ECLI:NL:GHAMS:2022:1356

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
23-003511-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift en verduistering in dienstbetrekking door een medewerker van een financiële afdeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, werkzaam op de financiële afdeling van een bedrijf, is beschuldigd van valsheid in geschrift en verduistering in dienstbetrekking. De tenlastelegging omvatte onder andere het valselijk opmaken van e-mailberichten met betalingsopdrachten, waarbij de verdachte haar eigen bankrekeningnummer en onjuiste klantgegevens heeft vermeld. Dit gebeurde in de periode van februari 2017 tot en met mei 2017, waarbij de verdachte in totaal een bedrag van € 81.416,71 heeft verkregen door middel van frauduleuze handelingen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte willens en wetens valse e-mailberichten heeft opgesteld en dat zij zich een gehuurde auto wederrechtelijk heeft toegeëigend. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, maar het hof heeft deze straf verlaagd naar 18 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De verdachte is schuldig bevonden aan de feiten en de vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet correct was ingediend. Het hof heeft de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen bevolen en de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003511-19
datum uitspraak: 3 mei 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 juli 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 15-195575-17 en
15-740245-13 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 juni 2021, 29 juni 2021, 19 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:

1.primairzij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 februari 2017 tot en met20 februari 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal,

één of meer e-mailberichten
  • met betalingsopdrachten en/of
  • met stamgegevens van klanten van [bedrijf 1]
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of heeft doen opmaken en/of heeft doen vervalsen, immers heeft zij, verdachte, toen en daar,
valselijk in/op die geschriften haar eigen bankrekeningnummer (te weten: [rekeningnummer 1] ) (als zijnde (het) rekeningnummer(s) van (een) bedrij(f)(ven) waarop (een) verschuldigde betaling(en) moest(en) worden gestort) en/of onjuiste klantgegevens en/of een (oude) handtekening van bedrijf [bedrijf 2] vermeld en/of doen vermelden,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

1.subsidiairzij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 februari 2017 tot en met 20 februari 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal,

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een listige kunstgreep en door een samenweefsel van verdichtsels bedrijf [bedrijf 1] (telkens) te bewegen tot de afgifte van één of meer geldbedrag(en), (tot een totaal van 349.214,16 euro, in elk geval tot een aanmerkelijk geldbedrag),
hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid e-mailberichten met een of meer daarop/daarin vermelde bankrekeningnummer(s) gewijzigd/vervangen door haar, verdachtes, bankrekeningnummer (te weten: [rekeningnummer 1] (als zijnde het bankrekeningnummer waarop (een) betaling(en) moest(en) worden gestort), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.primairzij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 september 2016 tot en met18 oktober 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, één of meer e-mailberichten

  • met betalingsopdrachten en/of
  • met stamgegevens van klanten van [bedrijf 1]
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of heeft doen opmaken en/of heeft doen vervalsen, immers heeft zij, verdachte, toen en daar,
(telkens) valselijk in/op die geschriften haar dochters bankrekeningnummer (te weten:
[rekeningnummer 2] ) (als zijnde (het) rekeningnummer(s) van (een) bedrij(f)(ven) waarop (een) verschuldigde betaling(en) moest(en) worden gestort) en/of onjuiste klantgegevens,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

2.subsidiairzij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 september 2016 tot en met 18 oktober 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal,

(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door één of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, bedrijf [bedrijf 1] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van één of meer geldbedrag(en), (tot een totaal van 81.417,17 Euro, in elk geval tot een aanmerkelijk geldbedrag),
hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid e-mailberichten met één of meer daarop/daarin vermelde bankrekeningnummer(s) gewijzigd en vervangen door haar, verdachtes, bankrekeningnummer en/of haar dochters bankrekeningnummer (te weten: [rekeningnummer 2] ) (als zijnde het bankrekeningnummer waarop (een) betaling(en) moest(en) worden gestort), waardoor bedrijf [bedrijf 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

3.zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 december 2016 tot en met 9 mei 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland,

