ECLI:NL:GHAMS:2022:1414

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
200.295.192/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicatie en vrijheid van meningsuiting in kort geding tegen Stichting Vrouwe Justitia in Verval

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een kort geding dat was aangespannen door ING Bank N.V. en andere partijen tegen de Stichting Vrouwe Justitia in Verval. De Stichting had op haar website uitlatingen gedaan over medewerkers van ING, een advocaat en notarissen, waarbij zij hen beschuldigde van misdrijven en machtsmisbruik. De voorzieningenrechter in eerste aanleg had geoordeeld dat deze uitlatingen onrechtmatig waren en dat de Stichting deze moest verwijderen, op straffe van een dwangsom. De Stichting ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat de uitlatingen van de Stichting onrechtmatig waren, omdat zij onvoldoende steun vonden in de feiten en onnodig grievend waren. Het hof benadrukte dat de vrijheid van meningsuiting niet onbeperkt is en dat het recht op eerbiediging van de eer en goede naam van de betrokkenen zwaarder weegt in dit geval. De Stichting had geen rechtvaardiging voor het publiceren van de namen en foto’s van individuele medewerkers van ING en de andere betrokkenen. Het hof oordeelde dat de Stichting c.s. hun doel ook konden bereiken zonder deze onrechtmatige uitlatingen te doen.

De grieven van de Stichting c.s. werden allemaal afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter. De Stichting c.s. werden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.295.192/01 KG
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/697988 / KG ZA 21-167
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 mei 2022
inzake

1.STICHTING VROUWE JUSTITIA IN VERVAL,

gevestigd te Hengelo,

2. [appellante sub 2] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
3. [appellant sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. D.P. Kant te Almelo,
tegen

1.ING BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

2. [naam maatschap] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

3. ROX LEGAL B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

4. [geïntimeerde sub 4] ,

wonende te [woonplaats] ,

5. [geïntimeerde sub 5] ,

wonende te [woonplaats] ,
6. [geïntimeerde sub 6],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. T.J.P. Jager te Amsterdam.
Appellanten zullen hierna Vrouwe Justitia in Verval, [appellante sub 2] en [appellant sub 3] worden genoemd, en gezamenlijk (in meervoud) de Stichting c.s. Geïntimeerden zullen hierna ING, [naam maatschap] , Rox Legal, [geïntimeerde sub 4] , [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 6] worden genoemd, en gezamenlijk (in meervoud) ING c.s.

1.De zaak in het kort

Vrouwe Justitia in Verval heeft op haar website een aantal uitlatingen gedaan over medewerkers van ING, een advocaat en een drietal notarissen. De te beoordelen vraag is of deze uitlatingen onrechtmatig zijn en moeten worden verwijderd. De voorzitter van Vrouwe Justitia in Verval heeft al jarenlang een conflict met ING, waarover vele juridische procedures zijn gevoerd. De voorzitter is in bijna alle procedures in het ongelijk gesteld. Zij is het daar niet mee eens en noemt op haar website de bankmedewerkers, advocaat en notarissen ‘misdrijfplegers’, ‘bedriegers’ en ‘machtsmisbruikers’ en beschuldigt hen van ‘intimidatie’ en ‘corruptie’. In dit kort geding heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat bepaalde uitlatingen onrechtmatig zijn jegens de betrokkenen en dat Vrouwe Justitia in Verval die uitingen en foto’s moet verwijderen op straffe van verbeurte van een dwangsom. De bedoelde uitlatingen vinden volgens de voorzieningenrechter onvoldoende steun in de feiten. Bovendien acht de voorzieningenrechter het onnodig de medewerkers van ING bij naam te noemen en hun foto te publiceren. Voor klachten over professionals bestaan andere, tuchtrechtelijke, mogelijkheden, aldus de voorzieningenrechter. Tegen deze beoordeling richt zich dit hoger beroep.

