ECLI:NL:GHAMS:2022:1328

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
200.306.643/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag van beide ouders in het kader van gezinshereniging en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun drie kinderen. De ouders, de vader en de moeder, zijn gescheiden en hebben samen drie kinderen, waarvan er twee uit huis zijn geplaatst en bij pleegouders verblijven. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het ouderlijk gezag te beëindigen, wat door de rechtbank is toegewezen. De ouders zijn het niet eens met deze beslissing en hebben hoger beroep aangetekend.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De ouders hebben beiden de Somalische nationaliteit en hebben in het verleden te maken gehad met huiselijk geweld en onveilige opvoedsituaties. De kinderen zijn sinds 2019 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De ouders hebben verzocht om een nieuw onderzoek naar de huidige opvoedsituatie, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. Het hof oordeelt dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de ontwikkelingsbedreigingen voor de kinderen en de onveilige situaties die door de ouders zijn gecreëerd. Het hof heeft geoordeeld dat het belang van de kinderen om duidelijkheid te krijgen over hun opvoedsituatie zwaarder weegt dan het belang van de ouders om het gezag te behouden. De ouders hebben niet aangetoond dat zij in staat zijn om de opvoeding van de kinderen op een veilige en stabiele manier te waarborgen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de ouders afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.306.643/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/319144 / FA RK 21-3823
Beschikking van de meervoudige kamer van 3 mei 2022 inzake
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.A. de Jonge te Amsterdam,
en
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat mr. G. Martin, kantoorhoudende te Purmerend,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
verweerder in principaal en incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn door het hof aangemerkt:
- [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] ),
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam (hierna te noemen: de GI).
- [pleegouders 1] (hierna te noemen: de pleegouders van [kind 1] en [kind 2] );
- [pleegouders 2] (hierna te noemen: de pleegouders van [kind 3] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 13 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van de vader, binnengekomen op 10 februari 2022;
- het verweerschrift van de moeder, tevens inhoudende incidenteel hoger beroep, binnengekomen op 17 maart 2022;
- het verweerschrift van de raad tegen het hoger beroep van de vader van 18 maart 2022;
- het verweerschrift van de raad tegen het incidentele hoger beroep van de moeder van 24 maart 2022.
2.2
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de minderjarige [kind 1] gesproken. De voorzitter heeft op de zitting de inhoud van dit gesprek kort en zakelijk samengevat.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 28 maart 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Voor de man is de heer A.H. Mohammed opgetreden als tolk in de Somalische taal;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Voor de vrouw is de heer F.M. Warsame opgetreden als tolk in de Somalische taal;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk;
- de GI, vertegenwoordigd door de voogdijwerker;
- de pleegouders van [kind 1] en [kind 2] .
De pleegouders van [kind 3] zijn, hoewel correct opgeroepen, niet verschenen. Als informant is verschenen [informant] van Akwaaba zorg.
De advocaat van de vader heeft ter zitting in hoger beroep een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit het op 15 april 2019 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [kind 1] , [in] 2009 in [plaats B] (Somalië);
- [kind 2] , [in] 2013 in [plaats B] (Somalië);
- [kind 3] , [in] 2019 in de gemeente [gemeente] , (hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen).
De ouders oefenden tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over [kind 1] en [kind 2] . De ouders zijn vanaf 31 januari 2020 tot de bestreden beschikking gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [kind 3] .
3.2
Daarnaast hebben de ouders samen nog een zoon, te weten:
- [kind 4] , geboren [in] 2012 in [plaats B] (Somalië).
Hij woont, na een eerdere uithuisplaatsing, bij de vader.
3.3
De vader heeft daarnaast nog twee kinderen uit zijn eerste huwelijk:
- [kind 5] , geboren [in] 2004 in [plaats B] (Somalië);
- [kind 6] , geboren [in] 2006 in [plaats B] (Somalië).
Ook zij wonen bij de vader. In april 2021 is [kind 6] met een spoedmachtiging uit huis geplaatst, maar zij woont inmiddels weer bij de vader.
3.4
De ouders hebben beiden de Somalische nationaliteit.
3.5
Sinds 16 september 2019 staan de kinderen (eerst voorlopig) onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd.
[kind 2] en [kind 1] zijn op 16 september 2019 uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd. [kind 1] en [kind 2] verblijven sinds juli 2020 in het gezin van de pleegouders [pleegouders 1] .
Op 7 februari 2020 is [kind 3] uit huis geplaatst. Ook deze machtiging tot uithuisplaatsing is steeds verlengd. [kind 3] verblijft sinds februari 2020 in het gezin van de pleegouders [pleegouders 2] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en de GI benoemd tot voogd over de kinderen.
