ECLI:NL:GHAMS:2022:1300

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
23-000468-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervoeren van harddrugs, mishandeling en beschadiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1992, was aangeklaagd voor het vervoeren van een handelshoeveelheid harddrugs, mishandeling en beschadiging van eigendom. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk verkopen en vervoeren van verschillende soorten harddrugs, waaronder fluoramfetamine, amfetamine, MDMA, cocaïne en 2C-B, alsook het duwen van een slachtoffer, waardoor deze letsel opliep, en het beschadigen van een sousafoon die toebehoorde aan een benadeelde partij.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 april 2022 heeft het hof de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf gehoord. De verdachte heeft erkend dat hij het slachtoffer heeft geduwd, maar ontkende de rol van dealer te zijn. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig waren en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan alle tenlastegelegde feiten.

De strafmaat werd vastgesteld op een taakstraf van 150 uren, waarvan 75 uren voorwaardelijk, en de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor de beschadigde sousafoon. Het hof hield rekening met de positieve ontwikkeling van de verdachte in zijn persoonlijke leven, maar ook met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte €425,00 moest betalen voor de materiële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000468-19
datum uitspraak: 28 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-702494-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 mei 2016 tot en met 21 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad - 195 tabletten fluoramfetamine en/of - 13,85 gram amfetamine en/of - 66 tabletten en/of 8,76 gram MDMA en/of - 11,34 gram cocaïne en/of - 65 tabletten 2C-B, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende fluoramfetamine en/of amfetamine en/of MDMA en/of cocaïne en/of 2C-B, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 21 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] heeft geduwd, waardoor voornoemde [slachtoffer] op de grond is gevallen, als gevolg waarvan voornoemde [slachtoffer] pijn en/of letsel heeft bekomen;
3.
hij op of omstreeks 24 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een instrument, te weten een sousafoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot andere beslissingen.