(telkens) opzettelijk een personenauto (merk Mazda CX-5 met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan huurbedrijf [bedrijf 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als medewerker op de Financiële afdeling bij bedrijf [bedrijf 1] , in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring en tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.
Standpunten van partijen
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gesteld dat het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
In het aanvullende proces-verbaal van bevindingen van 20 oktober 2021 zijn alle drie de vragen – die het hof in het tussenarrest van 29 juni 2021 heeft gesteld – beantwoord en daaruit blijkt duidelijk dat de verdachte de rekeningnummers zelf heeft veranderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
De raadsvrouw heeft, ten aanzien van feit 1, aangevoerd dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat het e-mailbericht (dossierpagina 61) vals is, omdat er geen objectief politieonderzoek is gedaan bij de daarop vermelde afzender [bedrijf 2] . Ook als wel zou kunnen worden vastgesteld dat dit e-mailbericht vals is, dan kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte dit e-mailbericht heeft opgemaakt.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte weliswaar een geldbedrag heeft ontvangen maar dat hierbij sprake was van een menselijke fout. Zij had in een Excelbestand het rekeningnummer van haar dochter vermeld, waarna de klant het eigen rekeningnummer had moeten invullen aldaar, hetgeen de klant per abuis heeft nagelaten. Verder heeft de raadsvrouw bepleit dat het bankrekeningnummer van de dochter van de verdachte niet in een e-mail stond vermeld (zoals ten laste is gelegd), maar op een formulier dat als bijlage bij een e-mail was gevoegd. Ook om die reden kan het feit niet bewezen worden verklaard. Wat betreft feit 2 heeft de raadsvrouw een voorwaardelijk verzoek gedaan nader onderzoek te doen naar de e-mail van 8 september 2016 die wordt genoemd in het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 20 oktober 2021. De verdachte heeft verklaard dat zij deze e-mail niet verstuurd heeft.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich de auto opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend. Kort na het ontslag van de verdachte is een medewerker van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) bij haar langsgegaan voor de afwikkeling van het ontslag en heeft toen de goederen die aan het bedrijf toebehoorden, ingenomen. De verantwoordelijkheid de auto in te nemen, lag dan ook bij [bedrijf 1] en niet bij de verdachte. Dat [bedrijf 1] heeft nagelaten (ook) de auto in te nemen, mag niet aan de verdachte worden tegengeworpen.
De raadsvrouw heeft geconstateerd dat het aanvullende proces-verbaal van bevindingen van 20 oktober 2021 – opgesteld naar aanleiding van het tussenarrest van het hof van 29 juni 2021 – enkel antwoord geeft op de vraag welke gegevens de verdachte heeft ingevuld en niet welke gegevens de klant [bedrijf 2] en de medewerkers van de afdeling Finance hebben toegevoegd indien dat het geval is.
Oordeel van het hof
Feit 1 primair: valsheid in geschrift
In zijn eerste aangifte heeft [aangever] verklaard dat de afdeling Finance van het bedrijf [bedrijf 1] op 20 februari 2017 een melding heeft ontvangen van Deutsche Bank betreffende een atypische betaling. De atypische betaling hield in dat namens [bedrijf 1] een bedrag van € 55.230,42 zou worden overgemaakt naar het rekeningnummer [rekeningnummer 1] . ABN AMRO heeft in afwachting van een reactie het geld bevroren. De gegevens van de ontvanger waren:
  • rekening: [rekeningnummer 1]
  • naam: [verdachte]
  • adres: [adres 2] .
Dit zijn de gegevens van de verdachte. Zij was destijds werkzaam op de Financiële afdeling van [bedrijf 1] . Zij leverde informatie aan om de betalingen door bevoegde personen uit te laten voeren en stamgegevens van klanten, waaronder rekeningnummers, te laten wijzigen. De betaling had eigenlijk moeten gaan naar het bedrijf [bedrijf 2] . Het bedrijf [bedrijf 1] was het bedrijf [bedrijf 2] een totaalbedrag van € 349.214,16 verschuldigd. [1]
Er was een e-mailbericht op 14 februari 2017 om 17:56 uur [2] ontvangen van [naam 1] van het bedrijf [bedrijf 2] gericht aan de verdachte waarin werd verzocht de betaling van bovenvermeld bedrag in delen over te maken naar het rekeningnummer [rekeningnummer 1] op naam van [verdachte] , te weten:
  • 16 februari 2017: € 55.230,42
  • 20 februari 2017: € 68.476,94
  • 24 februari 2017: € 77.644,92
  • 28 februari 2017: € 147.861,88
De IT-afdeling van [bedrijf 1] heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de echtheid van het e-mailbericht van 14 februari 2017 van [naam 1] . Door dat onderzoek is vast komen te staan dat er binnen de periode van 8 februari 2017 en 20 februari 2017 door de verdachte geen e-mailberichten zijn ontvangen van [emailadres] . Ook is door de IT-afdeling onderzoek gedaan naar het onderwerp van deze e-mail. Er is geen e-mailwisseling gevonden tussen de verdachte en [bedrijf 2] met het betreffende onderwerp. In het vermeende e-mailbericht van [bedrijf 2] , verzonden op 14 februari 2017, werd een oude handtekening van het bedrijf [bedrijf 2] gebruikt. [3] Ook de IT-afdeling van het bedrijf [bedrijf 2] heeft onderzocht of een e-mailwisseling is geweest tussen [bedrijf 2] en de verdachte. Hieruit bleek ook dat er geen enkele e-mailwisseling is geweest met de verdachte in de periode van 8 februari 2017 tot en met
20 februari 2017. [4]
De verdachte heeft op 16 februari 2017, te 09:31 uur, per e-mailbericht de opdracht gegeven het rekeningnummer van [bedrijf 2] te wijzigen in het rekeningnummer [rekeningnummer 1] . [5] Zij heeft erkend dat zij deze e-mail heeft gestuurd [6] en zij heeft ook erkend dat voornoemd rekeningnummer op haar naam staat. [7] Diezelfde dag heeft de verdachte tussen 11:25 uur en 14:51 uur vijf reminders per e-mail verstuurd om aan te dringen op een snelle wijziging van het rekeningnummer. [8]
Het hof is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat op grond van bovenstaande kan worden vastgesteld dat het e-mailbericht van 14 februari 2017 van 17:56 uur vals is – het rekeningnummer van de verdachte kán niet (ook) het rekeningnummer zijn van het bedrijf [bedrijf 2] – en dat de verdachte dit e-mailbericht heeft opgesteld. Dit laatste leidt het hof af uit het feit dat:
  • uit onderzoek van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] blijkt dat in de periode van 8 februari 2017 en 20 februari 2017 geen e-mailwisseling heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en [bedrijf 2] ;
  • in de e-mail gebruik is gemaakt van een oude handtekening;
  • de hiervoor bedoelde vier betalingen moesten worden overgemaakt naar de rekening van de verdachte;
  • de verdachte op 16 februari 2017 vijf reminders stuurt om snelle betaling geregeld te krijgen.
