ECLI:NL:GHAMS:2022:1355

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
23-000112-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan het gebruik van valse geschriften en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990, heeft haar neef geholpen bij het gebruik van valse geschriften om een huurovereenkomst af te sluiten. Gedurende een periode van meer dan anderhalf jaar heeft zij zich samen met haar neef schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het hof heeft deze vrijspraak niet gehandhaafd. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk gebruik maken van valse werkgeversverklaringen, loonstrookjes en bankafschriften, en van het verhullen van de herkomst van een geldbedrag van € 38.078,00, dat afkomstig was uit misdrijf. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft bijgedragen aan het gebruik van deze valse documenten en dat zij wist dat haar neef betrokken was bij witwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 36 uren, subsidiair 18 dagen hechtenis. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar zorg voor een kind en haar zwangerschap.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000112-20
datum uitspraak: 3 mei 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 januari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-674057-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is bij akte van 9 januari 2020 beperkt en richt zich niet tegen eventueel gegeven vrijspraken.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van feit 2. Het hoger beroep is niet ingesteld tegen deze vrijspraak. Nu het openbaar ministerie geen hoger beroep heeft ingesteld is feit 2 niet meer aan de orde.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijzigingen is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – aan de verdachte tenlastegelegd dat:

1.primairzij op of omstreeks 22 januari 2016 te Amsterdam en/of te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) een werkgeversverklaring en/of één of meerdere loonstrookje(s) en/of één of meerdere bankafschrift(en), – zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware dat geschrift echt en onvervalst,

bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte die werkgeversverklaring en/of loonstrookje(s) en/of bankafschrift(en) overhandigd aan [stichting] en/of [bv 1] b.v. voor het afsluiten van een huurovereenkomst voor het huren van een woning (gelegen aan de [adres 2]) en
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat voornoemde werkgeversverklaring (in zijn geheel) niet bestaand/in strijd met de waarheid is en/of niet opgesteld is en/of dat de loonstrookje(s) (in zijn geheel) niet bestaand/in strijd met de waarheid zijn en/of dat de bankafschrift(en) (in zijn geheel) niet bestaand/in strijd met de waarheid zijn;

1.subsidiair[naam ] op of omstreeks 22 januari 2016 te Amsterdam en/of te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) een werkgeversverklaring en/of één of meerdere loonstrookje(s) en/of één of meerdere bankafschrift(en), – zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware dat geschrift echt en onvervalst,

bestaande dat gebruikmaken hierin dat die [naam ] die werkgeversverklaring en/of loonstrookje(s) en/of bankafschrift(en) overhandigd heeft aan [stichting] en/of [bv 1] b.v. voor het afsluiten van een huurovereenkomst voor het huren van een woning (gelegen aan de [adres 2]) en
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat voornoemde werkgeversverklaring (in zijn geheel) niet bestaand/in strijd met de waarheid is en/of niet opgesteld is en/of dat de loonstrookje(s) (in zijn geheel) niet bestaand/in strijd met de waarheid zijn en/of dat de bankafschrift(en) (in zijn geheel) niet bestaand/in strijd met de waarheid zijn
bij/tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 22 januari 2016 opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door een of meerdere (origine(e)l(e)) loonstrookje(s) ter beschikking te stellen;
3zij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 27 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van een of meer voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 59.939,- euro, in elk geval een geldbedrag, heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden heeft gehad, en/of voornoemd(e) geldbedrag(en) heeft overgedragen en/of omgezet terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl zij, verdachte, en/of een of meer van haar mededader(s) van het plegen van dit/deze feit(en) een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden
vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.
Standpunten van partijen
De advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich, kort en zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal wordt vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde en dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft gepleegd. Wat betreft het onder
3 tenlastegelegde heeft de verdachte volgens de advocaat-generaal opzettelijk gehandeld en van het witwassen een gewoonte gemaakt.
De verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 3 tenlastegelegde. De raadsman heeft, ten aanzien van feit 1, aangevoerd dat de verdachte niet zelf opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften en dat aan de zijde van de verdachte evenmin sprake is van het voor medeplichtigheid vereiste dubbele opzet. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij weliswaar wist dat haar loonstrookjes gebruikt zouden worden, maar niet dat deze zouden worden vervalst. Zij heeft haar neef, [naam ], blind vertrouwd, de huurovereenkomst als toekomstig huurder van de [adres 2] ondertekend zonder deze overeenkomst eerst te lezen en is deze huurovereenkomst aangegaan zonder uiteindelijk (ook) zelf in deze woning te gaan wonen.
De raadsman heeft, ten aanzien van feit 3, aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat haar neef, [naam ], geld stortte op haar bankrekening dat afkomstig was van gokken. Verder zou [naam ] ook geld uit een erfenis hebben ontvangen. Nu een nader onderzoek naar de verklaring van de verdachte door het openbaar ministerie achterwege is gebleven, kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Oordeel van het hof
Feit 1
Vrijspraak feit 1 primair
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair
is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Feit 1 subsidiair
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat [naam ], de neef van de verdachte, [1] door gebruikmaking van een valse werkgeversverklaring, valse loonstrookjes over de maanden oktober, november en december 2015 en valse bankafschriften van de verdachte een woning aan de [adres 2] heeft gehuurd van de verhuurder [bv 1] B.V. [2] op naam van de verdachte. [3]
De verdachte was in 2015 werkzaam bij [bedrijf] als [baan]. Volgens de eigenaresse van [bedrijf], [naam 1], verdiende de verdachte als oproepkracht, zonder vaste uren, een bedrag van ongeveer € 300,00 netto per maand. [4] Uit de salarisspecificatie van de verdachte over de maand december 2015, blijkt dat de verdachte in die periode € 303,33 verdiende. [5]
[naam ] wilde in de woning aan de [adres 2] gaan wonen, maar hij kon geen woning op zijn eigen naam huren omdat hij geen werk had. [6] [naam ] heeft daarom zijn tante, de verdachte, die immers wel werk had, gevraagd deze woning op haar naam te huren. [7] [naam ] heeft aan de verdachte gevraagd om haar loonstrookjes aan hem te geven. Zij heeft de loonstrookjes van haar werkgever [bedrijf] aan [naam ] afgegeven en deed dat omdat hij dat aan haar vroeg en hij zelf geen werk had. [8]
Uit onderzoek is gebleken dat de geschriften die [naam ], de verdachte betreffende, aan [bv 1] B.V. heeft overgelegd [9] – te weten: een werkgeversverklaring, loonstrookjes en bankafschriften – gegevens bevatten die niet overeenkomen met de werkelijke situatie van de verdachte. Uit de werkgeversverklaring die [naam ] aan [bv 1] B.V. heeft overgelegd volgt dat de verdachte bij [bedrijf] Amsterdam werkzaam was als bedrijfsleider met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of aangesteld in vaste dienst – dus niet als oproepkracht – en met een veel hoger salaris dan zij in werkelijkheid verdiende, te weten een jaarinkomen van in totaal € 43.675,20 bruto. [10] [naam 1] heeft verklaard dat zij deze werkgeversverklaring niet herkende, dat deze niet is opgemaakt namens haar bedrijf, dat zij de naam [naam 2] (die de werkgeversverklaring heeft ondertekend) niet kende en dat er niemand met die naam heeft gewerkt bij [bedrijf]. Zij herkende het stempel op de werkgeversverklaring ook niet. Volgens [naam 1] is een bruto jaarsalaris van € 43.675,00 onmogelijk bij [bedrijf]. [11] Verder is in de salarisspecificaties die [naam ] aan [bv 1] B.V. heeft overgelegd vermeld dat de verdachte over de maanden oktober, november en december 2015 een netto maandsalaris had van € 2.419,50. [12] Dit is een aanzienlijk hoger salaris dan de verdachte in werkelijkheid verdiende bij [bedrijf] en volgens [naam 1] zien de echte salarisspecificaties van [bedrijf] er ook heel anders uit. [13] Tot slot stonden op het overzicht van de bank (af & bij: “[bedrijf]”) met datum 10 januari 2016 die [naam ] aan [bv 1] B.V. heeft overgelegd betalingen van het hiervoor bedoelde salaris van € 2.419,50. [14] Zoals uit het voorgaande blijkt, had de verdachte een aanzienlijk lager salaris, zodat de bedragen die hierop staan vermeld vals zijn.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte haar loonstrookjes aan [naam ] heeft overhandigd en dat [naam ] vervolgens van geschriften, waaronder deze loonstrookjes (maar ook een werkgeversverklaring en bankafschriften de verdachte betreffende) gebruik heeft gemaakt door deze te overhandigen aan [bv 1] B.V. terwijl deze vals waren. Voornoemde geschriften bevatten immers gegevens van de verdachte die in strijd waren met de waarheid teneinde [bv 1] B.V. te misleiden.
