Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige] na de echtscheiding van de ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, die inhield dat [minderjarige] in de even weken bij de moeder en in de oneven weken bij de vader verbleef. De moeder stelde dat zij niet volledig begreep wat co-ouderschap inhield en dat haar zus instemde met de regeling, niet zijzelf. De vader daarentegen verdedigde dat de regeling goed functioneerde en dat de moeder eerder akkoord was gegaan met de zorgregeling zoals deze was vastgesteld.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet voldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen die zouden aantonen dat haar wil niet in overeenstemming was met haar verklaring. Het hof oordeelde dat de ouders overeenstemming hadden bereikt over de zorgregeling en dat er geen nieuwe omstandigheden waren die wijziging van de regeling rechtvaardigden. De ontwikkeling van [minderjarige] werd als positief beoordeeld, en er waren geen zorgelijke signalen die wijziging van de zorgregeling noodzakelijk maakten. Het hof heeft de verzoeken van de moeder om de zorgregeling te wijzigen en om de werking van de beschikking te schorsen afgewezen. De ouders werden wel geadviseerd om te werken aan hun onderlinge communicatie en vertrouwen, wat in het belang van [minderjarige] zou zijn.