De verklaring van de verdachte dat hetgeen in februari 2017 is gebeurd per ongeluk is gegaan, dan wel dat zij niet bewust heeft gehandeld, acht het hof volstrekt ongeloofwaardig.
Aldus heeft de verdachte willens en wetens een e-mailbericht valselijk opgemaakt met daarin haar eigen rekeningnummer waarop verschuldigde betalingen moesten worden gestort.
Feit 2 primair: valsheid in geschrift
In zijn tweede aangifte heeft [aangever] verklaard dat een medewerkster van het onderzoeksteam van de Koninklijke Marechaussee hem had verteld dat twee verdachte transacties, uit naam van [bedrijf 1] , op één van de bankrekeningen van de verdachte zichtbaar waren.
Het ging hierbij om twee transacties:
  • transactie op 7 oktober 2016 - € 39.391,66
  • transactie op 18 oktober 2016 - € 42.025,05
De afdeling Finance heeft geconstateerd dat het twee betalingen betrof voor het bedrijf [bedrijf 2] . [bedrijf 1] was [bedrijf 2] een totaalbedrag van € 81.416,71 verschuldigd. De afdeling Finance heeft een
e-mailwisseling met de verdachte teruggevonden omtrent deze betaling. [10]
Uit deze e-mailwisseling blijkt het volgende: op 28 augustus 2016 om 3:22 uur heeft de verdachte een
e-mailbericht gestuurd aan [naam 2] , met als onderwerp “ [onderwerp] ”. Hierin verzoekt de verdachte de bankgegevens van het bedrijf te complementeren. Zij voegt een formulier toe voor de bankgegevens en zij verzoekt het formulier na invullen terug te sturen zodat zij het kan doorsturen naar het Cash Collection Team. [11] Op 31 augustus 2016 om 8:31 uur heeft [naam 1] van [bedrijf 2] een e-mailbericht gestuurd aan de verdachte met in de cc onder meer [naam 2] . Hierin staat dat het rekeningnummer van [bedrijf 2] [rekeningnummer 3] luidt, dat de bank BNP Paribas is en dat het geld kan worden overgemaakt op naam van [bedrijf 2] BV. [12] Vervolgens heeft de verdachte op 21 september 2016 om 7:55 uur een
e-mailbericht gestuurd aan [naam 3] van [bedrijf 1] met bijgevoegd een
refund formen het verzoek het verder te “completeren”, te “processen”, “de ref op deze wijze aan [te] houden” en schrijft zij “Inmiddels akkoord van Ivonne van Hooren”. [13] In bijgevoegd
refund formstaat dat het rekeningnummer van [bedrijf 2] [rekeningnummer 2] luidt en dat de bank Rabobank is. Onder payment method staat: “ [verdachte] / [nummer] ”. [14]
De verdachte heeft bekend dat zij deze e-mailberichten heeft gestuurd. [15] De verdachte heeft verklaard dat [rekeningnummer 2] het rekeningnummer van haar dochter is en dat alleen zij bevoegd was handelingen te verrichten met betrekking tot deze rekening. [16] Hierdoor heeft zij in totaal € 81.416,71 verkregen van [bedrijf 1] , een bedrag dat bestemd was voor het bedrijf [bedrijf 2] . [17] Zij heeft bekend dat zij zelf het rekeningnummer van haar dochter “en wat andere gegevens” in het formulier heeft gezet. [18]
[aangever] heeft benadrukt dat de verdachte nimmer toestemming had aanpassingen te verrichten in het
e-mailverkeer tussen [bedrijf 1] en begunstigde [bedrijf 2] . De verdachte heeft dan ook nimmer toestemming gehad de bewuste bedragen te ontvangen. [19]
Het hof is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de verdachte willens en wetens een vals
e-mailbericht met bijlage heeft opgesteld om zo betalingen, welke waren bedoeld om aan het bedrijf
[bedrijf 2] over te laten maken, naar de rekening van haar dochter, [naam 6] , over te laten maken. De stelling van de raadsvrouw dat aan de zijde van de verdachte sprake was van een menselijke fout acht het hof op grond van bovenstaande weergave van de bewijsmiddelen dan ook niet aannemelijk.