Medeplichtigheid
De verdachte heeft verklaard dat zij niet wist dat de door haar overgelegde loonstrookjes vals zouden zijn op het moment dat deze aan de verhuurder, [bv 1] B.V., zouden worden overhandigd.
Het hof neemt aan dat de verdachte niet zelf betrokken is geweest bij het vals opmaken van de geschriften ten behoeve van het afsluiten van de huurovereenkomst, maar het hof acht de verklaring van de verdachte dat zij hier niets van heeft geweten niet aannemelijk. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is het hof van oordeel dat sprake is van het voor medeplichtigheid vereiste dubbele opzet.
De verdachte had opzet op de hulp die zij verleende tot de uitvoering van het gronddelict: de verdachte heeft willens en wetens haar loonstrookjes aan [naam ] gegeven om een huurovereenkomst ten behoeve van hem tot stand te brengen. Zij wist dat haar neef zelf geen woning kon huren omdat hij geen werk had. Voor medeplichtigheid van de verdachte vindt het hof het van belang dat zij op 22 januari 2016 in Amsterdam de huurovereenkomst voor de woning aan de [adres 2] heeft ondertekend en dat zij op iedere pagina haar paraaf heeft gezet. [15] De maandelijkse huur van de woning van € 1.035,00, die in de door haar ondertekende huurovereenkomst reeds op pagina 2 en dikgedrukt stond vermeld, was vele malen hoger dan zij zich met haar werkelijke salaris van iets meer dan € 303,33 per maand kon veroorloven. Ook een inkomen van ongeveer € 800,00 per maand, dat zij naar eigen zeggen inclusief fooien verdiende, was hiervoor ontoereikend. Gelet op het feit dat de verdachte op iedere pagina van de huurovereenkomst haar paraaf heeft geplaatst, acht het hof het niet aannemelijk dat de verdachte niet zou hebben gezien of geweten wat de hoogte van de huur was voorafgaand aan of tijdens het tekenen van de huurovereenkomst. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de op haar naam gestelde loonstrookjes zouden worden vervalst voordat deze zouden worden overhandigd aan de verhuurder [bv 1] B.V. Deze huurovereenkomst zou nimmer tot stand zijn gekomen als de originele (niet valse) geschriften aan [bv 1] B.V. waren overhandigd. Haar inkomen was eenvoudigweg te laag om de maandelijkse huur te kunnen betalen.
Het voorgaande geldt ook voor de valse werkgeversverklaring en valse bankafschriften die zonder informatie van de verdachte niet gemaakt, en aan [bv 1] B.V. overhandigd, konden worden.
Het verweer tot vrijspraak wordt verworpen.
