ECLI:NL:GHAMS:2022:1395

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
200.307.205/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de omgangsregeling tussen een minderjarige en haar vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen een minderjarige, geboren in 2019, en haar vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om schorsing van de bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. De moeder heeft aangevoerd dat de gezondheid van de minderjarige, die onder toezicht staat van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam, niet toelaat dat de omgangsregeling wordt uitgevoerd zoals vastgesteld. De vader heeft echter aangegeven dat hij de omgang belangrijk vindt en dat hij bereid is om de nodige zorg te dragen voor de minderjarige, ook in het licht van haar gezondheidsproblemen.

Het hof heeft de belangen van de minderjarige en de ouders tegen elkaar afgewogen. Het hof concludeert dat het van groot belang is dat de minderjarige een hechtingsrelatie met haar vader opbouwt, ondanks de zorgen van de moeder over de gezondheid van de minderjarige. Het hof heeft besloten dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van de omgangsregeling gedeeltelijk wordt geschorst, met nieuwe ingangsdata voor de verschillende fasen van de omgangsregeling. De moeder's verzoek tot volledige schorsing van de omgang is afgewezen, maar het hof heeft wel rekening gehouden met de gezondheidsproblemen van de minderjarige door de ingangsdata van de omgangsregeling aan te passen.

De beslissing van het hof houdt in dat de omgangsregeling stapsgewijs zal worden uitgevoerd, met specifieke tijdschema's voor de verschillende fasen van de omgang. De eerste fase van twee uur begeleide omgang zal beginnen op 13 mei 2022, met verdere fasen die volgen in de daaropvolgende maanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.307.205/02
Zaaknummer rechtbank: C/15/303871 / FA RK 20-2997
Beschikking van de meervoudige kamer van 10 mei 2022 inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster in het incident (schorsing),
verweerster in het incidentele hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van Espen te Hoorn (Noord-Holland),
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in hoger beroep,
verweerder in het incident (schorsing),
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.E. Oud te Wormerveer.
Belanghebbenden:
  • de minderjarige
  • de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 23 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 25 februari 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 december 2021 (200.307.205/01) en heeft tevens een verzoek tot schorsing gedaan (200.307.205/02).
2.2
Het hof heeft op 31 maart 2022 een regiezitting bepaald en daarna zijn nog de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder 17 maart 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder 7 april 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder 7 april 2022 met bijlage
;
- een verweerschrift tevens inhoudende incidenteel hoger beroep van de zijde van de vader, waarin ook verweer is gevoerd tegen het schorsingsverzoek, ingekomen op 19 april 2022.
2.3
Op 20 april 2022 heeft een regiezitting onder leiding van de voorzitter plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.
Van deze mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4
Met instemming van partijen is het schorsingsverzoek daarna in een meervoudige raadkamer behandeld zonder nadere mondelinge behandeling en is uitspraak bepaald op heden.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2
[minderjarige] staat sinds 26 januari 2021 onder toezicht van de GI.