Feit 3: verduistering in dienstbetrekking
[aangever] heeft in zijn aangifte verklaard dat een auto, een grijze Mazda CX-5 met kenteken [kenteken] (hierna: de auto), eigendom was van de verhuurmaatschappij [bedrijf 3] B.V. Het bedrijf [bedrijf 1] is de huurder van deze auto. [20] Uit de beschikbare e-mailcorrespondentie tussen de gebruiker van de auto, [naam 4] , en de verdachte is bekend dat is afgesproken dat [naam 4] de auto op 16 december 2016 komt inleveren op de [adres 3] , het vestigingsadres van [bedrijf 1] . Uit onderzoek is gebleken dat de auto op deze datum inderdaad is ingeleverd bij de verdachte. [21] De verdachte was een werknemer op de Financiële afdeling van [bedrijf 1] . [22] De verdachte heeft bekend dat de auto op 16 december 2016 bij haar is ingeleverd. [23] De verdachte zou de auto op het parkeerterrein, goed in het zicht, achter de hekken hebben geparkeerd. Op 21 februari 2017 heeft [naam 5] een e-mail gestuurd aan de verdachte met de vraag waarom [naam 4] een factuur heeft ontvangen voor de periode januari/februari (2017). De verdachte heeft diezelfde dag geantwoord dat de huur wat later is opgezegd omdat anders de maandelijkse kosten hoger zouden zijn. Uiteindelijk was dit goedkoper en dit zou de laatste factuur zijn. [24] Op 24 maart 2017 is geconstateerd dat de huurovereenkomst met betrekking tot de auto nog steeds loopt. Een zoektocht op het parkeerterrein levert op dat de auto zich niet meer op het parkeerterrein bevindt. Op de camerabeelden – die betrekking hebben op de periode van 13 januari 2016 tot en met 23 maart 2017 – is de auto niet waar te nemen. Op 27 maart 2017 is op het kantoor van [bedrijf 1] gezocht naar sleutels en/of documenten met betrekking tot het inleveren van de auto. [aangever] heeft toen geconstateerd dat: (i) de auto al vóór 13 januari 2017 van het parkeerterrein verdwenen is; (ii) niet de gebruikelijke procedures zijn gevolgd bij het afmelden van een auto en de huurovereenkomst; (iii) met als gevolg dat de huurovereenkomst ten onrechte heeft voortgeduurd vanaf 17 december 2017 tot en met 28 maart 2017; en (iv) dat de auto tot op heden wordt vermist. [25] Op 9 mei 2017 is geconstateerd dat de auto in de straat van de verdachte stond geparkeerd. De auto is aldaar in beslaggenomen en vervolgens afgesleept voor onderzoek. Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte is de sleutel van de auto in de keuken aangetroffen. [26]
Het verweer van de raadsvrouw, inhoudende dat het de verantwoordelijkheid van het bedrijf [bedrijf 1] was de auto bij het ontslag van de verdachte in te nemen, wordt verworpen. De verdachte heeft bekend dat de auto al die tijd, vanaf december (
het hof begrijpt: vanaf december 2016), bij haar in de straat heeft gestaan en dat zij in de auto heeft gereden. [27] Niemand heeft haar toestemming gegeven in de auto te rijden.
De verdachte had, direct nadat [naam 4] de auto bij haar had ingeleverd, moeten melden bij de verhuurder dat de huurovereenkomst werd beëindigd. Nu de verdachte de huurovereenkomst (op naam van [naam 4] ) bewust heeft laten doorlopen teneinde zelf van de auto gebruik te kunnen maken, heeft zij de auto verduisterd in dienstbetrekking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.primairzij in de periode van 14 februari 2017 tot en met 20 februari 2017 in Nederland

