ECLI:NL:GHAMS:2022:1252

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
200.305.046/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van ondertoezichtstelling en de rol van de moeder in de hulpverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 12 oktober 2021 aangevochten, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de Gecertificeerde Instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader is verleend. De moeder betwist de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, en stelt dat de kinderen in haar zorg niet bedreigd worden. De raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking verdedigd en stelt dat de kinderen in een onveilige en verwaarlozende opvoedsituatie bij de moeder verbleven.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen al vanaf jonge leeftijd opgroeien in een onrustige thuissituatie, met meldingen van huiselijk geweld en drugsgebruik door de moeder. Ondanks de ontkenningen van de moeder en de vader, heeft het hof geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog zijn. De moeder heeft niet de openheid van zaken gegeven die nodig is voor een veilige opvoedsituatie, en haar weerstand tegen de hulpverlening heeft de situatie niet verbeterd. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking bekrachtigd, in het belang van de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen.

De beslissing benadrukt het belang van samenwerking met de hulpverlening en de noodzaak voor de moeder om openheid te geven over haar situatie, om te kunnen beoordelen of de opvoedsituatie voor de kinderen veilig en verantwoord is. Het hof heeft ook aandacht gevraagd voor de wijze waarop het contact tussen de moeder en de kinderen wordt vormgegeven, gezien de spanningen die daarover bestaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.305.046/01
zaaknummer rechtbank: C/15/320636 / JU RK 21-1778
beschikking van de meervoudige kamer van 26 april 2022 inzake
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J. Hes te Haarlem,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn voorts aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de Gecertificeerde Instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna te noemen: de kinderrechter) van 12 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 10 januari 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 oktober 2021.
2.2
De raad heeft op 8 februari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk binnengekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 18 maart 2022, met bijlagen.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting, in het bijzijn van de griffier, met de minderjarige [minderjarige 1] gesproken. Ter zitting van 21 maart 2022 heeft de voorzitter de inhoud van het gesprek met [minderjarige 1] zakelijk weergegeven. Partijen hebben gelegenheid gehad daar op te reageren.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 21 maart 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk;
- de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.

3.De feiten

Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2008, te [plaats B] , en
- [minderjarige 2] , [in] 2012, te [plaats B] .
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden hierna gezamenlijk ook genoemd: de kinderen. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter op verzoek van de raad de kinderen onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 12 oktober 2021 tot 12 oktober 2022. Daarbij heeft de kinderrechter tevens op verzoek van de raad een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend bij de vader met gezag, met ingang van 12 oktober 2021 tot 12 oktober 2022.
4.2
De moeder verzoekt – zo leest het hof haar verzoek - met vernietiging van de bestreden beschikking het inleidend verzoek van de raad (alsnog) af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of de gronden van de ondertoezichtstelling van de kinderen alsmede de gronden voor het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en of deze gronden thans (nog) aanwezig zijn.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
De moeder stelt dat niet voldaan is aan de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuishuisplaatsing van de kinderen. De kinderen worden in de thuissituatie bij de moeder niet bedreigd in hun ontwikkeling. De moeder heeft in het verleden een relatie gehad, waarbij sprake was van huiselijk geweld. Er zijn echter nooit escalaties in het bijzijn van de kinderen geweest en de veiligheid van de kinderen is nimmer in het geding geweest. De moeder gebruikt thans geen drank of drugs en van prostitutie is ook geen sprake. De moeder heeft het gevoel dat zij ten onrechte aan de schandpaal wordt genageld en zij wordt door losse waarnemingen en opmerkingen via derden beschuldigd van het niet goed verzorgen van de kinderen. Zij zal een indicatie krijgen voor huishoudelijke hulp, omdat zij reuma heeft en emfyseem. Ook heeft ze elke veertien dagen contact met haar psychiater. Al sinds 2014 gebruikt ze geen harddrugs meer, maar alleen maar af en toe een jointje.
De moeder heeft geen vrij contact meer met de kinderen en zij spreekt hen slechts eenmaal per week en dat is voor de kinderen en haarzelf veel te weinig. Zij zijn daar heel verdrietig om. Op dit moment zijn er geen concreet aanwijsbare ontwikkelingsbedreigingen bij de kinderen te zien en gebleken is dat er over [minderjarige 1] geen zorgen bestaan. De bestreden beschikking dient dan ook te worden vernietigd, waarbij het verzoek van de raad (alsnog) moet worden afgewezen, aldus de moeder.
5.4
De raad stelt dat de gronden van de ondertoezichtstelling en voor uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. De kinderen bevonden zich bij de moeder langdurig in een onveilige en verwaarlozende opvoedsituatie. Kort voor het uitspreken van de ondertoezichtstelling zijn er concrete meldingen binnengekomen van ernstig geweld en drugsgebruik bij de moeder. Uit het raadsrapport van 23 september 2021 (hierna: het raadsrapport) blijkt dat de moeder onvoldoende beschikbaar is als opvoeder en zij zich zorgmijdend opstelt. Het klopt dat er tot nu weinig contact is geweest tussen de moeder en de kinderen. Dit is echter niet het gevolg van de uitgesproken maatregelen, maar van de houding die de moeder tot voor kort aannam ten aanzien van de bemoeienis van de GI. Uit het voorgaande volgt dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Dat [minderjarige 1] minder last lijkt te hebben van de onveilige opvoedsituatie waarin zij verbleef, doet daar niets aan af. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd, aldus de raad.
