ECLI:NL:GHAMS:2022:1297

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
23-000776-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en strafoplegging in diefstal van grote hoeveelheden benzine

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 februari 2019. De verdachte, geboren in 1958, was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraken. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd, maar de strafoplegging vernietigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal had een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden gevorderd, maar de raadsman van de verdachte pleitte voor een straf die rekening hield met de gezondheid van de verdachte. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan diefstal van grote hoeveelheden benzine in de periode van 12 september 2017 tot en met 7 november 2017, wat aanzienlijke financiële schade heeft veroorzaakt. Gezien de gezondheidsproblemen van de verdachte, waaronder langdurige gevolgen van een coronabesmetting, heeft het hof besloten om de gevangenisstraf van 6 maanden geheel voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van 2 jaren. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000776-19
datum uitspraak: 28 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-118087-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1958,
adres: [adres] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Voorts heeft de rechtbank de verdachte partieel vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd voor zover het ziet op de gedachtestreepjes met de data 14, daar waar het Zuid-Scharwoude betreft, 15 en 19 september 2017 en 4 en 6 oktober 2017, daar waar het Amsterdam betreft.
Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte in eerste aanleg voor het onder feit 1 primair en feit 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met een proeftijd van drie jaren.
De raadsman van de verdachte heeft zich, verwijzend naar de slechte gezondheid van de verdachte, bij het standpunt van de advocaat-generaal aangesloten. Hij heeft verzocht aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, dan wel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een duur niet langer dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in de periode van 12 september 2017 tot en met 7 november 2017 met zijn mededaders schuldig gemaakt aan diefstal van grote hoeveelheden benzine. Hierdoor hebben de verdachte en zijn mededaders financiële schade toegebracht aan [tankstation 1] N.V. dan wel aan [tankstation 2] B.V., die de schade van aanzienlijke omvang voor haar rekening heeft genomen. De verdachte en zijn mededaders hebben geen respect getoond voor het eigendom van een ander. Verdachte en zijn mededaders zijn planmatig en professioneel te werk gegaan.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte blijkt uit het rapport van de reclassering van 4 mei 2021 het volgende. De reclassering heeft contact opgenomen met de huisarts van de verdachte, die heeft gemeld dat de verdachte door besmetting met ‘corona’ langdurig op de intensive care-afdeling in het ziekenhuis heeft gelegen, waarvan enkele weken in coma. Hij is in april 2021 ontslagen uit de revalidatiekliniek maar hij dient, zoals vele post-comapatiënten lange tijd te revalideren. Daarnaast lijdt de verdachte aan diabetes, heeft hij last van een hoge bloeddruk en zijn er zorgen over zijn nierfuncties. Volgens de huisarts kan het opleggen van een gevangenisstraf of werkstraf ernstige gevolgen hebben voor zijn gezondheid. Uit een brief van de huisarts van de verdachte van 13 april 2022 blijkt dat de verdachte nog steeds last heeft van verschillende long-covid gerelateerde klachten zoals longklachten, kortademigheid en moeite bij lopen.
Uit het reclasseringsrapport blijkt daarnaast dat de verdachte er in is geslaagd afstand te nemen van het negatieve sociale netwerk waar hij in 2017 nog deel van uitmaakte. Ook heeft de verdachte de schaamte om hulp te vragen overwonnen en mede daardoor is voor de financiële problemen in het gezin inmiddels hulp ingezet. De reclassering schat de kan op recidive als laag in. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. Daarnaast adviseert de reclassering, gelet op de gezondheidsproblemen van de verdachte, niet over te gaan tot oplegging van een gevangenisstraf of taakstraf. Ook een geldboete wordt onwenselijk geacht gelet op de schulden en het lage inkomen van de verdachte.
Uit het op naam de verdachte gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat er sinds 2017
geen nieuwe justitiecontacten zijn geweest.
Gelet op de ernst van de feiten acht het hof geen andere straf dan een gevangenisstraf passend en geboden. Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden op zijn plaats. In verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals hiervoor beschreven, in het bijzonder zijn broze gezondheidstoestand, en mede in aanmerking genomen het tijdsverloop in hoger beroep, zal het hof deze straf geheel voorwaardelijk aan hem opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b,14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en het onder 2 tenlastegelegd voor zover het ziet op de gedachtestreepjes met de data 14, daar waar het Zuid-Scharwoude betreft, 15 en 19 september 2017 en 4 en 6 oktober 2017, daar waar het Amsterdam betreft.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V.M.A. Sinnige, mr. D. Radder, mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van mr. F. van den Brink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 april 2022.
Mr. V.M.A. Sinnige is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]