ECLI:NL:GHAMS:2022:1271

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
23-002806-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling, bedreiging en vernielingen met gebruik van een taser

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1982, was aangeklaagd voor mishandeling, bedreiging en vernielingen, waarbij hij onder andere een taser gebruikte. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten die zich in 2018 hebben voorgedaan, waaronder het bedreigen van een ex-vriendin, het vernielen van haar eigendommen en het mishandelen van haar hond. Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 april 2022 heeft de verdediging vrijspraak bepleit, terwijl het openbaar ministerie de bewezenverklaring van de feiten steunde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 juli 2018 de ex-vriendin heeft mishandeld door een hond tegen haar gezicht te gooien en dat hij op verschillende momenten goederen van haar heeft vernield. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging met de taser, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de andere tenlastegelegde feiten. De verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met zijn justitiële verleden, maar ook met zijn positieve ontwikkeling in de afgelopen jaren. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 weken met een proeftijd van 2 jaar.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002806-20
datum uitspraak: 26 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 november 2020 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-102213-18 (zaak 1), 15-147151-18 (zaak 2) en 15-183180-18 (zaak 3), alsmede
15-229699-16 (TUL) en 15-251100-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak 1

1.hij op of omstreeks 26 mei 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en/of te Zaandijk, gemeenste Zaanstad, althans in Nederland, een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.

Zaak 2

1.hij op of omstreeks 25 juli 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] (hardhandig) bij/ aan bij het hoofd vast te pakken en/of (vervolgens) een stroomstootwapen (taser) in/ tegen de zij en/of in ieder geval tegen het lichaam van die [benadeelde] te duwendie , althans handeling(en) van gelijke dreigende aard of strekking;

2.hij op of omstreeks 25 juli 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk en wederrechtelijk meerdere goederen en/of huisraad (te weten een koelkast en/of de vloer en/of een auto en/of een fiets en/of meerdere althans een deur en/of een kast en/of glaswerk), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

3.hij op of omstreeks 25 juli 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer een vriendin en/of kennis [benadeelde],heeft mishandeld door (met kracht) (bovenhands) een hond (Chihuahua) op/tegen haar hoofd en/of gezicht, althans in ieder geval in de richting van die [benadeelde] te gooien en/of smijten;

4.hij op of omstreeks 25 juli 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten stroomstootwapen en/of taser (type Powermaxx Pb E001-11), zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad;

Zaak 3

1.hij op of omstreeks 15 september 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] (met kracht) in de (rechter)duim te bijten;

2.hij op of omstreeks 15 september 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

