ECLI:NL:GHAMS:2022:1258

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
200.275.963/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en verhaalsfrustratie in het kader van een lening aan een vennootschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de vorderingen van de appellanten, [appellant sub 1] en [appellante sub 2], zijn afgewezen. De appellanten hebben in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde], de voormalig bestuurder van No Joke Shoes B.V., aansprakelijk wordt gesteld voor een lening van € 80.000,- die aan de vennootschap was verstrekt. De rechtbank oordeelde dat [geïntimeerde] geen persoonlijk ernstig verwijt kon worden gemaakt met betrekking tot de liquidatie van de vennootschap, en dat de vennootschap zelf niet in staat was om aan haar verplichtingen te voldoen.

In hoger beroep hebben de appellanten hun grieven uiteengezet, waarbij zij betogen dat [geïntimeerde] als bestuurder persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die zij lijden door het niet terugbetalen van de lening. Het hof heeft de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld, als niet in geschil aangenomen. De appellanten hebben gesteld dat [geïntimeerde] zich niet aan de wettelijke vereisten heeft gehouden en dat hij de administratieplicht heeft geschonden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stellingen en dat de grieven falen.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de appellanten veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een bestuurder persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld en de noodzaak voor appellanten om voldoende bewijs te leveren voor hun claims.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.275.963/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/290062/HA ZA 19-412
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 april 2022
inzake

1.[appellant sub 1] ,

2.
[appellante sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. N.D. Bauman te ‘s-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

Appelanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] genoemd en afzonderlijk [appellant sub 1] en [appellante sub 2] . Geïntimeerde wordt [geïntimeerde] genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 13 maart 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 januari 2020, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde.
Bij tussenarrest van 2 juni 2020 is een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 december 2020. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog hun vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2. de feiten vastgesteld. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en neemt het hof derhalve ook als vaststaand aan. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellant sub 1] en [appellante sub 2] zijn gehuwd. [appellant sub 1] is de broer van [geïntimeerde] .
2.2.
In februari 2005 heeft [geïntimeerde] No Joke Shoes B.V. (hierna: No Joke Shoes) opgericht.
2.3.
Op 6 december 2006 is tussen No Joke Shoes (vertegenwoordigd door [geïntimeerde] ) en [appellanten] een schuldbekentenis en akte van geldlening opgesteld. In deze akte is onder meer vermeld dat No Joke Shoes een bedrag van € 80.000,- van [appellanten] ter leen heeft ontvangen, dat over dit bedrag maandelijks rente is verschuldigd (0,625%), dat de looptijd van de lening 10 jaar is en dat de lening vanaf 1 januari 2017 geheel opeisbaar is.
2.4.
No Joke Shoes is met ingang van 23 januari 2009 ontbonden met benoeming van [geïntimeerde] tot vereffenaar. De liquidatie is geëindigd per 1 januari 2013 en No Joke Shoes is op 4 juni 2013 uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel met vermelding van [geïntimeerde] als enig aandeelhouder, vereffenaar en bewaarder van boeken en bescheiden.
2.5.
Begin 2019 hebben [appellanten] [geïntimeerde] via hun advocaat aangeschreven en aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag van € 139.000,- voor hoofdsom en rente van de hiervoor genoemde lening.