5.5
De vader heeft ter zitting in hoger beroep, kort samengevat, het volgende verklaard. Het raadsrapport bevat veel onwaarheden en de gedane aannames zijn niet gebaseerd op feiten. De vader vindt het prima dat de kinderen bij hem wonen en zal alles voor de kinderen doen, maar de situatie is niet ideaal. Doordat van het minste of geringste een melding wordt gemaakt, staan de kinderen, de moeder en hijzelf erg onder druk en dat gaat gespaard met veel spanningen. De vader wil meewerken aan de hulpverlening, maar dan wel op een transparante manier, aldus de vader.
5.6
De GI heeft ter zitting in hoger beroep onder andere het volgende verklaard. De ouders hebben sinds het begin van de ondertoezichtstelling nauwelijks meegewerkt aan de hulpverlening. De voornaamste reden hiervoor is dat de ouders het gevoel hebben dat wanneer zij meewerken aan de hulpverlening zij de – volgens hen – leugens en onwaarheden van de raad steunen. De GI heeft hierdoor geen zicht gekregen op de thuissituatie van de moeder en het is niet mogelijk gebleken een vorm van samenwerking op te bouwen. De afspraken die zijn gemaakt in het kader van de ondertoezichtstelling worden door de ouders strenger opgevat dan dat is bedoeld. Dit ligt echter meer aan de houding van de ouders dan aan de ‘strakheid’ van de GI. Het is niet de bedoeling dat de kinderen en de moeder bang moeten zijn om elkaar spontaan tegen te komen bij het winkelen. Momenteel hebben de ouders ingestemd met een hulpverleningstraject. Het gezin is in dat kader aangemeld bij ZIJN en zij kunnen binnenkort met een traject starten. Indien dit van start is gegaan zal gekeken worden of ook de KOPP-training voor de kinderen kan beginnen.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De kinderen groeien al vanaf jonge leeftijd op in een onrustige thuissituatie en deze voorgeschiedenis kan niet terzijde geschoven worden. Zo is er sprake geweest van veelvuldig schoolverzuim en zijn de kinderen getuige geweest van huiselijk geweld tussen de moeder en haar ex-partner. Vanaf 2014 tot 2021 zijn meerdere zorgmeldingen gedaan bij de politie en Veilig Thuis. Van eind 2017 tot en met eind 2020 is het Centrum voor jeugd- en gezin (hierna: CJG) bij het gezin betrokken geraakt en van 2018 tot en met eind 2020 de regionale instelling voor beschermd wonen (hierna: RIBW). Begin juni 2018 is Ambulante Spoedhulp (ASH) bij het gezin betrokken. Zij hebben geadviseerd dat vanuit het RIBW opvoedondersteuning bij de moeder zou worden ingezet en vanuit Alert4you emotieregulatietherapie voor [minderjarige 2] . Bij nieuwe incidenten zou het ASH het gezin doorverwijzen naar de Beschermingstafel. Naar aanleiding van een zorgmelding van de politie over huiselijk geweld tussen de moeder en haar ex-partner, heeft Veilig Thuis een veiligheidsafspraak met de moeder gemaakt dat deze ex-partner niet meer in de woning van de moeder mag komen. In oktober 2018 zijn vanuit Veilig Thuis en de betrokken hulpverleners met de moeder een aantal bodemeisen opgesteld om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Veilig Thuis is vervolgens de voortgang gaan monitoren. Naar aanleiding van een zorgmelding over een geweldsincident rondom de woning van de moeder heeft Veilig Thuis geconcludeerd dat het de moeder niet is gelukt zich aan de gestelde bodemeisen te houden. Om die reden heeft de Beschermtafel, in samenspraak met het CJG, het RIBW en de moeder, in februari 2019 een veiligheidsplan opgesteld. De afspraken die met de moeder werden gemaakt zagen voornamelijk op het waarborgen van de veiligheid van de kinderen, waarbij zich geen nieuwe (gewelds)incidenten, zorgmeldingen en signalen van drankgebruik bij de moeder mochten voordoen. Eind 2020 heeft de moeder laten weten te willen stoppen met alle “jeugdzorgbemoeienis”. Hierop hebben het RIBW en het CJG hun betrokkenheid gestopt, mede omdat er op dat moment geen nieuwe zorgmeldingen waren.