3.hij op of omstreeks 15 september 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of brandstichting, door voornoemde [benadeelde] de woorden toe te voegen: "Ik steek je auto in de fik, ik trap je ruiten eruit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van het in zaak 2 tenlastegelegde tot (enigszins) andere beslissingen met betrekking tot de bewijsvraag komt dan de rechtbank, alsmede omdat het hof tot een andere strafoplegging komt. Daarnaast neemt het hof andere beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partij.
Bewijsoverweging ten aanzien van het in zaak 2 tenlastegelegde
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van al de in zaak 2 aan de verdachte tenlastegelegde feiten, omdat daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. Daartoe heeft zij, in het kader van de feiten 1 en 4, aangevoerd dat slechts uit de verklaringen van de aangeefster en die van haar zoontje, [naam], kan blijken dat de verdachte een taser heeft gebruikt, terwijl de verklaring van de aangeefster wankelt, omdat zij bij de rechter-commissaris op dit punt anders heeft verklaard dan bij de politie.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de bewezenverklaring van de rechtbank zich niet uitstrekt tot alle door de aangeefster genoemde goederen.
Met betrekking tot feit 3 is tot slot van belang dat uit het dossier niet blijkt dat het letsel van de aangeefster past bij de door haar geschetste toedracht, of dat de chihuahua letsel had dan wel was getraumatiseerd. De verklaring van [naam] kan daarbij niet gelden als volwaardig steunbewijs, nu zijn verklaring niet synchroon loopt met die van de aangeefster.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat ook hetgeen in zaak 2 aan de verdachte ten laste is gelegd, wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verklaring van de aangeefster over het voorgevallene is veel aannemelijker dan die van de verdachte nu de verklaring van de aangeefster strookt met de bevindingen van de ter plaatse gekomen politieambtenaren en met haar letsel. De verdachte kan zich weinig herinneren van die nacht en heeft verklaard dat hij toen boos was.
Oordeel hof
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[benadeelde] heeft op 25 juli 2018 aangifte gedaan en daarbij het volgende verklaard. Zij had de verdachte, nadat zij hem in de avond van 24 juli 2018 uit haar woning had weggestuurd, in de nacht van 25 juli 2018 weer binnengelaten in haar woning, waarna zij direct de slaapkamer was ingegaan. Zij sliep in een kamer met haar zoon [naam]. Vervolgens hoorde de aangeefster dat de verdachte spullen door haar woonkamer aan het gooien was. De aangeefster had twee chihuahua hondjes en de verdachte wilde daar een van meenemen. De verdachte vroeg in de slaapkamer aan haar: ‘waar is die hond’ en drukte vervolgens een taser in haar linkerzij. Haar zoon was op dat moment ook in de slaapkamer. De aangeefster is de woonkamer ingelopen en zag wat voor chaos de verdachte had veroorzaakt. Zij zag dat er kasten kapot waren en dat er glaswerk kapot was. Zij zag verder dat de hond, die de verdachte eerder zocht, in zijn sporttas zat en zei dit tegen de verdachte. De aangeefster keerde vervolgens terug naar de slaapkamer en de verdachte kwam met die tas achter haar aan. Hij pakte de hond uit de tas en gooide deze bovenhands naar haar toe. De aangeefster stond, met haar zoon, recht tegenover de verdachte, een meter of twee bij hem vandaan. Zij voelde dat de hond haar gezicht raakte en dat haar lip zeer deed en dik werd. Ze voelde ook dat er bloed uit haar lip kwam. Uit een als bijlage bij het proces-verbaal van aangifte gevoegde foto met onderschrift blijkt dat de aangeefster een verdikte lip met roodkleurig letsel had.
