter zijn gevonden met daarop glassporen van de ruit van de woning aan de [adres 2] en DNA van de verdachte dan wel zijn tweelingbroer.
Het hof acht op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het in vereniging plegen van deze woningbraak gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 oktober 2020 te Amsterdam in de voor de nachtrust bestemde tijd, omstreeks 02.45 uur, tezamen en in vereniging met anderen, in een woning (gelegen aan de [adres 2] ), een MacBook (merk Apple, serienummer [nummer] ) en een bijbehorende laptophoes voor voornoemde MacBook en sieraden en pennen en een bruine sieradendoos en een zilverkleurig horloge, die aan een ander toebehoorden dan aan verdachte en/of zijn mededaders, heeft weggenomen met het oogmerk om die goederen zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming.
Hetgeen in zaak A onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

Beslissing rechtbank en standpunten partijen
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen met aftrek, waarvan 65 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 140 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 67 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat er bijzondere voorwaarden worden gesteld waaraan de verdachte gedurende de proeftijd moet voldoen. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, wordt opgelegd.
De raadsman kan zich, indien de verdachte voor beide feiten wordt veroordeeld, vinden in de eis van de advocaat-generaal.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met drie medeverdachten schuldig gemaakt aan een buitengewoon brutale woninginbraak. In het holst van de nacht hebben de verdachte en zijn medeverdachten met grof geweld (met een voorhamer) een glazen voordeur kapotgeslagen van een in een woonwijk gelegen woning. Vervolgens zijn twee van de verdachten op de uitkijk blijven staan en de andere twee verdachten zijn door het ontstane gat in de ruit de woning binnengedrongen. Daar hebben ze onder meer een laptop en diverse sieraden gepakt en meegenomen. Naast deze materiële schade (gestolen goederen en schade aan de woning) hebben de verdachten ook grote emotionele schade toegebracht. Ten tijde van de nachtelijke inbraak waren in de woning de 22-jarige [slachtoffer 1] en zijn zusje [slachtoffer 2] aanwezig. Hun ouders – de eigenaren van de woning – waren op vakantie. Broer en zus hebben buitengewoon angstige momenten doorgemaakt, zoals blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 1] en het gesprek dat zij voerden met de centralist van 112 op het moment dat de verdachte en een medeverdachte in hun woning waren. Hun privacy en gevoel van veiligheid zijn ernstig geschaad. Juist in zijn of haar eigen woning moet iemand zich veilig kunnen voelen en dat is na een woninginbraak, zeker als die ’s nachts en in aanwezigheid van de bewoners heeft plaatsgevonden, vaak lange tijd niet meer het geval. Dergelijke grove woninginbraken vergroten bovendien gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving.
Tijdens de terechtzitting in hoger beroep is namens de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) naar voren gebracht dat de verdachte veel talenten heeft. De verdachte heeft zich ingeschreven voor een opleiding en hij moet onderwijs blijven volgen, maar heeft daar volgens JBRA hulp bij nodig. Het verloop van de begeleiding van JBRA is wisselend. Inforsa is niet verder gegaan met de begeleiding van de verdachte omdat hij in hoger beroep is gegaan en de voorwaarden daardoor niet golden. De moeder van de verdachte is echter ten einde raad. Zij heeft te kennen gegeven dat de begeleiding van Inforsa en JBRA te vrijblijvend is, maar de verdachte dient volgens JBRA gezien zijn leeftijd zelf verantwoordelijkheid te nemen. JBRA is van mening dat de verdachte de begeleiding van Inforsa wel degelijk nodig heeft. Nu zit hij thuis, zonder werk en zonder dat hij een opleiding volgt. De verdachte ondermijnt het gezag van zijn moeder, waardoor zij graag een strakker toezicht zou willen. De conclusie luidt dat een systeemgerichte aanpak nodig is met daarbij toezicht van Reclassering Nederland.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het laatst uitgebrachte rapport is verouderd en op dit moment niet meer van toepassing is. De Raad heeft te kennen gegeven zich aan te sluiten bij de bevindingen van JBRA. Gezien de leeftijd van de verdachte dient Reclassering Nederland aangewezen te worden als toezichthoudende instantie. De Raad heeft ook gezien dat er een aantal punten met betrekking tot de begeleiding niet goed zijn gegaan en ook is het toezicht in verband met het ingestelde hoger beroep geparkeerd. De moeder van de verdachte maakt zich zorgen over haar zoon. Hij heeft talenten, maar hij zal zelf initiatief moeten tonen en verantwoordelijkheid moeten nemen. Indien de verdachte wordt veroordeeld adviseert de Raad om hem een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen als forse stok achter de deur, zodat hulpverlening kan worden opgestart. Wat de Raad betreft dient de verdachte vooral te worden geholpen met het opstarten van het volgen van onderwijs en dient meer inzicht te worden verkregen in wie hij is, wat hij doet en waar de zorgpunten precies liggen. De verdachte moet verder nog worden geholpen met het vinden van werk en het behouden van vrijetijdsbesteding, zodat de kans op recidive afneemt. Zo mogelijk dient ook door Reclassering Nederland te worden bekeken of een behandeling bij Inforsa dan wel een ander soort instelling nodig is. Een aantal door de rechtbank opgelegde voorwaarden zijn echter achterhaald, te weten het contactverbod. De ouders van de verdachte zijn erg betrokken geweest en zijn dat tot op heden nog steeds.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 april 2022 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van een poging diefstal in vereniging. Het hof weegt dit mee in het nadeel van de verdachte.
De ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd maken dat slechts een forse werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke jeugddetentie gepast is. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de straf die bij het plegen van een woningbraak dient te worden opgelegd, welke straf zijn weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting en Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) jeugd. Als uitgangspunt voor strafoplegging voor een dergelijk feit geldt als oriëntatiepunt dat – bij een first offender – een taakstraf voor de duur van 120 uren, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie wordt opgelegd. In dit geval is de verdachte echter geen first offender en daarbij komt dat sprake is van strafverzwarende omstandigheden, te weten ‘het nachtelijke tijdstip waarop het feit is gepleegd’ en het ‘in vereniging plegen’ van de woninginbraak. Ook ziet het hof redenen om de verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden daaraan verbonden. Het voorwaardelijke strafdeel geldt voor de verdachte als een stok achter de deur en de gestelde voorwaarden kunnen hem doen bewegen tot het starten en afmaken van een opleiding en het uitvoeren van een zinvolle dagbesteding. Op die manier kan ervoor worden gezorgd dat de verdachte niet opnieuw het foute pad zal bewandelen en dat hij gaat werken aan zijn toekomst.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke taakstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak B tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van één uur taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de verdachte onderwijs volgt - volgens rooster - met het oog op het afronden van een mbo-opleiding;
- de verdachte meewerkt aan het vinden en het behouden van een zinvolle dag- en vrijetijdsbesteding.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. N.A. Schimmel en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 mei 2022.
Mr. N.A. Schimmel en mr. M.K. Durdu-Agema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.