ECLI:NL:GHAMS:2022:1318
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Huwelijksvermogen en zorgregeling in echtscheidingsprocedure met betrekking tot kinderen
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, zijn twee hoger beroepen aan de orde, beide voortkomend uit een echtscheidingsprocedure. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft in de eerste zaak (200.296.464/01) verzocht om te verklaren dat partijen niet in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en om een bedrag van € 5.000,- terug te vorderen van de man. De man, verweerder in hoger beroep, heeft betoogd dat er sprake is van gemeenschap van goederen en dat het bedrag binnen deze gemeenschap valt. Het hof heeft geoordeeld dat het Nederlandse huwelijksvermogensrecht van toepassing is, aangezien partijen na hun huwelijk in Nederland zijn gaan wonen. Hierdoor is de vrouw niet ontvankelijk in haar verzoek tot teruggave van het bedrag, omdat dit binnen de huwelijkse gemeenschap valt.
In de tweede zaak (200.296.466/01) betreft het de zorgregeling en de kinderbijdrage. De rechtbank had bepaald dat de man € 25,- per kind per maand aan de vrouw moest betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. De vrouw verzocht om een hogere bijdrage en om een zorgregeling waarbij de man om de week omgang heeft met de kinderen. Het hof heeft de bestreden beschikking op het gebied van de zorgregeling vernietigd en een nieuwe regeling vastgesteld, waarbij de man om de week omgang heeft met de kinderen. De kinderbijdrage is vastgesteld op € 25,- per kind per maand, met ingang van 4 augustus 2020. Het hof heeft de beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.