2.Het geding in hoger beroep

De Stichting c.s. zijn bij dagvaarding van 10 mei 2021 in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 12 april 2021, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen ING c.s. als eisers en de Stichting c.s. als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De Stichting c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van ING c.s. zal afwijzen met veroordeling van ING c.s. in de kosten van het geding in beide instanties en in de nakosten, met rente.
ING c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van de Stichting c.s. in de kosten van het geding in – naar het hof begrijpt – hoger beroep, met nakosten.

3.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.13 feiten weergegeven die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover de Stichting c.s. met grief II klagen over de juistheid van de door de voorzieningenrechter tot uitgangspunt genomen feiten zal het hof deze klachten in aanmerking nemen bij onderstaande weergave van de feiten. De feiten zijn voor het overige in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn, dienen de volgende feiten tot uitgangspunt.
3.1
Vrouwe Justitia in Verval is houder van de domeinnamen [domeinnaam] en [domeinnaam] (de twee laatstgenoemde zijn doorgelinkt naar de eerste) (hierna ook: de websites). Het bestuur van Vrouwe Justitia in Verval bestaat uit [appellante sub 2] (voorzitter) en haar zoon [appellant sub 3] (secretaris). De echtgenoot van [appellante sub 2] , [X] , is in 2017 overleden. [appellante sub 2] en haar echtgenoot zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als ‘ [appellante sub 2] - [X] ’.
3.2
In september 2002 zijn [appellante sub 2] - [X] een kredietovereenkomst aangegaan bij ING. Het krediet is aangewend om te worden doorgeleend aan een computerbedrijf waarvan onder meer de echtgenoot en de zoon van [appellante sub 2] , [appellant sub 3] , de aandelen hielden. Tot zekerheid verleenden [appellante sub 2] - [X] aan ING een tweede hypotheekrecht op hun woning. In december 2003 is het voornoemde computerbedrijf failliet gegaan en zijn [appellante sub 2] - [X] aangesproken op terugbetaling van het krediet.
3.3
In 2004 hebben [appellante sub 2] - [X] een beroep gedaan op vernietiging dan wel ontbinding van de kredietovereenkomst.
3.4
In maart 2005 zijn [appellante sub 2] - [X] toegelaten tot de wettelijke schuldsanering, die eindigde in juli 2007. Tussen ING en [appellante sub 2] - [X] is een geschil ontstaan ter zake van de kredietovereenkomst. Correspondentie tussen partijen leidde niet tot een oplossing. ING zegde de executieveiling van de woning aan tegen 1 juli 2008. Een door [appellante sub 2] - [X] in kort geding gevorderd verbod werd niet toegewezen. [appellante sub 2] - [X] betaalden op 30 juni 2008 en bedrag van € 265.000,-, waarna de executieveiling geen doorgang vond.
3.5
In juni 2008 zijn [appellante sub 2] - [X] een bodemprocedure (de eerste bodemprocedure) begonnen tegen ING op grond van dwaling door [appellante sub 2] - [X] dan wel toerekenbare tekortkoming door ING in de nakoming van haar zorgplicht jegens [appellante sub 2] - [X] . [appellante sub 2] - [X] hebben deze procedure in drie instanties verloren.
3.6