4.De omvang van het geschil in het incident tot schorsing

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang en kort samengevat, op verzoek van de vader een omgangsregeling vastgesteld. Die omgangsregeling houdt in dat [minderjarige] aanvankelijk (per 1 januari 2022) twee uur per week begeleid bij haar vader verblijft. De omgang moet daarna stapsgewijs worden opgebouwd naar (per 1 juli 2022) onbegeleide omgang van een weekend (zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur) per twee weken. Het verzoek van de vader tot vaststelling van het gezamenlijk gezag is afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de vader de omgang met [minderjarige] te ontzeggen (200.307.205/01). De moeder verzoekt daarnaast de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen (200.307.205/02).
4.3
De vader is het eens met de vastgestelde omgangsregeling, maar niet met de beslissing tot afwijzing van zijn verzoek om gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast te worden. Ten aanzien van het schorsingsverzoek bepleit hij afwijzing van het verzoek van de moeder.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de vader de beschikking mag uitvoeren ondanks het hoger beroep van de moeder. Het hof kan op
grond van de wet – als uitzondering – toch beslissen dat de beschikking nog niet mag worden uitgevoerd zolang het hoger beroep loopt. De Hoge Raad heeft daarvoor maatstaven uiteengezet.
De maatstaven komen er kort gezegd op neer dat het hof de belangen van beide partijen en de minderjarige bij het al dan niet direct uitvoeren van de beschikking tegen elkaar moet afwegen. Het hof gaat daarbij uit van de overwegingen en beslissingen in de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft hierbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
Dit alles leidt in deze zaak tot de volgende beoordeling.
5.2
De moeder heeft aangevoerd dat de vastgestelde regeling niet onverkort uitgevoerd kan worden, omdat recent is gebleken dat [minderjarige] een ernstige voedselintolerantie heeft. Hoewel de moeder voor de omgang op 11 februari 2022 informatie aan de vader heeft gegeven over wat [minderjarige] wel mag eten, is zij nadien ernstig ziek geworden. De vader lijkt bewust van de lijst te zijn afgeweken. Zij heeft aangifte gedaan wegens mishandeling en wil het politieonderzoek en mogelijke vervolg afwachten. [minderjarige] kan niet met de auto reizen, omdat zij haar arm heeft gebroken. Ook heeft [minderjarige] andere darmklachten ontwikkeld, waarvoor zij is doorverwezen naar een medisch specialist. Ter voorbereiding zijn al onderzoeken gaande. [minderjarige] heeft op dit moment weinig energie en kan zomaar heel ziek zijn. Op zich vindt de moeder de omgang van [minderjarige] met de vader belangrijk, maar de vastgestelde omgangsregeling is op dit moment niet uitvoerbaar omdat de gezondheidssituatie van [minderjarige] dit niet toelaat. De moeder kan niet aangeven of [minderjarige] op de vrijdag voldoende energie heeft. De vader zou meer belmomenten kunnen hebben of kortere momenten omgang in de buurt zonder reistijd.
5.3
De vader kan zich niet vinden in een nog langer uitstel van de uitvoering van de opbouwregeling. Hij wijst op het moeizame verleden en de flexibiliteit die hij telkens heeft opgebracht. Uiteindelijk heeft hij na de bestreden beschikking nog maar drie keer omgang met [minderjarige] gehad. In januari van dit jaar was het nog steeds niet mogelijk om [minderjarige] bij hem thuis te ontvangen en waren zij aangewezen op korte omgangsmomenten in de nabijheid van de woning van [minderjarige] . Vanwege de kou heeft hij daarom tweemaal afgezegd. [minderjarige] en de vader genieten van het onderlinge contact en bij hem is zij vrolijk en energiek. De vader is ook erg geschrokken van de reactie van [minderjarige] op bepaalde voedingsmiddelen, maar hij heeft haar uiteraard niet opzettelijk verkeerde producten gegeven. Hij vindt het een goed plan van de GI om de moeder een tasje met eten en drinken mee te laten geven, zodat er niets mis kan gaan. De vader is wel in staat om te beoordelen of [minderjarige] de omgang vol kan houden en overigens kan hij ook voor haar zorgen als zij ziek is.
5.4
De gezinsmanager van de GI heeft naar voren gebracht dat zij de moeder op 13 april 2022 een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven waarin volgens het opbouwschema van de bestreden beschikking toegewerkt dient te worden naar een weekendregeling met een overnachting. Het eerste contact volgens deze regeling had op 8 april 2022 plaats dienen te vinden, onder begeleiding van de gezinsmanager. Voor het vervolg is een begeleider via Koel & Co gevonden die op de vrijdag beschikbaar is. De uitvoering van de omgangsregeling tussen [minderjarige] en haar vader heeft op dit moment meer prioriteit dan de peuterspeelzaal. De nieuwste ontwikkelingen met betrekking tot de gezondheid van [minderjarige] zijn nog niet besproken in het team, maar het eerdere bericht van de kinderarts vormde geen belemmering voor de uitvoering, aldus de gezinsmanager.
5.5
