ECLI:NL:GHAMS:2022:1435

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
200.306.286/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige kinderen in het kader van gezinsproblematiek en jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 mei 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen, die onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder van de kinderen had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, die de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd tot 1 juni 2022. De GI had verzocht om een verlenging van de machtiging voor een jaar, tot 1 december 2022. De moeder verzocht om afwijzing van dit verzoek, omdat zij meent dat zij en de vader in staat zijn om goed voor de kinderen te zorgen.

De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen, maar de situatie thuis is problematisch. De kinderen hebben in het verleden agressie en huiselijk geweld meegemaakt, wat heeft geleid tot hun uithuisplaatsing. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de kinderen een veilige omgeving te bieden en dat er onvoldoende vooruitgang is geboekt in de hulpverlening. De vader heeft moeite met emotieregulatie en de moeder lijkt de ernst van de situatie niet in te zien. Het hof heeft geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen en heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de veiligheid en het welzijn van de kinderen, en de noodzaak voor de ouders om hulp te accepteren en te leren omgaan met hun problemen voordat de kinderen terug naar huis kunnen komen. De ouders hebben momenteel beperkte omgang met de kinderen, en er is nog onderzoek nodig naar de toekomst van de kinderen in relatie tot hun ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.306.286/01
zaaknummer rechtbank: C/15/320694 / JU RK 21-1793
beschikking van de meervoudige kamer van 10 mei 2022 inzake
[de moeder],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
advocaat: mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Het hof heeft als belanghebbenden aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader),
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ),
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), en
- de minderjarige [minderjarige 3] Kaagman (hierna te noemen: [minderjarige 3] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de kinderrechter) van 17 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 4 februari 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 17 november 2021.
2.2
De GI heeft op 25 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is ook het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 15 februari 2022 met bijlage, en
- een bericht van de zijde van de moeder van 29 maart 2022 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 30 maart 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd en de teammanager, en
- de vader.
Tevens is verschenen [informant] , namens Loek West-Friesland, die als informant door het hof is gehoord.
De raad is niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
De minderjarige kinderen van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn:
- [minderjarige 1] , geboren [informant] 2012,
- [minderjarige 2] , geboren [informant] 2015, en
- [minderjarige 3] , geboren [informant] 2018.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
3.2
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 1 december 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd en geldt nu tot 1 december 2022. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in december 2016 uit huis geplaatst in een netwerkpleeggezin, namelijk bij hun grootouders. In oktober 2018 gingen zij weer bij de ouders wonen.
3.3
[minderjarige 3] staat sinds 23 november 2020 onder toezicht van de GI.
3.4
In november 2020 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (opnieuw) uit huis geplaatst.
3.5
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen op dit moment in hetzelfde gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een gezinshuis verlengd tot 1 juni 2022. De GI had verzocht om een verlenging van de machtiging voor de duur van een jaar, dat wil zeggen tot 1 december 2022. De kinderrechter heeft de beslissing voor het overige deel aangehouden tot 18 mei 2022 en de GI verzocht om voor die datum meer informatie te verstrekken.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen dan wel in duur te beperken.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek of dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen
5.1
De moeder wil dat de kinderen weer thuis komen wonen, omdat de ouders zelf goed voor de kinderen kunnen zorgen. De ouders werken mee aan hulpverlening en de omgang verloopt positief. De moeder vindt het daarom onterecht dat de GI niet toewerkt naar thuisplaatsing. De machtiging tot uithuisplaatsing moet niet, of voor een kortere duur, worden verlengd.
5.2
De GI vindt dat de uithuisplaatsing in het belang van de kinderen is. Bij de ouders thuis hebben de kinderen agressie en huiselijk geweld meegemaakt en de ouders zien niet in wat dat met de kinderen heeft gedaan. De vader heeft moeite met zijn emotieregulatie en de ouders zijn door hun eigen problematiek niet in staat te handelen naar de behoefte van de kinderen. Het lukt niet om veiligheidsafspraken te maken met de ouders.
5.3
De vader is het eens met de moeder en wil dat de kinderen weer thuis komen wonen.
Wettelijk kader
5.4
In artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling (als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling) op haar verzoek kan machtigen een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, als dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. In artikel 1:265c, tweede lid, BW is bepaald dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met ten hoogste een jaar kan verlengen.
Oordeel van het hof
5.5
Beoordeeld moet worden of de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen terecht is verlengd en of de machtiging op dit moment nog moet voortduren. Het hof is van oordeel dat dat dit het geval is en heeft daarvoor de volgende redenen.