3.Beoordeling

3.1
[appellanten] hebben in eerste aanleg gevorderd (i) een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] als (voormalig) enig aandeelhouder en bestuurder van No Joke Shoes volledig aansprakelijk is voor de van eisers geleende geldsom van € 80.000,- en de daarover verschuldigde rente van € 59.000,-, in totaal € 139.000,-, (ii) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van dit totaalbedrag, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe samengevat overwogen [appellanten] onvoldoende hebben weersproken dat No Joke Shoes niet te redden was en dat [geïntimeerde] geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de liquidatie van de No Joke Shoes.
Tegen deze beslissing komen [appellanten] met drie grieven op.
3.3
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De grieven betogen samengevat dat [geïntimeerde] als bestuurder van No Joke Shoes persoonlijk aansprakelijk is voor hun schade als gevolg van het niet terugbetalen van de lening door No Joke Shoes aan [appellanten] No Joke Shoes heeft haar administratieplicht (ex art. 2:10 BW) geschonden, nimmer jaarstukken gepubliceerd en er zijn baten opzettelijk verborgen gehouden (er zijn veel meer schoenen ingekocht, de opbrengst daarvan is niet verantwoord, op precies dezelfde locatie heeft [geïntimeerde] een eenmanszaak geopend, waar de voorraad schoenen waarschijnlijk naartoe is gegaan). Voorts heeft [geïntimeerde] bij de liquidatie van No Joke Shoes de wettelijke regels van vereffening geschonden. Aldus [appellanten]
3.4
Wat betreft het verwijt van [appellanten] dat No Joke Shoes in 2005 veel meer schoenen heeft ingekocht dan is verantwoord in de door [geïntimeerde] overgelegde winst- en verliesrekeningen over 2005 tot en met 2008 en dat mogelijk/waarschijnlijk sprake is van contante kasstromen (verkopen) buiten de boekhouding om, overweegt het hof als volgt.
3.5
Voorop gesteld wordt dat indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. De bestuurder van een rechtspersoon kan, indien de vordering van een schuldeiser van de rechtspersoon onbetaald blijft en onverhaalbaar is, onder bijzondere omstandigheden naast de rechtspersoon jegens die schuldeiser wegens onrechtmatig handelen tot schadevergoeding gehouden zijn. Dat zal zich – voor zover hier van belang – kunnen voordoen als de bestuurder wist of heeft behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen (frustratie van verhaal) en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. In zo’n geval is vereist dat de bestuurder persoonlijk een (voldoende) ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
De stelplicht en bij betwisting, de bewijslast voor de feiten en omstandigheden waarop het beroep op bestuurdersaansprakelijkheid is gebaseerd, rusten in beginsel op [appellanten] .
3.6
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg de winst- en verliesrekeningen van No Joke Shoes over de jaren 2005 tot en met 2008 overgelegd. [appellanten] hebben niet weersproken de daarin opgenomen bedrijfskosten, bedragende: € 141.575,- in 2005 (het jaar van opening van de twee schoenwinkels), € 91.807,- in 2006, € 82.506,- in 2007 en € 81.552,- in 2008. Uit de winst- en verliesrekeningen blijkt voorts dat alle jaren met een aanzienlijk verlies werden afgesloten. Tegen deze achtergrond hebben [appellanten] hun betoog dat No Joke Shoes geen verhaal biedt voor terugbetaling van de lening doordat in 2005 veel meer schoenen waren ingekocht en onduidelijk is waar deze zijn gebleven, onvoldoende onderbouwd. De cijfers geven meer steun aan het betoog van [geïntimeerde] dat de winkels verlieslatend waren en dat om die reden tot liquidatie is overgegaan. Voor zover [appellanten] hebben willen betogen dat [geïntimeerde] een belangrijk deel van de in 2005 ingekochte voorraad schoenen contant, buiten No Joke Shoes om, heeft verkocht en de opbrengst ten nadele van de crediteuren van No Joke Shoes in eigen zak heeft gestoken, hebben [appellanten] dit, door [geïntimeerde] weersproken, betoog onvoldoende feitelijk onderbouwd.
3.7
In een faillissementssituatie geldt dat indien het bestuur niet heeft voldaan aan de boekhoudplicht en/of de verplichting tot publicatie van de jaarrekening het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en dat deze onbehoorlijke taakvervulling wordt vermoed een belangrijke oorzaak van het faillissement te zijn (art. 2: 248 lid 1 en 2 BW).
Buiten een faillissementssituatie leidt een gebrekkige boekhouding of het niet voldoen aan de publicatieplicht niet zonder meer tot persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van een vennootschap jegens één of meer crediteuren van de vennootschap. [appellanten] hebben, tegen de achtergrond van de in r.o. 3.6 geschetste omstandigheden, onvoldoende toegelicht op welke gronden [geïntimeerde] wegens gebrekkige boekhouding en/of het niet publiceren van de jaarrekeningen persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die [appellanten] leiden doordat de lening door No Joke Shoes niet wordt terugbetaald en No Joke Shoes daarvoor ook geen verhaal biedt.
3.8
Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat [geïntimeerde] zich bij de liquidatie van No Joke Shoes niet aan de wettelijke bepalingen heeft gehouden.
3.9
De slotsom is dat de grieven falen. [appellanten] hebben geen stellingen ingenomen die tot een ander oordeel kunnen leiden. Aan bewijslevering komt het hof niet toe. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 332,- aan verschotten en € 6.556,- voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.A.H. Melissen, D.J. Oranje en H. Koster en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 april 2022.