Het hof heeft kennis genomen van de nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot de gezondheid van [minderjarige] die de moeder naar voren heeft gebracht. Met de GI is het hof van oordeel dat het echter van groot belang voor [minderjarige] is dat zij na een opbouwperiode, op reguliere wijze en met regelmaat contact met haar vader heeft. Daarmee worden de naar voren gebrachte zorgen niet gebagatelliseerd, maar wel ondergeschikt gemaakt aan de noodzaak om een hechtingsrelatie tussen [minderjarige] en haar vader tot stand te brengen. Zolang de vader geen gelegenheid krijgt om in zijn eigen huis met [minderjarige] een band op te bouwen en als haar vader zorgtaken uit te kunnen voeren, zal het voor [minderjarige] moeilijk zijn om ook bij hem veiligheid en troost te zoeken. Hoewel het hof zonder meer aanneemt dat [minderjarige] veel last heeft van haar medische klachten, is niet gebleken dat de autorit van het huis van haar moeder naar het huis van haar vader een (te) grote belasting voor [minderjarige] vormt.
5.6
In de belangenafweging speelt verder mee dat de vader heeft aangegeven de gezondheid van [minderjarige] serieus te nemen en zich ook graag te willen laten voorlichten door de behandelaren en diëtiste. Hij is bereid om gebruik te maken van een tasje met voedingsmiddelen die door de moeder klaargemaakt kan worden. Ook heeft hij opgemerkt gevolgen te verbinden aan signalen van vermoeidheid van [minderjarige] en haar desnoods eerder terug te brengen. Aan de andere kant acht hij zichzelf ook capabel om zorg voor haar te dragen.
Daarbij komt dat [minderjarige] onder toezicht staat van de GI en de gezinsmanager dient bij de uitvoering het belang van [minderjarige] centraal te stellen. Uit de overgelegde emailberichten blijkt dat de GI allerlei waarborgen heeft ingebouwd, zoals afspraken over de voeding en het inschakelen van een nieuwe professionele omgangsbegeleider. Ook vormen de recente ontwikkelingen geen aanleiding voor de gezinsmanager om een ander standpunt in te nemen. Sterker nog, zij heeft bij een persisterende weigering door de moeder, een mogelijk verzoek tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing als volgende stap genoemd.
5.7
Het hof begrijpt de zorg van de moeder, maar ziet ook dat zij door haar bezwaren de ontwikkeling van een hechtingsrelatie tussen [minderjarige] en haar vader bemoeilijkt. De moeder lijkt het accent te leggen op de onmogelijkheden en kan haar zorgen niet omzetten in een positieve bijdrage voor oplossingen. Het opbouwen van een hechtingsrelatie met haar vader is een belangrijke ontwikkelingstaak van [minderjarige] gelet op de jonge leeftijd. Aangezien zij al lange tijd geen tot heel weinig omgang met haar vader heeft, kan dit niet langer uitgesteld worden. De alternatieven die de moeder noemt zijn feitelijk niet uitvoerbaar. Als een vast omgangsmoment niet mogelijk is en slechts kort tevoren duidelijk is of [minderjarige] in staat is om omgang te hebben, is het organisatorisch niet mogelijk om dit te regelen. Immers dient volgens de bestreden beschikking de eerste drie maanden een omgangsbegeleider beschikbaar te zijn.
5.8
Bovenstaande leidt tot de conclusie dat er onvoldoende gronden zijn om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de omgangsregeling geheel te schorsen. Wel is duidelijk geworden dat de ingangsdatum van 1 januari 2022 al is verstreken en de eerste fase van twee uur begeleide omgang, exclusief reistijd, niet geheel ten uitvoer is gelegd. Met de GI acht het hof het in het belang van [minderjarige] om het bestreden opbouwschema stapsgewijs als uitgangspunt te blijven volgen en een latere ingangsdatum te hanteren bij de volgende fasen. Daarom zal het hof de uitvoerbaarheid bij voorraad gedeeltelijk schorsen, namelijk voor wat betreft de ingangsdata van de verschillende fasen. Het hof zal nieuwe ingangsdata bepalen conform de fasen zoals benoemd in de bestreden beschikking.

6.De beslissing

wijst het schorsingsverzoek van de moeder af voor zover het op de schorsing van de omgang ziet en bepaalt dat de fasen van de omgangsregeling volgens het volgende tijdschema dienen te worden uitgevoerd totdat is beslist in de hoofdzaak:
  • met ingang van 13 mei 2022 gedurende twee uur per week begeleid, uit te voeren op één dag, exclusief reistijd;
  • met ingang van 15 juni 2022 gedurende vier uur per week begeleid, uit te voeren op één dag, exclusief reistijd;
  • met ingang van 15 juli 2022 gedurende zes uur per week begeleid, uit te voeren op één dag, exclusief reistijd;
  • met ingang van 15 augustus 2022 gedurende acht uur per week, uit te voeren op één dag, exclusief reistijd, waarbij alleen het haal- en brengmoment wordt begeleid;
  • met ingang van 15 september 2022 gedurende acht uur per week, uit te voeren op één dag, exclusief reistijd, onbegeleid;
  • met ingang van 15 oktober 2022 eenmaal per twee weken een weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur, onbegeleid.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. M.T. Hoogland en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 10 mei 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.