Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
DXC TECHNOLOGY,
1.Het geding in hoger beroep
2.2. Feiten
sales executivevoor onbepaalde tijd in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) DXC. De overeengekomen arbeidsduur bedraagt 40 uur per week en het vaste maandsalaris bedraagt laatstelijk € 6.153,85 bruto exclusief emolumenten.
“On all deals, the pursuit leads must agree upfront on credit and commission splits.
3.Beoordeling
3.3 Tegen de afwijzing van zijn vordering en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] in het principaal appel met drie grieven op. DXC voert in het voorwaardelijk incidenteel appel één grief aan.
grief in het voorwaardelijk incidenteel appelbetreffen rechtsoverweging 13 tot en met 18 van het bestreden eindvonnis en daarmee de kern van het geschil. In deze rechtsoverwegingen heeft de kantonrechter – samengevat – geoordeeld dat de directie van DXC ten aanzien van toekenning van de bonus een discretionaire bevoegdheid heeft en dat zij terecht hiervan gebruik heeft gemaakt door [appellant] voor de Robeco-deal 40% in plaats van 100% van de bonus toe te kennen.
“Als er niets afgesproken wordt, krijgt de sales de hele bonus. Uiteindelijk beoordeelt het management altijd nog of de gezien de specifieke omstandigheden gerechtvaardigd is en of er eventueel een aanpassing moet plaatsvinden. Vaak wordt het bedrag uit de bonuscalculator gewoon uitgekeerd, maar soms wordt daar door het management van afgeweken.”En verder:
“(…) Ik kan bevestigen dat het management het laatste woord heeft en dus een discretionaire bevoegdheid heeft over de bonus. In zijn algemeenheid kun je zeggen dat van de 10 deals er 8 gewoon uitgekeerd en in 1 of 2 gevallen wordt de bonus bijgesteld. (…)”
-dat er meerdere bonusgerechtigde collega’s aan de Robeco deal hebben gewerkt;
“(…) het contract moert worden vernieuwd en de vraag was om het proces te gebruiken om binnen het account zaken los te schudden. De marge moest worden verbeterd en Robeco wilden een korting voor elk jaar.
grief 2komt [appellant] op tegen de afwijzing van de wettelijke verhoging. Blijkens de dagvaarding in hoger beroep heeft [appellant] daarnaast ook wettelijke rente gevorderd over het bedrag aan bonus. Het hof overweegt in dit verband als volgt. [appellant] heeft aangevoerd dat de bonussen normaliter worden uitgekeerd binnen een maand, en in elk geval bij de eindafrekening in februari 2018 had moeten worden uitgekeerd. DXC heeft gemotiveerd aangegeven dat de bonussen in 2018 wegens de overgang naar een nieuw bonussysteem niet direct na afloop van het fiscale jaar (31 maart 2018) betaalbaar zijn gesteld, en dat alle medewerkers veel later dan gebruikelijk hun bonus betaald hebben gekregen. In september 2018 is aan [appellant] een bedrag van USD 47.685,- bruto betaald. Het hof is van oordeel dat DXC over dit bedrag geen wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW verschuldigd is, en evenmin wettelijke rente. Over het resterende bedrag van USD 66.105,-- bruto is de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW wel verschuldigd, welke door het hof gelet op alle omstandigheden van het geval wordt gesteld op 10%. De gevorderde wettelijke rente over USD 66.105,-- bruto zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg, aangezien [appellant] niet heeft gesteld dat en zo ja vanaf welk eerder moment DXC in verzuim was. De grief slaagt aldus deels.