ECLI:NL:GHAMS:2022:1388
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats van kinderen na echtscheiding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin is bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben. De man, die in 2013 met de vrouw is getrouwd, heeft op 7 september 2021 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 16 juni 2021, waarin de vrouw als hoofdverzorger van de kinderen is aangewezen. De vrouw heeft op 27 oktober 2021 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 4 maart 2022, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdbescherming Regio Amsterdam.
De feiten van de zaak zijn als volgt: uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren. De man heeft in het verleden de zorg voor de kinderen op zich genomen, maar na verschillende beschikkingen van de rechtbank is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw vastgesteld. De man betwist de beslissing van de rechtbank en stelt dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij hem wonen. Hij wijst op zijn betrokkenheid en de onveilige situaties die hij bij de vrouw heeft waargenomen.
De vrouw daarentegen stelt dat zij de kinderen goed verzorgt en dat het in hun belang is dat zij bij haar blijven wonen. De Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdbescherming hebben beide geadviseerd om de beschikking te bekrachtigen, waarbij stabiliteit voor de kinderen voorop staat. Het hof oordeelt dat de vrouw de hoofdverzorger moet blijven, omdat de kinderen al enige tijd bij haar wonen en stabiliteit in hun leven belangrijk is. De man zijn verzoek om het huurrecht van de echtelijke woning wordt niet verder behandeld, omdat dit afhankelijk was van de beslissing over de hoofdverblijfplaats.