een e-mailbericht
  • met betalingsopdrachten en
  • met stamgegevens van een klant van [bedrijf 1]
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft zij, verdachte, toen en daar,
valselijk in dat geschrift haar eigen bankrekeningnummer (te weten: [rekeningnummer 1] ) als zijnde het rekeningnummer van een bedrijf waarop verschuldigde betalingen moesten worden gestort en onjuiste klantgegevens en een oude handtekening van bedrijf [bedrijf 2] vermeld,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

2.2. primairzij op 21 september 2016 in Nederland één e-mailbericht

  • met betalingsopdrachten en
  • met stamgegevens van een klant van [bedrijf 1]
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft zij, verdachte, toen en daar,
valselijk in dat geschrift haar dochters bankrekeningnummer (te weten: [rekeningnummer 2] ) als zijnde het rekeningnummer van een bedrijf waarop verschuldigde betalingen moesten worden gestort en onjuiste klantgegevens,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

3.zij in de periode van 16 december 2016 tot en met 9 mei 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,

opzettelijk een personenauto (merk Mazda CX-5 met kenteken [kenteken] ) toebehorende aan huurbedrijf [bedrijf 3] , en welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als medewerker op de Financiële afdeling bij bedrijf [bedrijf 1] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen onder 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
valsheid in geschrift.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
valsheid in geschrift.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 primair en 3
bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, verzocht een taakstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, op te leggen. Ter onderbouwing heeft zij gewezen op het feit dat het daadwerkelijke benadelingsbedrag lager is dan hetgeen de rechtbank heeft overwogen, de strafverminderende factoren die op deze zaak van toepassing zijn en op de omstandigheid dat het oude feiten betreft met als gevolg dat de redelijke termijn met 7 maanden is overschreden. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf negatieve consequenties hebben voor het leven van de verdachte; haar werk en haar kinderen in het bijzonder.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich tijdens haar werk schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en verduistering in dienstbetrekking. Zij heeft zich hierdoor in oktober 2016 op kwalijke wijze een bedrag van in totaal € 81.416,71 toegeëigend. De verdachte heeft verklaard dat zij, vlak nadat op 7 oktober 2016 het (eerste) bedrag van € 39.391,66 werd gestort op de rekening van haar dochter, meteen geld heeft overgemaakt om openstaande rekeningen van te betalen. In totaal heeft zij € 23.253,00 overgemaakt aan diverse instanties en is er in totaal € 26.150,00 contant opgenomen. [28] Uit het feit dat de verdachte, kort na de overboeking, dit bedrag heeft aangewend voor betalingen aan de gemeente, het CJIB, incasso, huur en vakanties, leidt het hof haar kwade intenties af. In februari 2017 heeft de verdachte opnieuw een valse e-mailbericht opgesteld, dit keer met als doel een totaalbedrag van € 349.214,16 op haar eigen bankrekening te ontvangen. Alleen door oplettendheid van de bank is deze overboeking niet doorgegaan en is aldus een veel grotere schade voor haar werkgever voorkomen. Tot slot heeft de verdachte een gehuurde bedrijfsauto verduisterd in dienstbetrekking door deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat deze feiten bijzonder ernstig zijn nu de verdachte daarmee het vertrouwen van haar toenmalige werkgever en (directe) collega’s ernstig heeft geschonden; enkel om daar zelf financieel beter van te worden en een comfortabeler leven te kunnen leiden. Door de geraffineerde handelwijze van de verdachte heeft zij haar toenmalige werkgever bovendien forse financiële schade toegebracht en het benadeelde bedrijf heeft er veel werk aan gehad na te gaan wat er, als gevolg van het handelen van de verdachte, precies is gebeurd en om welke bedragen het ging.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straffen heeft het hof gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en daartoe aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het oriëntatiepunt Fraude gaat uit van het benadelingsbedrag dat door de bewezenverklaarde feiten is veroorzaakt. Het oriëntatiepunt bij een benadelingsbedrag tussen de € 250.000,00 en de € 500.000,00 is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf tot achttien maanden.
Gelet op de ernst van de feiten, zoals dat ook tot uitdrukking wordt gebracht in genoemd oriëntatiepunt, kan niet worden afgezien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft voor het bepalen van de hoogte van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook gekeken naar het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat zij eerder ter zake van valsheid in geschrift onherroepelijk is veroordeeld. Dit weegt het hof in het nadeel van de verdachte mee. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is nodig om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een dergelijk strafbaar feit te plegen.
In strafverminderende zin houdt het hof rekening met de ouderdom van de feiten en de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. De verdachte heeft op 23 september 2019 hoger beroep ingesteld en de inhoudelijke behandeling van de strafzaak is op 15 juni 2021 aangevangen. Het hof wijst thans op 3 mei 2022 arrest, ruim twee jaar en zeven maanden na het gewezen vonnis in eerste aanleg. Als uitgangspunt heeft te gelden twee jaren per rechterlijke instantie, zodat een overschrijding van de periode als geheel plaatsvindt van één jaar (in eerste aanleg is de redelijke termijn overschreden met twee maanden). Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat, in die zin dat het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden passend en geboden acht. Het hof zal vanwege de overschrijding van de redelijke termijn de hoogte van deze straf met twee maanden matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