Vervolgens begonnen [appellante sub 2] - [X] een nieuwe procedure (de tweede bodemprocedure), ditmaal op grond van onrechtmatige daad/wanprestatie van ING. In die procedure zijn [appellante sub 2] - [X] in beide feitelijke instanties in het ongelijk gesteld, waarna zij niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun cassatieberoep. [appellante sub 2] - [X] hebben vervolgens herroeping van de arresten van het hof in de tweede bodemprocedure gevorderd en schorsing van de tenuitvoerlegging. De schorsing van de tenuitvoerlegging heeft het hof afgewezen. Aan de herroeping was bedrog ten grondslag gelegd. Het hof heeft de vordering tot herroeping afgewezen omdat – kort gezegd – het gestelde bedrog naar zijn oordeel geen herroepingsgrond kon vormen, nu dat (indien aanwezig) reeds tijdens de procedure door [appellante sub 2] - [X] was ontdekt en herroeping slechts mogelijk is indien ná de uitspraak blijkt van bedrog.
3.7
Bij brief van 27 oktober 2018 heeft [appellante sub 2] aan ING meegedeeld dat zij recht had op verrekening van verschillende vorderingen met haar thans uitstaande hypothecaire lening. Een van de volgens haar te verrekenen vorderingen betrof haar in het arrest van het hof Leeuwarden-Arnhem van 13 oktober 2015 (de tweede bodemprocedure) als verjaard beoordeelde vordering ad € 28.133,15 ter zake van alle door ING (volgens de Stichting c.s. ten onrechte) tijdens de schuldsanering van de rekening van [appellante sub 2] - [X] afgeboekte bedragen, met rente. [appellante sub 2] heeft ING verzocht de bedragen waarop zij aanspraak maakt in mindering te brengen op de hypotheekschuld. ING heeft geantwoord niet aan dat verzoek te zullen voldoen omdat in verschillende procedures en instanties is geoordeeld dat [appellante sub 2] geen recht op die bedragen heeft.
3.8
[appellante sub 2] is op enig moment gestopt met het betalen van hypotheekrente. ING heeft haar meermaals gewezen op het bestaan van een (langdurige) betalingsachterstand en haar in de gelegenheid gesteld die in te lopen. Omdat [appellante sub 2] van die mogelijkheid geen gebruik maakte en zich op het standpunt stelde dat zij een recht op verrekening had, heeft ING besloten het onderpand van de hypothecaire lening, de woning van [appellante sub 2] in [plaats] , via een veiling te gelde te maken. Op 18 januari 2021 heeft [appellante sub 2] een deel van de gestelde achterstand voldaan, waarna de veiling niet is doorgegaan. ING heeft [appellante sub 2] tot 1 juni 2021 de tijd gegeven om de woning alsnog onderhands te verkopen.
3.9
Vrouwe Justitia in Verval beheert de onder 3.1 genoemde websites. Daarop was ten tijde van de procedure in eerste aanleg in dit kort geding onder meer het volgende gepubliceerd.
3.1
Onder de verschillende kopjes zijn de ‘misstanden’ (volgens de Stichting c.s.) per categorie beschreven. Zo is onder meer gepubliceerd over ING en verschillende advocaten en advocatenkantoren, waaronder geïntimeerden sub 2 tot en met 6. Van [naam maatschap] en Rox Legal worden de kantoorlogo’s afgebeeld en van [geïntimeerde sub 4] , [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 6] een portretfoto.
3.11
Over ING c.s. is onder meer het volgende op de website te lezen.
Over [naam maatschap]
“Op deze site wordt aandacht besteedt aan de ondeskundige en schaamteloze handelwijze van [geïntimeerde sub 4] in een geschil tussen mijzelf (een weduwe van 78 jaar) en ING. Op enig moment is [geïntimeerde sub 4] door ING Bank ingeschakeld met het enige doel mij een lesje te leren door mij zoveel mogelijk geld afhandig te maken en zelfs meermaals te dreigen mijn woning te verkwanselen via een executoriale verkoop. Daarbij moet men bedenken, dat ieder recht daartoe ontbreekt, omdat ik het recht onweerlegbaar aan mijn zijde heb. [geïntimeerde sub 4] wil echter zijn grote klant en goede relatie hoe dan ook van dienst zijn, waarbij hij door roeien en ruiten gaat, dit zonder zich te bekommeren om de gedragsregels voor de advocatuur en bovendien wetsartikel 21 Rv. voortdurend met voeten treedt.