Feit 3
Afkomstig uit enig misdrijf
Op 13 september 2016 is de woning aan de [adres 2] doorzocht. Hieruit bleek dat deze woning de feitelijke verblijfplaats was van [naam ]. Tijdens de doorzoeking is haar neef aangetroffen in een slaapkamer. Naast het bed lag een geladen automatisch of semi-automatisch vuurwapen en aan het voeteneind lag op de vloer nog een geladen vuurwapen. Er werden in totaal 142 rechthoekige in plastic verpakte pakketten aangetroffen in een afgesloten ruimte. De pakketten bleken bij later onderzoek cocaïne te bevatten. Tevens werd in deze woning een grote hoeveelheid geld aangetroffen van in totaal ruim € 135.000,00. [16]
Tijdens het onderzoek ontstond het vermoeden dat de verdachte als facilitator optrad voor haar neef, [naam ]. Uit de verstrekte gegevens van de Infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (ICOV) bleek dat de verdachte in de periode van 1 januari 2015 tot en met 29 september 2019 nagenoeg geen inkomen had en niet over vermogen beschikte. Zij ontving in 2015 een jaarinkomen van in totaal € 3.179,00. [17] Uit het onderzoek bleek verder dat haar neef gebruikmaakte van de hiervoor bedoelde woning en van een auto die op naam stonden van de verdachte. [18]
Onderzoek naar de financiële gegevens van de verdachte over de periode 1 januari 2015 tot
27 oktober 2016 wees uit dat de verdachte vanaf haar bankrekeningnummer met nummer [rekeningnummer 1] in totaal € 12.256,50 aan haar neef heeft overgemaakt en dat hij vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 2] in totaal € 2.510,00 heeft overgemaakt aan de verdachte. In de opgevraagde periode werd een geldbedrag van in totaal € 44.178,00 contant gestort op de bankrekening van de verdachte waarbij gebruik werd gemaakt van haar bankpas met volgnummer [volgnummer]. Vanaf haar bankrekening werden veelvuldig internetbetalingen gedaan aan [luchtvaartmaatschappij]. Op 29 maart 2016 werd een geldbedrag van € 15.761,00 op de bankrekening van de verdachte gestort door [naam 3] met de omschrijving: "[omschrijving 1]". Een dag na deze storting werd een geldbedrag van €10.000,00 opgenomen bij een ING-servicepunt in de [plek], met gebruikmaking van de bankpas van de verdachte met volgnummer [volgnummer]. In de periode vanaf maart 2016 tot en met oktober 2016 werd vanaf voornoemde rekening van de verdachte in totaal € 8.379,00 aan huur betaald onder vermelding "[adres 2]". In de periode van 3 mei tot 19 oktober 2016 werd maandelijks € 60,00 afgeschreven vanaf haar bankrekening onder vermelding van "[adres 2]". Op 3 oktober 2016 werd een geldbedrag van € 778,91 afgeschreven op naam van [bv 2] B.V. (kennelijk als betaling voor de alarminstallatie in de woning [adres 2]). Onder vermelding van "[omschrijving 2]" werden in de periode van augustus t/m september 2016 in totaal drie betalingen, voor het gezamenlijke bedrag van € 2.123,93, gedaan voor het leasen van de personenauto met kenteken [kenteken].
In de periode van 1 januari 2015 tot en met 27 oktober 2016 werd in totaal een bedrag van € 130.473,97 bijgeschreven op de bankrekening van de verdachte en in deze periode werd een bedrag van € 129.361,96 van deze bankrekening afgeschreven. [19]
Opvallend is dat in drie van de vier gevallen dat de verdachte geld ontving van haar neef, dit geld op dezelfde dag werd teruggestort. Op 6 juni 2016 is een bedrag van € 500,00 afgeschreven van de rekening van de verdachte naar de rekening van haar neef. Hierbij is als omschrijving vermeld ‘gezeik met jou pff’. Op 5 augustus 2016 is een bedrag van € 110,00 gestort op de rekening van de verdachte afkomstig van de rekening van haar neef met als omschrijvingen: ‘[omschrijving 3]’. [20] Voor de rekening van de verdachte is slechts één bankpas afgegeven op haar naam met het pasvolgnummer [volgnummer]. Deze bankpas is nodig voor het doen van contante stortingen. [21]
Uit een onderzoek naar [naam ], afkomstig van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, volgt dat onderzoek is gedaan naar verklaringen van [naam ] over de herkomst van geld, voor zover deze betrekking hebben op een erfenis en gokwinsten. Hieruit bleek onder meer dat op 22 november 2012 een notariële akte werd opgesteld, terwijl [naam 4] (hof: de grootmoeder van de verdachte en de overgrootmoeder van [naam ]) al op 9 april 2008 was overleden. De erfenis betrof 1,8 miljoen DP Peso’s terwijl de verdeelsleutel 1,2 miljoen DP Peso’s ([naam ]) en 400.000 ([naam 5] en [verdachte]) was en dat 200.000 DP Peso’s niet werd verdeeld. Ook bleek dat de aankoopprijs van een auto niet met geld uit de erfenis kon zijn betaald omdat een deel daarvan op dat moment nog niet uit de erfenis was ontvangen. Het vermoeden ontstond dat genoemde akte valselijk was opgemaakt en [naam ] kennelijk legitimiteit moest verschaffen dat hij over een groot geldelijk bedrag kon beschikken. Ook volgt uit het onderzoek naar de verklaring van [naam ] dat hij beschikte over gokwinsten, dat deze verklaring niet is onderbouwd en niet kon worden geverifieerd.