Het hof acht deze verklaring van de aangeefster betrouwbaar, nu deze steun vindt in het bij haar geconstateerde letsel, alsmede in de navolgende redengevende feiten en omstandigheden, te weten de verklaring van haar zoon, de bevindingen van de politieambtenaren over de toestand van haar woning op 25 juli 2018 en het in die woning aangetroffen stroomstootwapen. De enkele ontkenning van de verdachte geeft het hof geen reden te veronderstellen dat de aangeefster leugenachtig zou hebben verklaard, temeer nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij die nacht kwaad was en dat hij zich weinig herinnert van het voorval, wat wel vaker voorkwam als hij veel gedronken had.
Op 25 juli 2018 is [naam] gehoord door de politie. Hij heeft verklaard dat hij zelf heeft gezien dat de verdachte een taser in de linkerzij van zijn moeder zette. Ook heeft hij verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte in de slaapkamer een hond tegen haar aangooide.
Op 25 juli 2018 is een aantal politieambtenaren de woning van de aangeefster binnengetreden. Zij zagen dat het een grote rommel was in de woning en dat er meerdere glazen potjes en een fles kapot op de grond lagen. Zij hebben verder geverbaliseerd dat in het halletje twee kastdeuren kapot op de grond lagen en dat sommige planken in de kledingkast waren vernield. In de badkamer is die dag door politieambtenaren in een kast, tussen de handdoeken, een stroomstootwapen aangetroffen. Uit een proces-verbaal van onderzoek aan het wapen, van 25 juli 2018, blijkt dat het voorwerp een handwapen betreft waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt.
De voorgaande feiten en omstandigheden brengen het hof tot de volgende overwegingen en beslissingen ten aanzien van de in zaak 2 aan de verdachte tenlastegelegde feiten.
Vrijspraak feit 1 (bedreiging)
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met de dood of zware mishandeling is – naar vaste rechtspraak – vereist dat door de bedreiging, gelet op de aard daarvan en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zou overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Voorwaardelijk opzet is daartoe voldoende.
Het hof is van oordeel dat in de omstandigheden van het onderhavige geval geen sprake is geweest van een bedreiging die, gelet op de aard daarvan en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon doen ontstaan dat zij zou overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat niet is gebleken dat het opzet van de verdachte was gericht op het ontstaan van die vrees, dan wel dat hij bewust de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat het gebruik van een taser in beginsel niet geëigend is om de dood of zwaar lichamelijk letsel teweeg te brengen, dat van omstandigheden die dat in de onderhavige zaak anders zouden kunnen maken niet is gebleken, alsmede dat de verdachte geen (begeleidende) uitingen heeft gedaan, die op het toebrengen van dodelijk – of zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen duiden. Naar het oordeel van het hof is daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak 2 onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Feit 2 (vernieling/beschadiging)
Uit de bovenstaande feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte glaswerk, deuren en een kast heeft vernield en/of beschadigd, zodat het onder 2 tenlastegelegde in zoverre wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 3 (mishandeling)
Het hof acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld, nu is gebleken dat hij een chihuahua tegen haar gezicht heeft aangegooid, hetgeen pijn en letsel heeft veroorzaakt.
Feit 4 (voorhanden hebben taser)
Tot slot acht het hof – in het licht van het voorgaande – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de op 25 juli 2018 in de woning van de aangeefster aangetroffen taser voorhanden heeft gehad, zoals hem onder feit 4 ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak 1, in zaak 2 onder 2, 3 en 4 en in zaak 3 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak 1