Dit wetsartikel luidt: Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.”
Over [geïntimeerde sub 4]
“Dit is de veelbelovende theorie, de praktijk is er één, althans wat [geïntimeerde sub 4] betreft, van leugens, bedrog, domme en onbegrijpelijke uitspraken, verdraaiingen van de realiteit, het plaatsen van algemeenheden die nergens over gaan, het trachten mij onder druk grote niet verschuldigde bedragen aan ING te laten betalen, het uiten van beledigingen en beschuldigingen en zelfs het schaden van mijn goede naam en faam, hetgeen als smaad geduid kan worden.
[geïntimeerde sub 4] heeft zijn positie als adviseur van ING ten opzichte van mij meerdere keren schandalig misbruikt. Deze advocaat heeft gedurende lange tijd aan de heer [A] van ING te Amsterdam (werkend op de afdeling Specialistenteam Center of Expertise Collections) foutieve adviezen gegeven, dit tegen beter weten in en mij daarmede grote financiële schade en tevens veel mentaal leed bezorgd.”
Over ING
“Het is aannemelijk, dat ING in dezen met opzet de kwetsbare weduwe grote bedragen afhandig heeft willen maken, hetgeen alleen maar als fraude en bedrog kan worden bestempeld.”
“Nauwelijks te bevatten, grenzeloos onbeschaamd en een zuivere vorm van oplichting is, dat ING het heeft bestaan om betreffende een nooit inzake een postbankvordering gevoerde procedure ter inning van het bovengenoemde bedrag, (…) toch betaling van het echtpaar heeft geëist (…) wegens advocaatkosten.”
Over Rox Legal, [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 6]
“Bij dit kantoor zijn werkzaam de heren [geïntimeerde sub 5] als notaris en [geïntimeerde sub 6] als toegevoegd notaris. Deze notarissen hebben ondanks de keiharde feiten, dat ING Bank op vele punten fouten heeft gemaakt en zelfs overtuigend bedrog heeft gepleegd toch haar opdracht tot veiling van de woning van een weduwe van bijna 80 jaar geaccepteerd.”
“Van de handelwijze van ING Bank, ook te duiden als het plegen van een misdrijf en dus strafrechtelijk vervolgbaar, zijn de beide notarissen uitgebreid schriftelijk op de hoogte gebracht, dit ondersteund door vele van relevantie zijnde producties en documenten.”
3.12
Op de Twitterpagina van Vrouwe Justitia in Verval staat onder meer het volgende.
“De heer [geïntimeerde sub 4] van [naam maatschap] uit [plaats] : leugens en bedrog, niets is te gek om ING Bank bij te staan in haar oplichtingspraktijken.”
“Hét kantoor voor leugens en bedrog, de vaste advocaat voor de corrupte praktijken van ING Bank: [naam maatschap] uit [plaats] .:
“Wij zijn bezig met een nieuwe zaak over ING Bank. Lees alles over corruptie en intimidatiepraktijken.”
3.13
Op 10 september 2020 heeft de algemeen directeur van de Stichting Tuchtrecht Banken in een zaak tegen een medewerker van ING de medewerker een schikking voorgesteld in de vorm van een berisping. De medewerker heeft dit voorstel geaccepteerd. De algemeen directeur heeft kort gezegd geoordeeld dat de medewerker tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet met het oog op het (klant)belang van [appellante sub 2] zorg te dragen voor een zorgvuldige en tijdige communicatie over het aan haar in rekening brengen van juridische kosten van de bank. Vrouwe Justitia in Verval had die uitspraak in niet-geanonimiseerde vorm op haar website geplaatst, althans had een verwijzing naar de uitspraak geplaatst, met daarbij de naam van de medewerker.

