ECLI:NL:GHAMS:2022:1388

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
200.299.615/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats van kinderen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin is bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben. De man, die in 2013 met de vrouw is getrouwd, heeft op 7 september 2021 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 16 juni 2021, waarin de vrouw als hoofdverzorger van de kinderen is aangewezen. De vrouw heeft op 27 oktober 2021 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 4 maart 2022, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdbescherming Regio Amsterdam.

De feiten van de zaak zijn als volgt: uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren. De man heeft in het verleden de zorg voor de kinderen op zich genomen, maar na verschillende beschikkingen van de rechtbank is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw vastgesteld. De man betwist de beslissing van de rechtbank en stelt dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij hem wonen. Hij wijst op zijn betrokkenheid en de onveilige situaties die hij bij de vrouw heeft waargenomen.

De vrouw daarentegen stelt dat zij de kinderen goed verzorgt en dat het in hun belang is dat zij bij haar blijven wonen. De Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdbescherming hebben beide geadviseerd om de beschikking te bekrachtigen, waarbij stabiliteit voor de kinderen voorop staat. Het hof oordeelt dat de vrouw de hoofdverzorger moet blijven, omdat de kinderen al enige tijd bij haar wonen en stabiliteit in hun leven belangrijk is. De man zijn verzoek om het huurrecht van de echtelijke woning wordt niet verder behandeld, omdat dit afhankelijk was van de beslissing over de hoofdverblijfplaats.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.299.615/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/13/ 685565 / FA RK 20/3696 (AS/LN)
Beschikking van de meervoudige kamer van 10 mei 2022 in de zaak van
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.H. Wormhoudt te Ruinerwold,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Schmidt te Amsterdam.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 7 september 2021 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 16 juni 2021.
2.2
De vrouw heeft op 27 oktober 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 28 februari 2022 met bijlagen, ingekomen op 1 maart 2022;
- een bericht van de zijde van de man van 28 februari 2022 met bijlage, ingekomen op 1 maart 2022.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 4 maart 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en door mevrouw R. Mohammed, tolk in de Arabische taal;
- een medewerker van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de GI);
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V.E. Aelbers.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn gehuwd [in] 2013. De bij de – in zoverre niet – bestreden beschikking uitgesproken echtscheiding is op 31 januari 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren:
- [kind 1] [in] 2014;
- [kind 2] [in] 2016 en
- [kind 3] [in] 2018 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 12 mei 2020 van de rechtbank Amsterdam is bepaald dat de kinderen met onmiddellijke ingang aan de man worden toevertrouwd en dat de man bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning.
3.3
Bij beschikking van 9 december 2020 van de rechtbank zijn de voorlopige voorzieningen gewijzigd en is bepaald dat de kinderen met onmiddellijke ingang aan de vrouw worden toevertrouwd en dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning.
3.4
Bij beschikking van 18 september 2020 van de rechtbank Amsterdam zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI, tot 18 september 2021. Deze maatregel is bij beschikking van 10 september 2021 verlengd tot 18 maart 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de vrouw bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw en dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] te [plaats A] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de verzoeken van de vrouw ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en het huurrecht van de echtelijke woning af te wijzen en te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem is en dat het huurrecht van de echtelijke woning aan hem wordt toegewezen.
4.3
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van de verzoeken van de man en dat daarop Nederlands recht van toepassing is.
5.2