Op 19 januari 2021 is Veilig Thuis een onderzoek gestart. Aanleiding hiervoor was een nieuwe zorgmelding van de politie, waarin werd genoemd dat de woning van de moeder zeer vervuild was, omwonenden last hadden van stankoverlast en dat er drugs werden gebruikt. Tijdens dit onderzoek heeft de moeder aangegeven niet mee te willen werken. Op 26 mei 2021 heeft een multidisciplinair overleg MDA+ plaatsgevonden met vertegenwoordigers van het CJG, het Veiligheidshuis, de GGZ, de raad, Veilig Thuis, de wijkagent en de Gunningschool, de school waar [minderjarige 2] op zit. Tijdens deze bijeenkomst is besloten om de zaak opnieuw aan te melden bij de raad en de raad te vragen om onderzoek te doen, welk onderzoek tenslotte is uitgemond in de ter discussie gestelde maatregelen.
5.8
Het hof is van oordeel dat de gronden van de ondertoezichtstelling van de kinderen alsmede de gronden van de uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat deze ook thans aanwezig zijn. Het hof constateert met de raad dat de kinderen veel onrust in de thuissituatie bij de moeder hebben meegemaakt en dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De zorgen ten aanzien van [minderjarige 2] zien op zijn leerachterstand, mogelijke ASS en hechtingsproblematiek. Ten aanzien van [minderjarige 1] zien de zorgen voornamelijk op de confrontatie met de hierboven genoemde heftige problematiek. Toen de kinderen nog bij de moeder woonden, was er sprake van een onveilige en onstabiele opvoedingsomgeving waarbij er serieuze vermoedens waren van huiselijk geweld tussen de moeder en haar ex-partner, een vervuilde woning en drugsgebruik van de moeder. In de afgelopen jaren zijn hier over meerdere meldingen gedaan, ook door de politie. Hoewel zowel de moeder als de vader deze ernstige vermoedens en meldingen, ook weer ter zitting, afdoen als leugens en verzinsels van de raad en de hulpverleners, had het op de weg van met name de moeder gelegen om hierover openheid en duidelijkheid te geven, hetgeen zij niet heeft gedaan. Om haar moverende redenen is de moeder tot op heden niet in staat gebleken een positieve samenwerkingsrelatie met de GI en de hulpverlening tot stand te brengen. Als gevolg hiervan is nog steeds niet duidelijk of de moeder al dan niet in staat is om de kinderen een voldoende veilige en verantwoorde opvoedomgeving te bieden. Evenals de raad neemt het hof signalen van de politie serieus, mede in het licht van de voorgeschiedenis van het gezin. In het raadsrapport zijn zorgen geformuleerd over het persoonlijk functioneren, de beschikbaarheid en draagkracht van de moeder. Zij heeft een belast verleden en kampt met persoonlijke problematiek. Zij is gediagnostiseerd met ADHD en borderline. De extreme reactie van de moeder op het adviesgesprek met de raad is een voorbeeld dat de moeder in spanningsvolle situaties moeite heeft met haar emotieregulatie. De raad is van mening dat de moeder hierdoor wordt belemmerd in haar welzijn en functioneren. In periodes dat het niet goed gaat met de moeder, worden beide kinderen vaker op school ziek gemeld of verzuimen zij vaker school. Ook de vader heeft ter zitting verklaard dat het niet altijd even goed ging met de moeder. Zo hebben er veel problemen gespeeld in haar leven en zou zij tweemaal een zelfmoordpoging hebben gedaan. Ook over haar persoonlijke problematiek heeft de moeder geen openheid gegeven. De hulpverlening heeft hierdoor geen goed zicht gekregen op haar psychisch welzijn. Gezien deze houding van de moeder en de getoonde weerstand naar de raad en de hulpverleners is het vrijwillig hulpverleningskader op dit moment niet afdoende om de zorgen over het functioneren van de moeder ten aanzien van de zorg en veiligheid van de kinderen weg te nemen. De gronden voor ondertoezichtstelling van de kinderen waren en zijn dan ook aanwezig.
5.9
Gelet op als het vorenstaande is het in het belang van de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen om ook de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader voort te zetten. Het is de komende periode in het belang van de kinderen dat met name de moeder openheid van zaken zal geven en de samenwerking met de hulpverlening en de jeugdbescherming zal aangaan, zodat duidelijk zal worden of de opvoedsituatie voor de kinderen veilig en verantwoord is.
5.1
Het hof merkt ten slotte nog op dat de wijze waarop vorm wordt gegeven aan het contact tussen de moeder en de kinderen mogelijk extra aandacht van de GI behoeft, nu zowel [minderjarige 1] tijdens het kindgesprek, als de ouders ter zitting, hebben aangegeven spanning te ervaren omtrent de spontane ontmoetingen tussen de moeder en de kinderen op straat of in de supermarkt. De gezinsmanager heeft ter zitting verklaard dat zij een afspraak gaat inplannen om de precieze afspraken nader met de ouders en de kinderen te bespreken.
5.11
Uit het voorgaande volgt dat het hof het verzoek van de moeder afwijst en de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. G.W. Brands-Bottema en
mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier, en is op 26 april 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.