4.Beoordeling

4.1
ING c.s. hebben in eerste aanleg in dit kort geding, kort samengevat en voor zover in hoger beroep nog relevant, gevorderd de Stichting c.s. te verbieden uitlatingen die onrechtmatig zijn tegenover ING c.s. in de openbaarheid te brengen en de Stichting c.s. te gebieden deze te verwijderen en verwijderd te houden.
4.2
De voorzieningenrechter heeft de Stichting c.s. onder verbeurte van een dwangsom veroordeeld om de volgende uitingen van hun websites en sociale media-pagina’s, websites of andere sociale media-accounts, te verwijderen en verwijderd te houden, en heeft de Stichting c.s. verboden deze uitingen opnieuw op enig medium te plaatsen:
- iedere uiting waarbij ING c.s. worden aangeduid als ‘machtsmisbruiker’, ‘bedrieger’, ‘misdrijfpleger’, of waarin zij worden beschuldigd van ‘corruptie’ of ‘intimidatie’, althans woorden van gelijke strekking, voor zover er geen onherroepelijke rechterlijke of tuchtrechtelijke uitspraak is waarbij die kwalificaties zijn vastgesteld;
- de namen en foto’s van individuele medewerkers van ING, [naam maatschap] , of Rox Legal, inclusief de namen van [geïntimeerde sub 4] , [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 6] , alsmede de logo’s van [naam maatschap] en Rox Legal;
- de niet-geanonimiseerde uitspraak van de Stichting Tuchtrecht Banken van 10 september 2020, althans de naam van de medewerker bij de verwijzing naar die uitspraak.
4.3
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen de Stichting c.s. met twaalf grieven op.
4.4
Met grief I bestrijden de Stichting c.s. dat ING c.s. een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak (zie HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553). Naar het oordeel van het hof bestond in eerste aanleg en bestaat ook thans nog spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen van ING c.s. ING c.s. hebben vorderingen ingesteld tot het stoppen van gestelde onrechtmatige publicaties die inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van de eer en goede naam. Het belang bij een vordering tot ongedaanmaking of aanpassingen van dergelijke publicaties en bij de daaraan verbonden vorderingen is in beginsel gezien de aard van deze vorderingen spoedeisend. Bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat, ondanks de gestelde voortdurende (en volgens ING c.s. ook schadeveroorzakende) inbreuk op rechten, het spoedeisend belang in deze zaak ontbreekt, zijn gesteld noch gebleken. De stelling dat [geïntimeerde sub 4] niet in gesprek is gegaan met [appellante sub 2] kan die conclusie in elk geval niet dragen. Grief I faalt daarom.
4.5
Grieven II en III zien op de feiten waarvan de voorzieningenrechter is uitgegaan. Grief II klaagt erover dat de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis diverse door ING c.s. gestelde feiten ten onrechte voor waar heeft aangenomen. Deze grief is hierboven onder 3 bij de vaststelling van de feiten reeds aan de orde gekomen. De door de Stichting c.s. in het kader van deze grief gewenste aanvulling en wijziging zijn voor de beoordeling van het onderhavige geschil niet relevant. Grief II kan derhalve niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Grief III strekt ten betoge dat de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis stellingen van de Stichting c.s. ten onrechte niet als vaststaand heeft aangenomen en ten onrechte niet heeft geoordeeld dat het verweer van ING c.s. daartegen niet is onderbouwd. Deze grief komt erop neer dat volgens de Stichting c.s. hun uitlatingen op de websites feitelijk juist zijn en dat in de tussen partijen gewezen vonnissen en arresten misslagen zijn gemaakt. Hierbij miskennen de Stichting c.s. dat de beslissingen die zijn vervat in de in kracht van gewijsde gegane tussen partijen gewezen vonnissen en arresten tussen partijen bindende kracht hebben. Dat de Stichting c.s. zich niet hebben kunnen neerleggen bij de rechterlijke oordelen die zij tevergeefs hebben aangevochten, kan niet afdoen aan het gezag van gewijsde daarvan. Zij hebben het door hen ervaren onrecht in verscheidene procedures aan de orde gesteld, maar zij zijn in geen van deze procedures in het gelijk