Uitspraak
1.[notaris] ,
[toegevoegd notaris] ,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft klaagster, een vrouw die in Amsterdam woont, een klacht ingediend tegen twee notarissen die betrokken waren bij de executieveiling van haar onroerende zaak. Klaagster verwijt de notarissen dat zij onterecht hun diensten hebben verleend aan de hypotheekbank, die de opdracht had gegeven tot de veiling van haar woning. Klaagster stelt dat de notarissen de rechtmatigheid van de executieveiling niet voldoende hebben onderzocht en dat zij hun zorgplicht jegens haar hebben geschonden. De zaak is in hoger beroep behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, na een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat in Den Haag, die de klacht van klaagster ongegrond had verklaard.
Klaagster heeft op 22 juli 2021 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer, die op 23 juni 2021 had geoordeeld dat de notarissen geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hadden gepleegd. Tijdens de zitting op 10 maart 2022 heeft klaagster, vergezeld van haar zoon, haar standpunt toegelicht, terwijl de notarissen met hun gemachtigde aanwezig waren om hun verweer te voeren. Klaagster heeft betoogd dat de notarissen onvoldoende aandacht hebben besteed aan de bewijsvoering die zij had overlegd, waaruit zou blijken dat de hypotheekbank onrechtmatig had gehandeld.
Het hof heeft de argumenten van klaagster overwogen en geconcludeerd dat de notarissen binnen hun mogelijkheden hebben gehandeld. Het hof oordeelt dat de notarissen de rechtmatigheid van de opdracht tot executieveiling voldoende hebben onderzocht en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die hen zouden verplichten om hun diensten te weigeren. De klacht van klaagster is in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard voor de uitbreiding van de klacht, en de eerdere beslissing van de kamer is bevestigd. Het hof heeft geoordeeld dat de notarissen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld en dat de klacht ongegrond is.