4.2
De vader en de moeder zijn het niet eens met de gezagsbeëindiging. De raad verzoekt bekrachtiging van de beslissing van de rechtbank

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Niet ter discussie is het oordeel van de rechtbank dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over het verzoek te oordelen en dat het Nederlandse recht van toepassing is.
Het wettelijk kader
5.2
In artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) worden de voorwaarden voor gezagsbeëindiging genoemd. Er moet sprake zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van een kind en dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van het kind aanvaardbaar te achten termijn.
De zaak in het kort
5.3
Het hof zal de bezwaren van de vader en de moeder gezamenlijk bespreken. Beide ouders zijn het er niet mee eens dat het ouderlijk gezag is beëindigd. De vader vindt dat hij teveel over één kam wordt geschoren met de moeder, terwijl zij al een lange tijd gescheiden zijn en apart wonen. Volgens de vader kunnen de kinderen bij hem thuis wonen. Ook zoon [kind 4] is na een mislukte uithuisplaatsing weer bij hem thuis komen wonen en dat gaat goed.
De moeder moest erg wennen aan haar nieuwe omgeving. Zij heeft inmiddels psychologische hulp en een eigen woning. Zij wil op termijn zelf haar moederrol vervullen. Zij begrijpt dat de ouders in het begin begeleiding en ondersteuning nodig zullen hebben, totdat zij het nieuwe evenwicht in hun rol als ouder met over en weer respect kunnen dragen.
Beide ouders willen dat de raad een nieuw onderzoek uitvoert waarin alle nieuwe informatie wordt meegenomen, waaronder ook de huidige stabiele thuissituaties.
Wat het hof ervan vindt
5.4
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat het ouderlijk gezag van de ouders moet worden beëindigd. Daarvoor is het volgende van belang.
De opvoedsituatie bij de ouders werd gekenmerkt door onvoorspelbaarheid, onzekerheid en (de dreiging van) geweld tussen de ouders, zowel verbaal als fysiek. [kind 1] en [kind 2] zijn vaak verhuisd naar verschillende landen en hebben verschillende tijdelijke opvoeders gehad. Bij [kind 2] werden ontwikkelingsachterstanden gezien, zoals onvoldoende kracht en coördinatie om te voetballen of te fietsen. Er is gedurende een aantal jaren hulpverlening (waaronder Intensieve Pedagogische Gezinsbegeleiding) ingezet om de opvoedvaardigheden van de ouders te vergroten en diagnostiek en behandeling van de moeder op te starten. De ouders ontkennen echter dat er sprake is van onveiligheid en onttrekken zich aan de hulpverlening. Doordat de ouders steeds voor onveilige situaties bleven zorgen die moesten worden opgelost, is de hulpverlening onvoldoende van de grond gekomen en is het niet gelukt een perspectiefonderzoek te starten. Hieruit volgt dat de stelling van de ouders niet opgaat dat de GI te vroeg is overgegaan tot een perspectiefbiedende plaatsing.
Beide ouders hebben verzocht de raad een nieuw onderzoek te laten doen naar de huidige opvoedsituatie, waarbij ook het rapport van de Klachtencommissie meegenomen moet worden. Het hof zal deze verzoeken afwijzen. Anders dan de vader vindt het hof dat het onderzoek door de raad gedegen en voldoende onafhankelijk is geweest. De conclusies die worden getrokken door de vader, zijn voldoende onderbouwd. Dat de uitkomst van de Klachtencommissie niet in het rapport is meegenomen, leidt niet tot de conclusie dat het rapport van de raad gebrekkig tot stand is gekomen of dat het inhoudelijk onjuist is. De raad heeft namelijk in hoger beroep zijn visie hierover naar voren gebracht, zodat hetgeen in het rapport van de klachtencommissie is vermeld, in dit hoger beroep besproken is kunnen worden. Onder andere de klacht van de vader dat hij te lang is beperkt in de mogelijkheid tot omgang met zijn kinderen is gegrond verklaard. De Klachtencommissie heeft overwogen dat begeleiding die op contactherstel is gericht passend is. Ook de raad heeft in het rapport geadviseerd dat met de grootst mogelijke veiligheid en zekerheid gewerkt moet worden aan het herstel van het contact van de kinderen met de ouders.
De Klachtencommissie vraagt zich daarnaast af of er wel voldoende is gekeken naar de vader en de moeder apart en of de vader niet teveel verantwoordelijk is gehouden voor de gedragingen van de moeder. Het hof is, met de raad, van oordeel dat zowel de moeder als de vader ieder een eigen rol hebben gehad in het geweld en dat dit niet alleen aan de moeder te wijten is geweest. De vader heeft de moeder ook, tegen de afspraken in, weer in huis genomen.