Op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – acht het hof bewezen dat het geld waarover [naam ] beschikte van enig misdrijf afkomstig is.
Wetenschap
Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte op 10 november 2016 als getuige verklaard dat zij niet weet welk inkomen haar neef in de betreffende periode had en of hij werkte. [22] Tijdens haar verhoor als verdachte op 13 maart 2017 bij de politie wilde zij niets verklaren over het inkomen van haar neef. Op vragen over de transacties op haar bankrekening en de contante stortingen heeft zij zich beroepen op haar zwijgrecht. [23] Bij de rechter-commissaris heeft zij als verdachte op 10 juli 2018 verklaard dat zij via internet op de rekening heeft gekeken omdat [naam 3] een bedrag had gestort en zij dit bedrag van de rekening heeft gehaald en aan haar neef heeft gegeven. Het ging om een groot bedrag dat zij alleen in persoon kon opnemen en zij moest zich daarvoor legitimeren. Zij heeft vaker op internet op haar rekening gekeken. Als zij bijvoorbeeld iets kocht, moest zij kijken of zij nog genoeg geld op haar rekening had. Haar neef was de enige die naast haar de beschikking over de rekening had. Over haar neef heeft zij verklaard dat hij niet werkte en gokte. Hij had ook geld uit een erfenis. Zij wist over witwasactiviteiten en dat het zou kunnen dat zij wist dat haar neef vanwege witwassen zelf geen geld op zijn rekening wilde hebben. Volgens de verdachte heeft hij dat wel gezegd. Haar neef heeft verder gezegd dat hij geen auto op zijn naam wilde hebben omdat hij ooit werd vervolgd voor witwassen. [24]
Het hof overweegt dat witwassen het geheel is van handelingen dat nodig is om crimineel geld een ogenschijnlijk legale herkomst te geven. Het doel van witwassen is dat in het legale betalingscircuit zonder problemen over uit misdrijf verkregen voordeel kan worden beschikt. Het hof is van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Zij wist dat haar neef werd verdacht van witwassen. Zij wist ook dat hij geen werk had. Over de erfenis die hij volgens haar zou hebben gekregen, kon zij geen nadere informatie geven. Op 10 juli 2018 heeft de verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat zij regelmatig via internet op haar rekening keek. Dat zij wist dat haar neef zelf over een bankrekening beschikte, leidt het hof af uit het feit dat zij niet alleen regelmatig haar bankrekening bekeek waardoor zij dit kon zien, maar ook uit het feit dat bij twee overboekingen omschrijvingen zijn opgenomen waaruit dit volgt. De verdachte wist verder dat haar neef geen contante bedragen op zijn eigen rekening wilde storten maar wel zelf contant geld wilde ontvangen. Voor de contante stortingen kreeg hij de bankpas van de verdachte.
Gelet op de hiervoor opgenomen feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte samen met haar neef, van wie zij wist dat hij betrokken was bij witwassen, opzettelijk de criminele herkomst van het geld heeft verhuld en omgezet.
Gewoonte
Het hof is van oordeel dat – gelet op de duur van de periode waarin de contante stortingen op de bankrekening van de verdachte hebben plaatsgevonden, te weten ruim anderhalf jaar, en de frequenties waarmee zij zijn gepleegd – gesproken kan worden van medeplegen van gewoontewitwassen.