gesteld. De stelling van de Stichting c.s. dat in de op de websites van Vrouwe Justitia in Verval gepubliceerde vonnissen en arresten misslagen zijn gemaakt, is door ING c.s. gemotiveerd betwist. Anders dan de stellingen van de Stichting c.s. waarop deze grief betrekking heeft, vinden de hiertegen door ING c.s. opgeworpen verweren steun in de feiten en de tussen partijen gewezen vonnissen en arresten. Daarbij komt dat de Stichting c.s. niet toelicht dat en waarom de eventuele juistheid van een stelling van de Stichting c.s. afdoet aan het – hierna nog te bespreken – oordeel dat de uitlatingen van de Stichting c.s. onnodig grievend zijn en (reeds om die reden) onrechtmatig zijn tegenover ING c.s. Hierop stuit grief III af.
4.6
Grief IV richt zich tegen de overwegingen van de voorzieningenrechter dat de teksten op de websites van de Stichting c.s. uitsluitend betrekking hebben op het conflict tussen [X] - [appellante sub 2] en ING en dat deze een grote impact (kunnen) hebben op ING c.s. Deze grief is tevergeefs voorgesteld. De mate waarin met het oog op het algemeen belang maatschappelijke misstanden aan de kaak behoren te kunnen worden gesteld enerzijds en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degenen op wie de uitlatingen betrekking hebben anderzijds zijn beide wegingsfactoren die een rol spelen bij de belangenafweging die in een geval als het onderhavige dient plaats te vinden. De Stichting c.s. hebben geen concrete feiten en omstandigheden gesteld, laat staan voldoende aannemelijk gemaakt die tot de conclusie nopen dat de voorzieningenrechter de eerstgenoemde wegingsfactor enerzijds heeft onderschat of de impact op ING c.s. anderzijds heeft overschat. Daarbij wordt in ogenschouw genomen dat de onrechtmatig geoordeelde uitingen die de Stichting c.s. van hun websites en sociale media-pagina’s krachtens het dictum van het bestreden vonnis dienen te verwijderen en verwijderd te houden, betrekking hebben op het conflict tussen [appellante sub 2] - [X] en ING. Voorshands is ook naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk dat de publicaties een grote impact (kunnen) hebben op ING c.s. De omstandigheid dat ING c.s. dit kort geding gezamenlijk hebben aangespannen en de stellingen die zij daaraan ten grondslag hebben gelegd, onderstrepen dit. Anders dan de Stichting c.s. ingang willen doen vinden, behoeft voor het meewegen van deze wegingsfactor geen bewijslevering te worden afgewacht ter zake van de precieze vorm en omvang van de feitelijke impact, waarvoor in kort geding in beginsel geen ruimte bestaat. Hierbij neemt het hof in ogenschouw dat in dit kader niet alleen de feitelijke impact, maar ook de geobjectiveerde impact – dat wil zeggen de impact die het zou hebben op een gemiddeld gevoelig persoon – een rol mag spelen en dat de Stichting c.s. door zogezegd op de websites de misstanden in de rechtstaat in Nederland aan de kaak te stellen, die impact kennelijk ook beogen.
4.7
Door middel van grief V keren de Stichting c.s. zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat sprake is van een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Voor zover de Stichting c.s. met deze grief aanvoeren dat de voorzieningenrechter heeft overwogen dat foto’s zijn gepubliceerd van ING-medewerkers, mist deze feitelijke grondslag. De voorzieningenrechter heeft in haar oordeel betrokken dat de websites foto’s van de advocaten en notarissen toonden en namen, emailberichten en emailadressen van individuele ING-medewerkers. Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat het voor het aan de kaak stellen van de gestelde maatschappelijke misstand of voor het uiten van ongenoegen over een organisatie niet nodig is om dergelijke persoonlijke informatie te gebruiken. Het doel dat de Stichting c.s. beogen te dienen met het tonen van deze persoonlijke informatie, hebben zij niet geconcretiseerd. De stelling dat de getoonde foto’s van de advocaten en notarissen functioneel zijn bij de inhoud van de publicaties is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Het gebruik van foto’s en kantoorlogo’s versterkt de toespitsing op de persoon en maakt daarmee de uitlatingen in dit geval onnodig grievend. Het beroep van de Stichting c.s. op het citaatrecht snijdt geen hout. Mede in het licht van hetgeen hierna in rechtsoverweging 4.9 aan de orde komt, onderschrijft het hof het oordeel van de voorzieningenrechter dat door het onnodig tonen van deze persoonlijke informatie onrechtmatig inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer. Grief V faalt dan ook.