Hoewel ervoor is gekozen om [kind 4] weer bij de vader te laten wonen en [kind 6] na een korte uithuisplaatsing er zelf voor heeft gekozen weer bij de vader te willen wonen, blijven er ook zorgen bestaan over de opvoedsituatie bij de vader thuis. Voor de vader blijft het moeilijk om af te stemmen op de behoefte van de kinderen.
Akwaaba zorg komt wekelijks bij de vader thuis en ziet dat de vader leerbaar is en dat het de vader steeds beter lukt de dialoog aan te gaan. Ondanks dat Akwaaba zorg een positieve ontwikkeling ziet in de thuissituatie bij de vader, betekent het feit dat hij op dit moment zorgt voor drie kinderen niet automatisch dat hij daarnaast ook de zorg voor drie extra kinderen kan dragen die bovendien ook nog een stuk jonger zijn. De kinderen hebben door alles wat zij hebben meegemaakt een grotere behoefte aan een opvoeder die sensitief en responsief kan reageren. Daarnaast heeft de raad ten tijde van het onderzoek geconstateerd dat uit het gedrag van de kinderen kan worden afgeleid dat zij het contact met de vader als onveilig ervaren. Dat de vader een emotie-regulatietraining bij De Waag heeft gevolgd valt te prijzen, maar heeft er niet toe geleid dat de kinderen zich nu al veilig voelen in het contact met de vader.
Ook na de uithuisplaatsing van de kinderen zijn er meerdere incidenten geweest, waarbij huiselijk geweld tussen de ouders heeft plaatsgevonden. Hoewel de moeder positieve stappen heeft gezet en inmiddels een eigen woning heeft en onder behandeling staat van een psycholoog van PsyQ, heeft zij zich kort geleden niet gehouden aan de gemaakte afspraken tijdens de omgangsmomenten. Zo heeft zij [kind 3] op 26 januari 2022 tegen de afspraken in meegenomen en was zij meer dan twee uur niet bereikbaar. Op 4 maart 2022 stond de moeder onverwachts voor de deur van de pleegouders. De moeder is toen naar binnen gelopen en wilde [kind 3] meenemen. Zij heeft de tante, de pleegmoeder en de zoon van pleegmoeder geslagen. Ook met de politie werkte zij niet mee. Hieruit leidt het hof af dat zij onvoldoende inzicht heeft in wat haar gedrag doet met [kind 3] .
De ouders zijn op dit moment niet zover dat zij voldoende tegemoet kunnen komen aan de individuele behoeftes van de drie kinderen en van de kinderen kan niet worden verwacht dat zij nog langer moeten wachten op verbetering van de opvoedsituatie. Anders dan de ouders vindt het hof dat de periode van onzekerheid over de plek waar de kinderen mogen wonen (de aanvaardbare termijn), nu voorbij is. De ouders stellen dat voor [kind 1] en [kind 2] een langere aanvaardbare termijn geldt, omdat zij als vluchtelingen al veel hebben meegemaakt, maar daar is het hof het niet mee eens. Voor [kind 3] geldt dat hij vanaf zijn geboorte bij het huidige pleeggezin woont en inmiddels is gehecht aan het pleeggezin. Een wijziging in zijn verblijfplaats zou schadelijk zijn voor zijn ontwikkeling.
[kind 1] en [kind 2] wonen al tweeënhalf jaar bij de pleegouders en zij voelen zich goed in het pleeggezin. Zij willen beiden graag blijven in dat gezin. Voor hen is het belangrijk dat zij rust krijgen en duidelijkheid over de plek waar zij mogen opgroeien. [kind 1] en [kind 2] hebben op dit moment geen contact met de ouders en het hof vindt het wel belangrijk dat voor de toekomst wordt ingezet op het herstel van contact met de ouders. De ouders en de kinderen hebben een lange weg te gaan om het vertrouwen te herstellen en dan helpt het dat de kinderen een door hen als veilig ervaren basis hebben die niet ter discussie staat.
Voor het behoud van het gezag, zoals de ouders graag willen, is geen ruimte, omdat de ouders beiden de invoelbare wens hebben dat de kinderen weer thuis komen wonen. Verdere verlengingen van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing zullen dan voor onzekerheid en onrust bij de kinderen blijven zorgen.
Op grond van alle stukken in het dossier en hetgeen ter zitting in hoger beroep is besproken, vindt het hof, alles overziende dat het belang van de kinderen om duidelijkheid te krijgen over de plek waar zij mogen opgroeien zwaarder weegt dan het belang van de ouders om het gezag over de kinderen te behouden. Het hof zal de beslissing van de rechtbank in stand laten.

6.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 3 mei 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.