Pleegplaats en omvang van het bedrag
In de periode van 1 januari 2015 tot 27 oktober 2016 is in totaal € 44.178,00 contant op de rekening van de verdachte gestort bij ING-servicepunten in de [plek]. [25] De kosten van de operatie van de verdachte van € 6.100,00 dienen van dit bedrag te worden afgetrokken. [26] Dit betekent dat de verdachte, tezamen en in vereniging met [naam ], een bedrag heeft witgewassen van € 38.078,00.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.subsidiair[naam ] omstreeks 22 januari 2016 te Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse werkgeversverklaring en valse loonstrookjes en valse bankafschriften, – zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware dat geschrift echt en onvervalst,

bestaande dat gebruikmaken hierin dat die [naam ] die werkgeversverklaring en loonstrookjes en bankafschriften overhandigd heeft aan [bv 1] B.V. voor het afsluiten van een huurovereenkomst voor het huren van een woning gelegen aan de [adres 2] en
bestaande die valsheid hierin dat voornoemde werkgeversverklaring in het geheel niet bestaand is en dat de loonstrookjes in het geheel niet bestaand zijn en dat de bankafschriften in het geheel niet bestaand zijn
tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, in de periode van 1 januari 2016 tot en met 22 januari 2016 opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft door loonstrookjes ter beschikking te stellen;
3zij in de periode van 1 januari 2015 tot 27 oktober 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander van een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 38.078,00, heeft verhuld wie voornoemd geldbedrag voorhanden heeft gehad en voornoemd geldbedrag heeft omgezet terwijl zij, verdachte en haar mededader, wisten dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf,
terwijl zij, verdachte, en haar mededader van het plegen van dit feit een gewoonte hebben gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan/tot opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 3 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis.
De raadsman heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, verzocht bij de strafoplegging voor ogen te houden dat de neef van de verdachte, [naam ], verantwoordelijk is voor het feit dat de verdachte vandaag terechtstaat en verder rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft de ambitie door te groeien in haar werk, zij heeft momenteel de zorg voor een kind en is zwanger van haar tweede kind. De verdachte staat inmiddels anders in het leven en hoopt dat de op te leggen straf haar leven niet opnieuw overhoop gooit.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft haar neef, [naam ], geholpen om gebruik te maken van valse geschriften om een huurovereenkomst af te sluiten. Verder heeft de verdachte zich samen met deze neef gedurende een
periode van ruim anderhalf jaar schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
Valsheidsdelicten beogen het vertrouwen dat mensen in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften mogen stellen, te beschermen. Daarnaast beogen zij ook het nadeel dat door valsheid in geschrift kan worden geleden te voorkomen. Door haar medeplichtigheid aan het gebruikmaken van valse geschriften heeft de verdachte dit vertrouwen aangetast en heeft zij geen oog gehad voor het nadeel dat (in dit geval specifiek door de verhuurder) zou (kunnen) worden geleden.
Bij het witwassen van opbrengsten van misdrijven gaat het om het verbergen of verhullen van de illegale herkomst van, in dit geval, geld. Doel hiervan is om die opbrengsten aan het zicht van politie en justitie te onttrekken, zodat confiscatie wordt voorkomen. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële - en economische verkeer aan, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer. Het vormt hiermee een bedreiging voor de samenleving. De verdachte heeft hier een bijdrage aan geleverd.
Het gaat om twee ernstige strafbare feiten en het hof rekent deze feiten de verdachte ook aan.
Hoewel de ernst van de feiten de oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, acht het hof dat in dit geval niet passend. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij als gevolg van deze strafprocedure geen contact meer wil met haar neef. Mede gelet op haar persoonlijke omstandigheden acht het hof in deze zaak daarom de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf passend.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte onnodig lang onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De redelijke termijn is aangevangen met het politieverhoor van de verdachte op 13 maart 2017. De
redelijke termijn van 2 jaren is in eerste aanleg overschreden met bijna 10 maanden, omdat vonnis is gewezen op 9 januari 2020. In hoger beroep is de redelijke termijn aangevangen met de appelakte op
9 januari 2020 en is deze termijn geëindigd met dit arrest op 3 mei 2022, waarmee de redelijke termijn
van 2 jaren met bijna 4 maanden is overschreden. De totale redelijke termijn is met 1 jaar en bijna 2 maanden overschreden.