De man stelt dat het in strijd met de belangen van de kinderen is dat hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw is bepaald. Tijdens het huwelijk van partijen droeg de man het grootste deel van de zorg voor hen. Na de beschikking van 12 mei 2020 hebben de kinderen enige tijd bij hem gewoond en dat ging goed. Ten onrechte heeft de rechtbank de man afgerekend op de communicatieproblemen die hij met de GI en de raad had. Die strubbelingen ontkent de man niet, maar die rechtvaardigen niet het bepalen van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw. De man wordt afgeschilderd als een overbezorgde vader, maar hij heeft de hulpverleners slechts willen wijzen op onveilige situaties bij de vrouw thuis (zoals het geven van een Mentos-snoepje aan een kind van anderhalf jaar en het niet repareren van een kapot raam). De man kan de kinderen wel een veilige, verantwoorde thuissituatie bieden. Hij herhaalt zijn verzoek dat er nader onderzoek wordt gedaan naar de opvoedcapaciteiten van zowel de man als de vrouw; dat is ook in het belang van de kinderen. Het enkele feit dat de kinderen al enige tijd bij de vrouw verblijven, maakt niet zonder meer dat die plek in hun belang is. De vrouw heeft psychische problemen. De man betwist verder dat hij niet zou open staan voor begeleiding of dat hij de omgang tussen de kinderen en de vrouw niet zou stimuleren.
Als de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij hem hebben, heeft hij meer belang bij het huurrecht van de echtelijke woning dan de vrouw.
5.3
De vrouw stelt dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij haar blijven wonen. In dit standpunt voelt de vrouw zich gesteund door de GI en de raad. De vrouw erkent dat zij psychische problemen had, maar die werden veroorzaakt door haar relatie met de man. Zij heeft hulp ingeschakeld en nu daarnaast de samenwoning is beëindigd, gaat het weer goed met de vrouw. Ook voor de kinderen zorgt zij goed. Er zijn nog wel zorgen over hen vanwege de strijd tussen partijen, om welke reden de ondertoezichtstelling is verlengd en een tweede verlenging is verzocht. De man verzet zich nog steeds tegen ouderschapsbemiddeling.
Het is voorts in het belang van de kinderen dat de vrouw het huurrecht van de woning heeft.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het redelijk gaat met de kinderen. Er zijn nog wel zorgen om de spanningen tussen partijen en om die reden is een verlenging van de ondertoezichtstelling verzocht. Aan partijen is geadviseerd ouderschapsbemiddeling te starten, maar de man wil daaraan pas meewerken als de vrouw psychische hulp zoekt.
Beide ouders kunnen goed voor de kinderen zorgen. Er is een bepaalde mate van stabiliteit ontwikkeld voor de kinderen. Als de man bij de kinderen in de voormalige echtelijke woning zou komen te wonen, betekent dat weer een verandering voor de kinderen en dus instabiliteit. Momenteel zien zij de man wekelijks van dinsdag tot en met donderdag (en om het weekend). Het is de vraag hoe de omgang met de vrouw zou verlopen indien zij de voormalige echtelijke woning zou moeten verlaten.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen. De kinderen zijn gebaat bij continuïteit, stabiliteit en contact met beide ouders. Opnieuw wisselen van ouder in huis is niet in hun belang.
De raad acht nader onderzoek niet aangewezen. Van belang is vooral dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd en dat partijen de hulpverlening benutten.
5.6
Het hof ziet geen toegevoegde waarde in een onderzoek door de raad, zoals door de man is verzocht. De GI heeft verklaard dat beide ouders goed voor de kinderen kunnen zorgen, zij het dat zij verschillende opvoedstijlen hanteren. Gelet op deze verklaring ziet het hof het nut niet in van een onderzoek naar de vraag wie van beide ouders het best voor de kinderen kan zorgen. Die vraag behoeft geen beantwoording; het hof dient veeleer de vraag te beantwoorden of het in het belang van de kinderen is dat de man weer hun hoofdverzorger wordt of dat de vrouw dat dient te blijven. Met de GI en de raad is het hof eens dat stabiliteit in het belang van de kinderen is. Zij hebben veel onrust meegemaakt door het uiteengaan van hun ouders en doordat aanvankelijk de man bij hen woonde en vervolgens de vrouw, waarna zij een zorgregeling met de man moesten opbouwen. Gebleken is dat de kinderen last hebben van die onrust. Die onrust wordt vergroot doordat partijen uiterst moeizaam met elkaar communiceren met als gevolg dat zelfs meermaals de politie ingeschakeld is geweest en de GI de overdracht van de kinderen bij de zorgregeling tijdelijk heeft moeten begeleiden. Inmiddels is de vrouw al bijna anderhalf jaar hun hoofdverzorger. Naar het oordeel van het hof dient zij dat te blijven teneinde de bereikte stabiliteit te waarborgen. Hoewel duidelijk is dat ook de man goed voor de kinderen kan zorgen, zou het toewijzen van zijn verzoek ten aanzien van de hoofdverblijfplaats wederom een wijziging voor de kinderen betekenen. Het hof acht dat niet in hun belang en zal de beschikking waarvan beroep daarom in zoverre bekrachtigen.
Nu de man zijn verzoek ten aanzien van toewijzing van het huurrecht slechts heeft gedaan voor het geval de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem zou worden bepaald, hoeft dit verzoek geen bespreking meer. Ook in zoverre zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.F. Miedema en mr. L.M. Coenraad, bijgestaan door de griffier, en is op 10 mei 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.