4.8
Met grief VI komen de Stichting c.s. tevergeefs op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de Stichting c.s. beschuldigingen op hun website hebben gepubliceerd en deels zelfs strafrechtelijke kwalificaties die in ieder geval in rechte niet vast zijn komen te staan, ondanks een groot aantal procedures. Het hof volgt de Stichting c.s. niet in hun betoog dat de term beschuldigingen misplaatst is en dat het slechts gaat om een beschrijving van de handelwijze van ING c.s. en meningen die niet hoeven te worden onderbouwd maar per definitie onder de vrijheid van meningsuiting vallen. Het gebruik van termen zoals fraude, bedrog, machtsmisbruikers, bedriegers, misdrijfplegers, corruptie en intimidatie gaat een feitelijke beschrijving te buiten en is in de regel en ook in dit geval onnodig grievend. Een en ander wordt ook niet gepresenteerd als mening, maar als berustend op feitelijke documentatie, terwijl in rechte ervan moet worden uitgegaan dat dit bezijden de waarheid is, nu de Stichting c.s. in alle tussen partijen gewezen uitspraken juist in het ongelijk zijn gesteld.
4.9
Met grief VII voeren de Stichting c.s. aan dat de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis de vrijheid van meningsuiting van de Stichting c.s. te ver heeft ingeperkt. Dienaangaande overweegt het hof dat de voorzieningenrechter terecht heeft vooropgesteld dat de in artikel 7 Grondwet en artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde vrijheid van meningsuiting alleen kan worden beperkt als dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Na een afweging van de belangen en de concrete omstandigheden van het geval heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat een deel van de uitlatingen van de Stichting c.s. onrechtmatig is tegenover ING c.s. en dat daarom een dergelijke beperking die bij wet (in artikel 6:162 BW) is voorzien, geboden is. Het hof onderschrijft dit oordeel. Anders dan de Stichting c.s. stellen, concludeert de voorzieningenrechter niet dat als er over een bepaalde zaak geen rechterlijke uitspraak is gedaan, het niet is toegestaan om deze zaak in de openbaarheid te bespreken of een waardeoordeel te uiten over het handelen van bij de zaak betrokken partijen. De grens met betrekking tot het doen van uitlatingen is niet gelegen in het wel of niet bestaan van een gerechtelijke uitspraak. Deze grens dient te worden gevonden en is in het bestreden vonnis ook gevonden door bij de afweging van de botsende rechten van partijen te betrekken:
( i) de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben,
(ii) de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstand die aan de kaak wordt gesteld,
(iii) de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal,
(iv) de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen,
( v) de mate van waarschijnlijkheid dat ook zonder de verweten publicatie, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden,
(vi) het gezag dat het medium waarop de uitlatingen zijn gepubliceerd geniet en
(vii) de maatschappelijke positie van de betrokken persoon.
Ten aanzien van een groot deel van de uitlatingen van de Stichting c.s. heeft de voorzieningenrechter de vrijheid van meningsuiting laten prevaleren. Onrechtmatig geoordeeld zijn slechts de hiervoor in 4.2 genoemde uitingen en vertoningen. Met het bevel dat deze dienen te worden verwijderd en verwijderd dienen te blijven, is het recht van meningsuiting van de Stichting c.s. naar het oordeel van het hof niet te vergaand ingeperkt. Deze inperking is bij wet voorzien in artikel 6:162 BW en is geboden ter bescherming van de goede naam en de rechten van ING c.s. Dat de Stichting c.s. ervan overtuigd zijn dat de uitspraken en beslissingen van rechterlijke instanties en tuchtcolleges onjuist zijn, kan niet afdoen aan het oordeel dat de wijze waarop hieraan uiting is geven onnodig grievend is en onrechtmatig tegenover ING c.s. Grief VII faalt daarom.