Bewijsoverweging

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1 en feit 3. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte niet de dealer was. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat op grond van de verschillende getuigenverklaringen niet duidelijk kan worden vastgesteld wat er precies is voorgevallen en derhalve ook niet of de verdachte de sousafoon heeft vernield.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van feit 1
Uit de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt dat er in de nacht van 20 op 21 augustus 2016 een feestje was op de [adres 2]. [getuige 1] heeft, zichzelf daarmee belastend, verklaard dat er cocaïne was besteld en dat hij samen met drie jongens op de dealer aan het wachten was om hem te betalen. Blijkens de verklaring van [getuige 1] kwam de dealer vervolgens naar het huis, maar wilden sommige aanwezigen hem niet in het huis hebben. Als gevolg van die weigering ontstond geduw waarbij de dealer vervolgens [slachtoffer] een duw heeft gegeven waardoor deze van de trap is gevallen. De dealer is toen naar een auto gelopen en aan de bijrijderskant in die auto gestapt.
De verdachte heeft bekend dat hij degene is geweest die [slachtoffer] heeft geduwd. Maar hij was, naar eigen zeggen, niet de dealer. Hij was in de buurt van het huis omdat hij moest plassen hetgeen hij schuin beneden een trap in het hoekje deed. Vervolgens werd hij uitgedaagd door enkele jongens die op de trap bij het huis stonden. Omdat de verdachte, zoals hij zelf aangeeft, in die tijd een erg kort lontje had, is hij op die jongens afgegaan, en heeft hij een van hen een duw gegeven waardoor deze van de trap is gevallen. De verdachte heeft ook verklaard dat hij, toen hij weg liep, aan de bijrijderskant van de auto, waarin zijn medeverdachte zat, is gestapt.
Het hof acht de verklaring van de verdachte waarom hij bij het huis was niet aannemelijk. Dat de verdachte bij het huis was om cocaïne te verkopen vindt, behalve in de verklaring van [getuige 1], bevestiging in het feit dat vlak na de aanhouding van de verdachte en zijn mededader, kort na hun vertrek bij het huis waar de dealer was geweest en waar [slachtoffer] van de trap was geduwd, onder de bestuurderstoel van de auto waarin zij zaten een doorzichtige zak is aangetroffen met daarin onder andere 195 tabletten fluoramfetamine, 13,85 gram amfetamine, 66 tabletten en 8,76 gram MDMA, 11,34 gram cocaïne en 65 tabletten 2C-B. Daarnaast is in het dashboardkastje van de auto een goudkleurige Samsung S3, die blijkens het onderzoek door de politie werd gebruikt als dealertelefoon, aangetroffen. Uit de berichtengeschiedenis in de telefoon blijkt dat er koeriers naar allerlei adressen werden gestuurd om verdovende middelen af te leveren.
Bovendien zijn bij zowel de verdachte als zijn mededader aanzienlijke geldbedragen aangetroffen waarvoor zij geen consistente en steekhoudende verklaring hebben. Bij de verdachte is in een tasje €1.200 in verfrommelde coupures van €50, €20 en €10 aangetroffen. De mededader had een bedrag van €525 in zijn broekzak zitten. De verklaring van de verdachte dat dit geld opgenomen spaargeld is acht het hof – gelet op de omstandigheden waaronder het is aangetroffen – niet geloofwaardig.
De verdachte en zijn mededader hebben beide verklaard geen wetenschap te hebben van de harddrugs. Die verklaringen acht het hof ongeloofwaardig. De inbeslaggenomen verdovende middelen vertegenwoordigen een aanzienlijke straatwaarde. Dat een onbekend persoon deze goederen zo bij iemand in de auto zou leggen, zonder dat de eigenaar en gebruiker van die auto daarvan op de hoogte zijn, ligt niet in de rede. Daarnaast lagen de tas met verdovende middelen en de dealertelefoon binnen handbereik, op plekken waar deze makkelijk konden worden gevonden. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, de verklaring van [getuige 1] en de wijze waarop de telefoon en de verdovende middelen zijn aangetroffen, is het hof van oordeel dat zowel de verdachte als de mededader op de hoogte waren van de aanwezigheid van de drugs in de auto.
Alle feiten en omstandigheden in samenhang bezien zijn, naar het oordeel van het hof, voldoende redengevend om te kunnen concluderen dat de verdachte en zijn mededader tezamen en in vereniging harddrugs hebben vervoerd.
Ten aanzien van feit 3
Het hof acht, gelet op de aangifte van [benadeelde], welke wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3], ook bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen. Dat de getuigen met aangever over het incident hebben gesproken maakt dat niet anders. In de kern bevestigen de verklaringen van de getuigen de verklaring van aangever dat de verdachte tegen de sousafoon heeft geschopt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 21 augustus 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd - 195 tabletten fluoramfetamine en
- 13,85 gram amfetamine en
- 66 tabletten en 8,76 gram MDMA en
- 11,34 gram cocaïne en
- 65 tabletten 2C-B;
2.
hij op 21 augustus 2016 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] heeft geduwd, waardoor voornoemde [slachtoffer] op de grond is gevallen, als gevolg waarvan voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen;
3.
hij op 24 februari 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een instrument, te weten een sousafoon, toebehorende aan [benadeelde], heeft beschadigd.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is met dien verstande dat het aanwezig hebben van fluoramfetamine ten tijde van het begaan van het feit nog niet strafbaar was.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte in eerste aanleg voor het onder feit 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van €1.200,- en een taakstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar met bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
De raadsman heeft bepleit geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf op te leggen en te volstaan met een geldboete of voorwaardelijke taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging vervoeren van verschillende soorten harddrugs, te weten cocaïne, amfetamine, MDMA en 2C-B. De hoeveelheid is van zodanige omvang en de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de drugs zijn aangetroffen maken dat deze middelen bestemd moeten zijn geweest voor de handel. Handel in harddrugs dient krachtig te worden bestreden nu harddrugs een ernstig gevaar vormen voor de volksgezondheid en het gebruik daarvan bezwarend is voor de samenleving. Daarnaast leidt de handel in harddrugs – zowel direct als indirect – tot andere vormen van criminaliteit.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een mishandeling. Door het handelen van de verdachte is het slachtoffer [slachtoffer] van de trap gevallen en is een stuk van zijn tand afgebroken. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Bovendien heeft de verdachte ook de sousafoon van aangever [benadeelde] beschadigd. Daarmee heeft de verdachte geen respect getoond voor andermans eigendom.
In strafverzwarende zin houdt het hof er rekening mee dat de verdachte ten tijde van het onder 3 bewezenverklaarde feit in schorsing van zijn voorlopige hechtenis liep. Dat heeft de verdachte er niet van weerhouden wederom een strafbaar feit te plegen. De verdachte laat zich kennelijk weinig gelegen liggen aan rechterlijke beslissingen.
Tegenover dat alles staat het volgende. Sinds enkele jaren heeft de verdachte zijn leven op positieve wijze weten op te bouwen. Hij is getrouwd en heeft samen met zijn vrouw een dochter gekregen. Daarnaast heeft hij een eigen bedrijf waaraan financiële verplichtingen voor de verdachte zijn gekoppeld. Bovendien houdt het hof rekening met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het vorenstaande acht het hof in beginsel een taakstraf van 200 uren passend en geboden. Het hof heeft echter rekening te houden met de omstandigheid dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Namens de verdachte is op 7 februari 2019 hoger beroep ingesteld en het hof wijst op 28 april 2022 – dus meer dan 3 jaar later – arrest. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat in die zin dat voornoemde taakstraf met 50 uren zal worden gematigd. Daarnaast zal het hof, om de positieve ontwikkeling bij de verdachte niet te doorkruisen en tevens om hem ervan te doordringen die lijn, delictvrij, voort te zetten, een deel van de taakstraf, bestaande uit 75 uren, voorwaardelijk aan de verdachte opleggen.
Anders dan door de advocaat-generaal gevorderd zal het hof niet overgaan tot het opleggen van bijzondere voorwaarden. In het dossier bevindt zich enkel een advies van de Reclassering uit 2016. Sindsdien zijn de persoonlijk omstandigheden van de verdachte veranderd. Recente informatie van de reclassering of anderszins die aanknopingspunten geeft voor de oplegging van bijzondere voorwaarden, is er echter niet. Gelet daarop acht het hof het opleggen van bijzondere voorwaarden niet noodzakelijk.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 150 uren waarvan 75 uren voorwaardelijk passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.084,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 425,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 3.625,- bestaande uit de kosten voor de reparatie van de beker van de sousafoon en de noodreparatie.
De raadsman van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat geen schade die het gevolg is van het handelen van de verdachte, kan worden vastgesteld. Meer subsidiair komt uitsluitend het bedrag van de noodreparatie voor vergoeding in aanmerking.
Het hof oordeelt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 425,-, bestaande uit de kosten voor de noodreparatie. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat (met uitzondering van de noodreparatie) niet blijkt of de in het taxatierapport genoemde reparaties daadwerkelijk noodzakelijk zijn als gevolg van de beschadiging van de sousafoon door de verdachte of mogelijk als gevolg van de al bestaande staat van het instrument zijn uitgevoerd. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
75 (vijfenzeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
37 (zevenendertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 425,00 (vierhonderdvijfentwintig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 425,00 (vierhonderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 februari 2017.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V.M.A. Sinnige, mr. D. Radder en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van mr. F. van den Brink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 april 2022.
Mr. V.M.A. Sinnige is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]