1.hij op 26 mei 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;

Zaak 2

2.hij op 25 juli 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk en wederrechtelijk huisraad (te weten deuren en een kast en glaswerk), die aan [benadeelde] toebehoorde, heeft beschadigd en/of vernield;

3.
hij op 25 juli 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer [benadeelde], heeft mishandeld door bovenhands een hond (chihuahua) tegen haar gezicht te gooien;
4.
hij op 25 juli 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen (type Powermaxx Pb E001-11), zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
Zaak 3

1.hij op 15 september 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met kracht in de rechterduim te bijten;

2.hij op 15 september 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk en wederrechtelijk een auto die geheel of ten dele aan [benadeelde] toebehoorde, heeft beschadigd;

3.hij op 15 september 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer [benadeelde] heeft bedreigd met brandstichting, door voornoemde [benadeelde] de woorden toe te voegen: "Ik steek je auto in de fik".

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak 1 en in zaak 2 onder 4 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in zaak 2 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen of vernielen.
Het in zaak 2 onder 3 en in zaak 3 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
mishandeling.
Het in zaak 3 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het in zaak 3 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met brandstichting.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 112 uren, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft in het kader van de strafoplegging primair bepleit dat met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt bepaald dat geen straf of maatregel aan de verdachte wordt opgelegd, dan wel dat aan de verdachte een voorwaardelijke straf wordt opgelegd met een proeftijd van ten hoogste 1 jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op twee momenten in een periode van minder dan twee maanden een (toenmalige) vriendin mishandeld en goederen van haar vernield, dan wel beschadigd. Beide keren verkeerde de verdachte onder invloed van alcohol en/of drugs en heeft hij gehandeld in een uitbarsting van woede. Op 25 juli 2018 heeft hij midden in de nacht de woning van het slachtoffer overhoop gehaald, daar aanwezige goederen vernield en een hond tegen haar gezicht gegooid, terwijl haar destijds 11-jarige zoontje in de woning aanwezig was en getuige was van de mishandeling. Op 15 september 2018 heeft hij het slachtoffer in haar auto in haar duim gebeten en vervolgens de auto beschadigd door een fles tegen de dakstijl aan te smijten. Bovendien heeft hij toen gedreigd haar auto in de brand te steken. De verdachte heeft door op deze wijze te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bovendien beangstigende situaties voor haar gecreëerd. Het hof rekent het de verdachte in het bijzonder aan dat hij zich dusdanig agressief en intimiderend heeft gedragen in het bijzijn van het zoontje van het slachtoffer. Dit moet voor hem, gelet op zijn jonge leeftijd, een bijzonder belastende ervaring zijn geweest, te meer nu de woning van diens moeder bij uitstek de plaats zou moeten zijn waar hij zich veilig kan voelen. Dat de verdachte een hondje heeft gebruikt om een ander te mishandelen, is zeer laakbaar. Voorts heeft de verdachte, door het vernielen en beschadigen van goederen van het slachtoffer, schade en overlast veroorzaakt en getoond geen respect te hebben voor andermans bezit. Ook heeft de verdachte zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een verboden stroomstootwapen.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 maart 2022 blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten, bedreigingen, vernielingen en Wet wapens en munitie-delicten.
Het hof overweegt dat de verdachte ernstige strafbare feiten heeft begaan die, in samenhang bezien met zijn justitiële geschiedenis, in beginsel nopen tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van fikse duur. In het navolgende ziet het hof echter aanleiding de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm aan de verdachte opleggen.
Uit hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht, is het hof gebleken dat de verdachte aan zijn leven een positieve wending heeft gegeven. De verdachte heeft verklaard dat hij geen harddrugs meer gebruikt en dat hij zich onthoudt van overmatig alcoholgebruik.
De verdachte heeft stabiele huisvesting gevonden, is goed op weg zijn schulden af te betalen en is, zo blijkt ook uit voornoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie, sinds ruim twee jaren niet meer in verband met nieuwe strafbare feiten met politie of justitie in aanraking gekomen. Het hof overweegt dat een nieuwe vrijheidsbeneming de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte zou doorkruisen, hetgeen tot gevolg kan hebben dat de verdachte terugvalt in oude gedragspatronen. Het hof acht het van zwaarwegend belang dat verdere recidive wordt voorkomen. Tot slot heeft het hof bij het bepalen van de straf(modaliteit) de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten en de toepasselijkheid van artikel 63 Sr betrokken.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 weken, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] in zaak 2
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding in het kader van het in zaak 2 tenlastegelegde. Deze bedraagt € 2.594,93. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 650,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
schade auto ad € 1.944, 93;
immateriële schade ad € 650,00, bestaande uit:
€ 300,00 wegens mishandeling en
€ 350,00 wegens bedreiging.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering voor wat betreft de materiële schade niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat de vordering voor wat betreft de geleden immateriële schade wordt toegewezen tot een bedrag van € 500,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering moet worden afgewezen, omdat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de in zaak 2 tenlastegelegde feiten. Daarnaast heeft zij erop gewezen dat de gevorderde materiële schade niet op de tenlastelegging voorkomt.
Materiële schade
In artikel 51f, eerste lid, en artikel 361 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is vastgelegd dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding kan voegen als benadeelde partij in het strafproces. Hiervoor is vereist dat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en het schade-onderbouwingsformulier van de benadeelde partij is niet gebleken dat de verdachte schade heeft toegebracht aan de auto van de benadeelde partij door het in zaak 2 onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde handelen, zodat niet kan worden vastgesteld dat tussen de door de benadeelde partij opgevoerde materiële schade en dit handelen van de verdachte voldoende verband staat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij in zoverre rechtstreeks schade heeft geleden. Om die reden kan de benadeelde partij thans in zoverre in de vordering niet worden ontvangen.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt, voor zover voor de beoordeling van deze vordering van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit) en de verwachting ten aanzien van het herstel van dat letsel. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in gelijksoortige gevallen zijn toegekend.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de benadeelde partij letsel heeft opgelopen ten gevolge van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Bij het vaststellen naar billijkheid van de vergoeding van de door haar geleden immateriële schade, neemt het hof in aanmerking dat het letsel bestond uit kleine wondjes en blauwe plekken op de kin van de benadeelde partij, die na een week waren genezen. Voorts is van belang dat de mishandeling plaats heeft gevonden in de slaapkamer van de benadeelde partij, in het holst van de nacht, terwijl de verdachte onder invloed was van alcohol en/of drugs en in een staat van woede verkeerde. Gelet op het voorgaande en op de vergoedingen die in gelijksoortige gevallen worden opgelegd, zal het hof de vordering voor wat betreft de geleden immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf na te noemen datum. Het hof zal de vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade in het kader van de onder 3 bewezenverklaarde mishandeling voor het overige afwijzen, omdat niet is gebleken dat de benadeelde partij ten gevolge van dit bewezenverklaarde handelen van de verdachte in zoverre rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
Voor zover de vordering van benadeelde partij ziet op geleden immateriële schade als gevolg van de onder 1 tenlastegelegde bedreiging, kan zij daarin niet worden ontvangen, reeds omdat de verdachte van dit feit wordt vrijgesproken.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] in zaak 3
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.150,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 350,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
dagwaarde auto ad € 1.500,00
immateriële schade ad € 650,00, bestaande uit:
€ 400,00 wegens mishandeling en
€ 250,00 wegens bedreiging.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering voor wat betreft de materiële schade niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat de vordering voor wat betreft de geleden immateriële schade wordt toegewezen tot een bedrag van € 200,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering moet worden afgewezen, mede omdat de gevorderde geleden immateriële schade niet is voorzien van een medische onderbouwing.
Materiëleschade
In artikel 51f, eerste lid, en artikel 361 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is vastgelegd dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding kan voegen als benadeelde partij in het strafproces. Hiervoor is vereist dat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en het schade-onderbouwingsformulier van de benadeelde partij is, bij gebrek aan een daartoe strekkende, deugdelijke onderbouwing, niet gebleken dat tussen de door de benadeelde partij opgevoerde materiële schade en het in zaak 3 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte voldoende verband staat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij in zoverre rechtstreeks schade heeft geleden. Om die reden kan de benadeelde partij thans in de vordering niet worden ontvangen. Het toelaten van nadere bewijslevering in dit verband zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, zodat het hof de benadeelde partij ook om die reden niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.
Immateriële schade
In artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, staan limitatief de grondslagen opgesomd voor vergoeding van immateriële schade. Daarin is, voor zover hier van belang, onder meer bepaald dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen of indien hij ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is.
Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit) en de verwachting ten aanzien van het herstel van dat letsel. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in gelijksoortige gevallen zijn toegekend.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de benadeelde partij letsel heeft opgelopen ten gevolge van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Bij het vaststellen naar billijkheid van de vergoeding van geleden immateriële schade neemt het hof in aanmerking dat het letsel bestond uit een bijtwond en daardoor opgezette duim, die zijn ontstaan doordat de verdachte de benadeelde partij heeft gebeten. Hierdoor moest de benadeelde partij bij de huisarts een tetanusprik krijgen. Gelet op het voorgaande en op de vergoedingen die in gelijksoortige gevallen worden opgelegd, zal het hof de vergoeding voor wat betreft de geleden immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf na te noemen datum. Het hof zal de vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade in het kader van de onder 1 bewezenverklaarde mishandeling voor het overige afwijzen.
Ten aanzien van het deel van de vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade die het gevolg is van de onder 3 bewezenverklaarde bedreiging, overweegt het hof als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof, in het licht van hetgeen het hof hieromtrent voorop heeft gesteld, niet gebleken dat sprake is van een wettelijke grondslag voor schadevergoeding. Nu nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vordering tenuitvoerlegging
Het hof zal het openbaar ministerie in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van 14 februari 2017, parketnummer 15-229699-16, voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, niet-ontvankelijk verklaren, nu deze straf reeds ten uitvoer is gelegd.
Vordering tenuitvoerlegging
Het hof zal het openbaar ministerie in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van 15 februari 2018, parketnummer 15-251100-17, voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, niet-ontvankelijk verklaren, omdat dit vonnis ten tijde van de bewezenverklaarde feiten niet onherroepelijk was als gevolg van een door de verdachte hiertegen ingesteld hoger beroep.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak 2 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak 1, in zaak 2 onder 2, 3 en 4 en in zaak 3 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak 1, in zaak 2 onder 2, 3 en 4 en in zaak 3 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in zaak 2 onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in zaak 2 onder 3 bewezenverklaarde, voor zover betrekking hebbend op immateriële schade, voor het meerdere dan het hiervoor toegewezen bedrag af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het in zaak 2 onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) bestaande uit € 150,00 (honderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 juli 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in zaak 3 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in zaak 3 onder 1 bewezenverklaarde, voor zover betrekking hebbend op immateriële schade, voor het meerdere dan het hiervoor toegewezen bedrag af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het in zaak 3 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 100,00 (honderd euro) bestaande uit € 100,00 (honderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 september 2018.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 15-251100-17.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 15-229699-16.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Abels, mr. H.A. van Eijk en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 april 2022.
mr. D. Abels en mr. A.C. Huisman zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.