4.1
Grief VIII die zich keert tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat er voor de Stichting c.s. andere wegen openstaan dan de door ING c.s. bestreden publicaties, kan de Stichting c.s. niet baten. Dat de Stichting c.s. het recht hebben om in het openbaar te berichten over gerechtelijke procedures waarbij zij partij zijn en deze kritisch te becommentariëren, kan er niet aan afdoen dat, zoals in de vorige rechtsoverweging is overwogen, een grens dient te worden getrokken bij uitlatingen die onnodig grievend en onrechtmatig zijn, zoals uitlatingen die ernstige verdachtmakingen bevatten, toegespitst op de persoon en die anders dan bij herhaling wordt gesuggereerd geen steun vinden in feitenmateriaal.
4.11
Met grief IX bestrijden de Stichting c.s. het oordeel van de voorzieningenrechter dat de Stichting c.s. hun doel eveneens kunnen bereiken zonder het gebruiken van namen van individuele medewerkers, waaronder de namen van [geïntimeerde sub 4] , [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 6] , foto’s en zonder beschuldigingen van strafbare feiten. Grief X strekt ten betoge dat de voorzieningenrechter de Stichting c.s. ten onrechte heeft veroordeeld om de namen van [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 6] en het logo van Rox Legal van hun websites of andere sociale media-accounts te verwijderen en verwijderd te houden. Daarbij wijzen de Stichting c.s. op het belang om zaken uit de praktijk te bespreken en daarbij man en paard te noemen en betogen zij dat het tonen van de foto’s van de notarissen en het kantoorlogo op zich niet onrechtmatig is.
Deze grieven miskennen dat de vrijheid van meningsuiting van de Stichting c.s. niet zodanig wordt ingeperkt dat zij geen namen mogen noemen in een context die op beschrijvende wijze een misstand aan de kaak stelt, maar dat de veroordeling in het bestreden vonnis ziet op een beperking van de vrijheid van meningsuiting in de context van de uitingen waarbij ING c.s. worden aangeduid als ‘machtsmisbruiker’, ‘bedrieger’, ‘misdrijfpleger’, of waarin zij worden beschuldigd van ‘corruptie’ of ‘intimidatie’, althans woorden van gelijke strekking. Het dictum van het bestreden vonnis moet in samenhang met de overwegingen worden gelezen. Hierop stranden de grieven IX en X.
4.12
De grieven X (deels), XI en XII zien op de proceskosten. Deze delen het lot van de overige grieven. De Stichting c.s. zijn door de voorzieningenrechter terecht aangemerkt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij en in de kosten van de procedure in eerste aanleg veroordeeld. Dat niet alle onderdelen van de vorderingen van ING c.s. zijn toegewezen, doet hieraan niet af. De stellingname van de Stichting c.s. dat Rox Legal, [geïntimeerde sub 5] en [geïntimeerde sub 6] voor het overgrote deel in het ongelijk zijn gesteld en in de proceskosten hadden moeten worden veroordeeld, vindt geen basis in het vonnis en evenmin in het oordeel van het hof, reden waarom aan deze stellingname voorbij wordt gegaan. De gevolgtrekking dat de voorzieningenrechter uitsluitend Vrouwe Justitia in Verval heeft veroordeeld om te voldoen aan een deel van de door ING c.s. ingestelde vorderingen en daarom ING c.s. had moeten veroordelen in de proceskosten van [appellante sub 2] en [X] , berust op een verkeerde lezing van het bestreden vonnis. Op pagina 2 van het bestreden vonnis is expliciet tot uitdrukking gebracht dat gedaagden ook gezamenlijk (in enkelvoud) de Stichting worden genoemd en aldus is in het dictum niet alleen Vrouwe Justitia in Verval veroordeeld, maar zijn de Stichting c.s. daarin veroordeeld.
4.13
De slotsom is dat alle grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en de Stichting c.s. zullen worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de Stichting c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Rabobank begroot op € 772,- aan verschotten en € 1.114,- voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en A.L.M. Keirse en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2022.