Uitspraak
200.306.014/01
: 21/00133 t/m 21/00137
27 januari 2022gedane verzoek van
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft verzoeker op 27 januari 2022 een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren mr. A.M. van Amsterdam, mr. M.J. Leijdekker en mr. J.P.R. van den Berg, die betrokken zijn bij de behandeling van zijn hoger beroep in belastingzaken. Verzoeker stelde dat hij niet als Unieburger werd erkend en dat er geen toepasbaar Europees procesrecht aanwezig was, wat hem in een nadelige positie zou brengen ten opzichte van de inspecteur. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 15 maart 2022, waarbij verzoeker zijn standpunt nader toelichtte en stelde dat de raadsheren onvoldoende kennis van het Unierecht hadden. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat het hof het Nederlandse procesrecht zou toepassen, geen objectieve vrees voor vooringenomenheid rechtvaardigde. De raadsheren gaven aan dat hun beslissing niet voortkwam uit vooringenomenheid en dat het verzoek ongegrond was. De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking werd afgewezen op 26 april 2022, met de overweging dat verzoeker zijn verzoek niet als misbruik van recht had ingediend, aangezien hij dit verzoek niet eerder had gedaan en het uitgebreid had toegelicht.