Voordat de kinderen uit huis werden geplaatst, waren er veel signalen dat het thuis niet goed met hen ging. De vader was vaak agressief naar de kinderen door te schreeuwen, te schelden, te slaan en te schoppen. Ook was de vader agressief naar de moeder. Onder meer de moeder zelf, de huisarts, hulpverleners die bij het gezin thuiskwamen en buren hebben meldingen gemaakt over deze agressie. De kinderen hebben na de uithuisplaatsing ook zelf verteld over de fysieke en verbale agressie. De moeder kon de kinderen niet tegen de agressie van de vader beschermen.
Dat het thuis niet goed ging met de kinderen, bleek ook uit hun gedrag. [minderjarige 1] kon het niet goed laten zien als zij pijn of verdriet had. Als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] spanning voelden, dan plasten of poepten ze in hun broek. [minderjarige 2] moest dan soms overgeven. [minderjarige 3] had een achterstand in zijn taalontwikkeling. Hij was daarnaast angstig voor harde geluiden.
5.6
De situatie bij de ouders was erg schadelijk en onveilig voor de kinderen. Dat kan niet veranderen zolang de ouders niet hebben geleerd op een andere manier met de kinderen om te gaan en daarbij hebben zij hulp nodig. In het verleden heeft de GI vaak geprobeerd hulp in te schakelen van verschillende instanties. Het hof heeft dat in een beschikking van 26 oktober 2021 (200.295.980/01) uitgebreid beschreven. De hulpverlening stopte telkens na korte tijd of werd helemaal niet opgestart. Dat kwam omdat de vader weigerde mee te werken of omdat hij tegen hulpverleners schreeuwde of hen bedreigde. De vader ziet niet in dat zijn gedrag erg schadelijk en onveilig is voor de kinderen. Hoewel de moeder in het verleden meermaals zelf heeft gemeld bij instanties dat het niet goed ging en de vader agressief was, ziet de moeder op dit moment ook niet in hoe schadelijk en onveilig de situatie bij de ouders thuis was.
Het lukte de ouders en de GI dus niet om samen te werken en er met hulpverlening voor te zorgen dat het thuis weer veilig werd voor de kinderen. Volgens de vader is dat alleen de schuld van de GI. De vader ziet niet in dat hij hier zelf ook deels verantwoordelijk voor is. Inmiddels worden de ouders begeleid door Loek West-Friesland. Met hulp van Loek West-Friesland is de samenwerking tussen de GI en de ouders een beetje verbeterd. Het hof hoopt dat de samenwerking verder verbetert en dat het de ouders zal lukken om de hulpverlening te accepteren die nodig is. De ouders hebben op dit moment echter nog steeds geen hulpverlening gehad om anders met de kinderen te leren omgaan.
5.7.
Het contact tussen de ouders en de kinderen is op dit moment beperkt. De moeder ziet de kinderen eens per twee weken enkele uren, waarbij de GI of een omgangsbegeleider aanwezig is. Daarnaast videobelt de moeder om de week met [minderjarige 3] . Die omgang verloopt goed. De vader heeft sinds december 2020 geen omgang (in de vorm van een fysiek bezoek) gehad met de kinderen. In samenspraak met LOEK wordt nagegaan of en hoe dit contact hersteld kan worden. Vanwege de moeizame samenwerking en de negatieve reactie van de kinderen op eerdere contacten met de vader, is dat nog niet gelukt.
5.8
Daarnaast moet er nog onderzoek worden gedaan naar de vraag of het voor de kinderen goed is om in de toekomst weer bij de ouders te gaan wonen. De GI heeft door Om Mij een onderzoek laten uitvoeren naar het perspectief van de kinderen. Op basis van de bevindingen van Om Mij, neergelegd in het rapport van 3 augustus 2021, verwacht de GI dat de ouders ook in de toekomst niet goed genoeg voor de kinderen kunnen zorgen. De GI heeft daarom de raad gevraagd onderzoek te doen naar het perspectief van de kinderen. Uit dat onderzoek moet blijken of de kinderen volgens de raad terug kunnen naar de ouders of dat zij op een andere plek moeten opgroeien, bijvoorbeeld in het gezinshuis. De raad heeft dat onderzoek nog niet gedaan.
5.9
Vanwege al deze omstandigheden is het voor de kinderen op dit moment beter om in het gezinshuis te blijven wonen. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarom noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen en moet worden verlengd, zoals de rechtbank eerder heeft beslist. Het hof is het dus eens met de rechtbank.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. J.M van Baardewijk en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 10 mei 2022 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.