ECLI:NL:GHAMS:2022:1250

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
200.303.608/01 en 200.303.608/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling na echtscheiding tussen ouders met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige] na de echtscheiding van de ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, die inhield dat [minderjarige] in de even weken bij de moeder en in de oneven weken bij de vader verbleef. De moeder stelde dat zij niet volledig begreep wat co-ouderschap inhield en dat haar zus instemde met de regeling, niet zijzelf. De vader daarentegen verdedigde dat de regeling goed functioneerde en dat de moeder eerder akkoord was gegaan met de zorgregeling zoals deze was vastgesteld.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet voldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen die zouden aantonen dat haar wil niet in overeenstemming was met haar verklaring. Het hof oordeelde dat de ouders overeenstemming hadden bereikt over de zorgregeling en dat er geen nieuwe omstandigheden waren die wijziging van de regeling rechtvaardigden. De ontwikkeling van [minderjarige] werd als positief beoordeeld, en er waren geen zorgelijke signalen die wijziging van de zorgregeling noodzakelijk maakten. Het hof heeft de verzoeken van de moeder om de zorgregeling te wijzigen en om de werking van de beschikking te schorsen afgewezen. De ouders werden wel geadviseerd om te werken aan hun onderlinge communicatie en vertrouwen, wat in het belang van [minderjarige] zou zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.303.608/01 en 200.303.608/02
Zaaknummers rechtbank: C/13/703827 / FA RK 21-4005 en C/13/703824 / FA RK 21-4004
Beschikking van de meervoudige kamer van 26 april 2022 inzake
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres
,
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster in het incident (schorsing),
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Karami te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verweerder in het incident (schorsing),
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Dickhoff te Diemen.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 8 september 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 8 december 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 8 september 2021 (zaaknummer 20.303.608/01). Zij verzoekt tevens de werking van die beschikking te schorsen (zaaknummer 200.303.608/02).
2.2
De vader heeft op 13 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn ook de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 3 maart 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 7 maart 2022 met een bijlage; en
- een e-mail van de zijde van de moeder van 14 maart 2022 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 17 maart 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. S. Rahimzadeh, die de zaak waarnam voor mr. S. Karami. Voor de moeder is M. El Majdoubi opgetreden als tolk in de Arabische taal;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mw. I. Stuifbergen.
De advocaat van de vader heeft pleitnotities overgelegd.
2.5
Het hof zal geen acht slaan op onderdelen van ingediende stukken die in de Arabische taal zijn en waarvan geen vertaling beschikbaar is. Het hof betrekt de overige onderdelen van die producties wel bij zijn beslissing.

