In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 12 oktober 2021 aangevochten, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de Gecertificeerde Instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader is verleend. De moeder betwist de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, en stelt dat de kinderen in haar zorg niet bedreigd worden. De raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking verdedigd en stelt dat de kinderen in een onveilige en verwaarlozende opvoedsituatie bij de moeder verbleven.
Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen al vanaf jonge leeftijd opgroeien in een onrustige thuissituatie, met meldingen van huiselijk geweld en drugsgebruik door de moeder. Ondanks de ontkenningen van de moeder en de vader, heeft het hof geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog zijn. De moeder heeft niet de openheid van zaken gegeven die nodig is voor een veilige opvoedsituatie, en haar weerstand tegen de hulpverlening heeft de situatie niet verbeterd. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking bekrachtigd, in het belang van de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen.
De beslissing benadrukt het belang van samenwerking met de hulpverlening en de noodzaak voor de moeder om openheid te geven over haar situatie, om te kunnen beoordelen of de opvoedsituatie voor de kinderen veilig en verantwoord is. Het hof heeft ook aandacht gevraagd voor de wijze waarop het contact tussen de moeder en de kinderen wordt vormgegeven, gezien de spanningen die daarover bestaan.