Het hof is, alles afwegende, met de rechtbank van oordeel dat – naast de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf – in beginsel een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, passend is, doch zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen met 4 uren.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 48, 57, 63, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
18 (achttien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. A.P.M. van Rijn en mr. S.M. Milani, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 mei 2022.
De voorzitter is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van nader verhoor verdachte door de rechter-commissaris op 10 juli 2018 (los in dossier).
2.Een proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens met nummer [nummer] van 1 november 2016, dossierpagina A06, 001.
3.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer] van 1 maart 2017, dossierpagina A07, 086.
4.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer] van 1 maart 2017, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], dossierpagina’s A07, 086-088.
5.Geschrift, zijnde een salarisspecificatie betreffende de verdachte over de periode december 2015, dossier A07 093, als bijlage bij een proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer] van 1 maart 2017, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], dossierpagina’s A07, 086-088.
6.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam ] door de rechter-commissaris op 5 juni 2018, pagina 2 (los in dossier).
7.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam ] door de rechter-commissaris op 5 juni 2018, pagina 2 (los in dossier) en een proces-verbaal van nader verhoor verdachte door de rechter-commissaris op 10 juli 2018 (los in dossier).
8.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 18 december 2019 en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 19 april 2022.
9.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam ] door de rechter-commissaris op 5 juni 2018, pagina 2 (los in dossier).
10.Een proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens met nummer [nummer] van 1 november 2016, opgesteld door [verbalisant 3], dossierpagina A06, 001 en als bijlage een geschrift, zijnde een valse werkgeversverklaring van 12 januari 2016.
11.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer] van 1 maart 2017, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], dossierpagina’s A07, 086-088.
12.Een proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens met nummer [nummer] van 1 november 2016, opgesteld door [verbalisant 3], dossierpagina A06, 001 en als bijlage een geschrift, zijnde salarisspecificaties over de maanden oktober, november en december 2015.
13.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer] van 1 maart 2017, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], dossierpagina’s A07, 088.
14.Een proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens met nummer [nummer] van 1 november 2016, opgesteld door [verbalisant 3], dossierpagina A06, 002 en als bijlage een geschrift, zijnde bankafschriften van ING, dossierpagina A06, 020.
15.Een geschrift, zijnde een huurovereenkomst van 22 januari 2016, bijlage bij een proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens met nummer [nummer] van 1 november 2016, opgesteld door [verbalisant 3], dossierpagina A06 001-002 en een proces-verbaal van nader verhoor verdachte door de rechter-commissaris op 10 juli 2018 (los in dossier).
16.Een proces-verbaal van relaas met nummer [nummer] van 20 maart 2017, dossierpagina’s A01, 002 en 003.
17.Een proces-verbaal van relaas met nummer [nummer] van 20 maart 2017, dossierpagina’s A01, [volgnummer].
18.Een proces-verbaal van relaas met nummer [nummer] van 20 maart 2017, dossierpagina’s A01, 004.
19.Een proces-verbaal van relaas met nummer [nummer] van 20 maart 2017, dossierpagina A01, 006.
20.Een proces-verbaal bevindingen bankrekening [verdachte] met nummer [nummer] van 16 november 2016, dossierpagina A07079.
21.Een proces-verbaal bevindingen bankrekening [verdachte] met nummer [nummer] van 16 november 2016, dossierpagina A07, p. 82.
22.Een proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] van 10 november 2019, dossierpagina 001, 009.
23.Een proces-verbaal van relaas met nummer [nummer] van 20 maart 2017, dossierpagina A01, 007.
24.Een proces-verbaal van nader verhoor verdachte door de rechter-commissaris op 10 juli 2018 (los in dossier).
25.Een proces-verbaal bevindingen bankrekening [verdachte] met nummer [nummer] van 16 november 2016, dossierpagina A07, 082.
26.Een proces-verbaal van nader verhoor verdachte door de rechter-commissaris op 10 juli 2018 (los in dossier).