De raadsvrouw heeft verzocht de in beslag genomen voorwerpen te retourneren aan de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen vermelde geluids- en televisieapparatuur, dienen te worden verbeurd verklaard. Gebleken is dat de voorwerpen aan de verdachte toebehoren en deze voorwerpen geheel of grotendeels door middel van strafbare feiten zijn verkregen.
De in beslag genomen administratie zal aan de rechthebbende, [bedrijf 1] , worden teruggegeven.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] B.V. (voorheen [bedrijf 1] ) heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 84.992,79. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij, gelet op de door haar bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering dan wel dat de vordering wordt afgewezen.
Het hof heeft geconstateerd dat de benadeelde partij (een rechtspersoon) niemand gemachtigd heeft namens haar een vordering in te dienen. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan daarom, nadat zij iemand heeft gemachtigd, de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal niettemin de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van € 84.797,71 – dit is het door de benadeelde partij gevorderde bedrag minus de kosten voor de tankbeurten ad € 195,08 – op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 57, 63, 225 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 mei 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsvrouw heeft zich, gelet op de door haar bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging wordt afgewezen. Subsidiair heeft zij verzocht om afwijzing vanwege de omstandigheden die zij in het kader van haar strafmaatverweer naar voren heeft gebracht.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 4 STK Geluidsapparatuur;
  • 1 STK Televisie Kleur, incl. soundbar, 3x afstandsbediening, 2x netsnoeren.
Gelast de
teruggaveaan [benadeelde] B.V. (voorheen [bedrijf 1] B.V.) van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
4 STK Administratie.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V. (voorheen [bedrijf 1] B.V.)
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] B.V. (voorheen [bedrijf 1] B.V.) niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] B.V. (voorheen [bedrijf 1] B.V.), ter zake van het onder
2 primair en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 84.797,71 (vierentachtigduizend zevenhonderdzevenennegentig euro en eenenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 mei 2017.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 mei 2014, parketnummer 15-740245-13, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. P. Greve en mr. S.M. Milani, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 mei 2022.
De oudste raadsheer is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 27 februari 2017, dossierpagina 131.
2.Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 27 februari 2017, dossierpagina 132 en een geschrift, zijnde een e-mailbericht van [naam 1] van [bedrijf 2] aan de verdachte van 14 februari 2017, dossierpagina’s 62-63.
3.Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 27 februari 2017, dossierpagina’s 132-133.
4.Een proces-verbaal van verdenking van 6 maart 2017, dossierpagina 27.
5.Geschrift, zijnde een e-mailbericht van de verdachte aan [bericht] van 16 februari 2017, dossierpagina 64.
6.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 10 mei 2017, dossierpagina 59.
7.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 10 mei 2017, dossierpagina 58.
8.Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 27 februari 2017, dossierpagina 133 en een geschrift, zijnde vijf e-mailberichten van de verdachte aan [bericht] van 16 februari 2017, dossierpagina’s 143-152.
9.Een proces-verbaal van verdenking van 6 april 2017, dossierpagina 30.
10.Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 22 maart 2017, dossierpagina 172.
11.Een geschrift, zijnde een e-mailbericht van de verdachte aan [bedrijf 2] van 28 augustus 2016, dossierpagina’s 180-181.
12.Een geschrift, zijnde een e-mailbericht van [naam 1] van [bedrijf 2] aan de verdachte van 31 augustus 2016, dossierpagina 177.
13.Een geschrift, zijnde een e-mailbericht van de verdachte aan [naam 3] van 21 september 2016, dossierpagina 175.
14.Een geschrift, zijnde een bijlage
15.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 10 mei 2017, dossierpagina 69.
16.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 9 mei 2017, dossierpagina 53.
17.Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 22 maart 2017, dossierpagina 173 en een proces-verbaal van verhoor verdachte van 10 mei 2017, dossierpagina 68.
18.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 9 mei 2017, dossierpagina 54.
19.Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 22 maart 2017, dossierpagina 173.
20.Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 28 maart 2017, dossierpagina 209.
21.Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 28 maart 2017, dossierpagina 209 en een geschrift, zijnde e-mailcorrespondentie tussen de verdachte en [naam 4] van 6 december 2016, dossierpagina’s 217-218.
22.Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 27 februari 2017, dossierpagina 131.
23.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 11 mei 2017, dossierpagina 79.
24.Een geschrift, zijnde e-mailcorrespondentie tussen [naam 5] en de verdachte van 21 februari 2017, dossierpagina 84.
25.Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 28 maart 2017, dossierpagina 210.
26.Een proces-verbaal van bevindingen [kenteken] van 11 mei 2017, dossierpagina 271.
27.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 9 mei 2017, dossierpagina 54.
28.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 10 mei 2017, dossierpagina’s 68-69.