3.De feiten

3.1
Uit het - op 22 januari 2020 door echtscheiding ontbonden - huwelijk van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is [in] 2018 [minderjarige] geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
De ouders hebben in oktober 2019 een ouderschapsplan getekend. Dit ouderschapsplan is aan de beschikking tot echtscheiding van 4 december 2019 gehecht en maakt daarvan deel uit. In het ouderschapsplan staat dat de ouders toen waren overeengekomen dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder had en iedere week op woensdag en vrijdag bij de vader zou verblijven van 11.00 uur tot en met 16.00 uur.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, na te hebben vastgesteld dat de ouders overeenstemming hadden bereikt, de beschikking tot echtscheiding op het punt van de zorgregeling gewijzigd en bepaald dat - kort gezegd - [minderjarige] in de even weken bij de moeder verblijft en in de oneven weken bij de vader.
4.2
De moeder verzoekt (in de zaak 200.303.608/01), met vernietiging van de bestreden beschikking, geen co-ouderschap vast te stellen en een zorgregeling vast te stellen waarbij de vader twee dagen in de week [minderjarige] bij zich heeft.
De moeder verzoekt (in de zaak 200.303.608/02) daarnaast de werking van de bestreden beschikking met onmiddellijke ingang te schorsen.
4.3
De vader verzoekt het schorsingsverzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen
5.1
De moeder vindt dat de zorgregeling moet worden gewijzigd. Volgens de moeder is niet zijzelf, maar haar zus akkoord gegaan, terwijl de moeder niet begreep wat co-ouderschap inhield. Daarnaast vindt de moeder dat co-ouderschap niet in het belang van [minderjarige] is en dat de communicatie tussen de ouders niet goed genoeg is voor co-ouderschap.
De vader vindt dat de zorgregeling hetzelfde moet blijven, omdat het co-ouderschap volgens de wensen van de moeder tot stand is gekomen en al vijf maanden goed verloopt.
Overeenstemming ouders
5.2
De moeder stelt dat zij niet begreep met wat voor zorgregeling zij akkoord ging. Daarmee doet de moeder kennelijk een beroep op artikel art. 3:33 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin staat dat een rechtshandeling vereist (i) een op een rechtsgevolg gerichte wil die (ii) zich door een verklaring heeft geopenbaard. Degene die hierop een beroep doet, in dit geval de moeder, moet daartoe feiten en omstandigheden stellen.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken blijkt dat de vader bij de rechtbank op 23 juni 2021 heeft verzocht om de zorgregeling, opgenomen in het ouderschapsplan, te wijzigen. Bij e-mail van 28 juli 2021 heeft de toenmalige advocaat van de moeder, mr. Voogd, namens de moeder een voorstel gedaan over een zorgregeling. Dat voorstel hield in dat [minderjarige] , kort samengevat, de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader is. Mr. Voogd heeft bij bericht van 2 augustus 2021 aan de rechtbank bevestigd dat de moeder akkoord ging met de zorgregeling zoals die uiteindelijk in de beschikking van de rechtbank is beschreven.
De moeder stelt nu dat zij niet begreep waarmee zij akkoord ging. Het hof is van oordeel dat zij dit niet voldoende heeft toegelicht. Ook heeft zij niet voldoende toegelicht dat, zoals zij zegt, het haar zus was en niet zijzelf die instemde met wijziging van de zorgregeling.
De advocaat van de vader heeft naar voren gebracht dat zij van mr. Voogd heeft vernomen dat deze uitsluitend op instructie van de moeder heeft gehandeld en dat mr. Voogd hierover contact met de moeder had tijdens haar verblijf in Marokko. De moeder heeft dat niet betwist. De moeder is er daarom niet in geslaagd feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat haar wil niet in overeenstemming was met haar verklaring. Daarmee staat vast dat de moeder heeft ingestemd met de zorgregeling. De rechtbank heeft dus terecht vastgesteld dat de ouders overeenstemming hadden over de zorgregeling.
Wijziging zorgregeling
5.4
Het hof zal nu beoordelen of de zorgregeling toch gewijzigd moet worden, zoals de moeder verzoekt. Daarover staat in artikel 1:253a lid 4 en artikel 1:377e BW dat de rechter een door de ouders onderling getroffen regeling kan wijzigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of omdat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.5
Het hof begrijpt dat de moeder vindt dat de regeling gewijzigd moet worden, omdat zij de afgelopen tijd heeft gemerkt dat de regeling niet goed is voor [minderjarige] . Het hof stelt echter vast dat niet is gebleken dat het wijzigen van de zorgregeling in [minderjarige] belang is. [minderjarige] gaat al meer dan een halfjaar de ene week naar de moeder en de andere week naar de vader. Volgens de huisarts en het consultatiebureau ontwikkelt [minderjarige] zich goed. De ouders hebben op de zitting verteld dat het op school, waar zij net is begonnen, ook goed gaat met [minderjarige] . De vader heeft een begrijpelijke toelichting gegeven over de blauwe plekken die [minderjarige] een paar keer had en over het overgeven, waarop de moeder niet nader is ingegaan. Het hof ziet hierin dan ook geen zorgelijke signalen. Dat [minderjarige] soms zegt dat ze niet naar de vader wil gaan of moet huilen bij het afscheid, vindt het hof ook niet zorgelijk, ook omdat dat gedrag bij haar leeftijd past. De vader brengt [minderjarige] , in de weken dat hij voor haar zorgt, soms naar haar oma. Het hof vindt, net als de raad, dat dit niet betekent dat de zorgregeling niet goed is voor [minderjarige] .
5.6
De ouders hebben vrij vaak contact met elkaar en overleggen daarbij over [minderjarige] . Ze sturen elkaar e-mails met een overdracht en daarnaast sturen ze elkaar whatsapp-berichten en bellen ze soms. Het hof gaat er daarom vanuit dat de communicatie tussen de ouders goed genoeg is voor coouderschap.
5.7
De raad heeft naar voren gebracht de voorkeur te hebben voor een co-ouderschap regeling waarbij [minderjarige] vaker wisselt tussen de ouders dan nu het geval is, omdat [minderjarige] nog zo jong is. Dan hoeft ze elke ouder namelijk minder lang achter elkaar te missen. Het hof overweegt hierover dat in het inleidende verzoekschrift van de vader in 2021 een dergelijke regeling met meer wisselingen staat. De ouders hebben echter een andere regeling afgesproken. Toen de rechter de ouders er tijdens de zitting in hoger beroep naar vroeg, had geen van beiden een voorkeur voor een regeling met meer wisselingen. [minderjarige] lijkt goed te gedijen bij de huidige zorgregeling. Het hof ziet daarom geen aanleiding om deze zorgregeling te wijzigen. De ouders kunnen deze regeling in de toekomst altijd wijzigen als zij samen tot de conclusie komen dat een andere zorgregeling beter is.
5.8
Het hof adviseert de ouders dringend, zoals ook de raad ter zitting in hoger beroep heeft gedaan, gezamenlijk een traject op te pakken om te werken aan hun onderlinge communicatie en vertrouwen (bijvoorbeeld binnen het OKT, waarmee al contact is). Dit is in het belang van een goede ontwikkeling van [minderjarige] .
Schorsingsverzoek in de zaak met zaaknummer 200.303.608/02:
5.9
Nu het hof met deze beslissing uitspraak in de hoofdzaak doet, heeft de moeder geen belang meer bij het schorsingsverzoek. Het hof zal dit verzoek daarom afwijzen.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.303.608/01
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
In de zaak met zaaknummer 200.303.608/02
wijst af het verzoek tot het schorsen van de werking van de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J. Jonkers en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 26 april 2022 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.