In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 februari 2019. De verdachte, geboren in 1958, was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraken. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd, maar de strafoplegging vernietigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal had een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden gevorderd, maar de raadsman van de verdachte pleitte voor een straf die rekening hield met de gezondheid van de verdachte. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan diefstal van grote hoeveelheden benzine in de periode van 12 september 2017 tot en met 7 november 2017, wat aanzienlijke financiële schade heeft veroorzaakt. Gezien de gezondheidsproblemen van de verdachte, waaronder langdurige gevolgen van een coronabesmetting, heeft het hof besloten om de gevangenisstraf van 6 maanden geheel voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van 2 jaren. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.