ECLI:NL:GHAMS:2022:1249

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
200.302.962/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar minderjarige kind naar [plaats B]. De moeder, die in hoger beroep was gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, stelde dat de verhuizing noodzakelijk was vanwege haar relatie met [huidige partner] en de onveilige en ongezonde leefomstandigheden in [plaats A]. De vader van het kind verzet zich tegen de verhuizing en pleit voor het behoud van de huidige zorgregeling, waarbij het kind regelmatig contact heeft met beide ouders.

Het hof heeft de belangen van het kind als uitgangspunt genomen en overwogen dat, hoewel de moeder begrijpelijke redenen heeft voor de verhuizing, de noodzaak om te verhuizen niet voldoende is aangetoond. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige situatie, waarin het kind regelmatig contact heeft met beide ouders, van groot belang is voor zijn ontwikkeling. De moeder heeft niet overtuigend aangetoond dat de huidige woonomgeving onveilig is of dat er geen alternatieven zijn voor een verhuizing binnen de regio [plaats A].

De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, wat betekent dat het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor de verhuizing is afgewezen. Het hof benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders en de noodzaak om eerst te werken aan de huidige situatie voordat er veranderingen in de zorgregeling kunnen worden overwogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.302.962/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/316253 / FA RK 21-2329
Beschikking van de meervoudige kamer van 26 april 2022 inzake
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A.M. Ansink te Haarlem,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Beekman te Noordwijk (ZH).
Als belanghebbende is aangemerkt na te noemen minderjarige:
- [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna te noemen: de rechtbank) van 24 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 24 november 2021 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 24 augustus 2021.
2.2
De vader heeft op 11 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 17 december 2021, met als bijlage het proces-verbaal in eerste aanleg, ingekomen op 21 december 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 11 februari 2022 met bijlagen, ingekomen op 14 februari 2022.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 februari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat
;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
2.5
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd en heeft verzocht [minderjarige] te horen. Dit verzoek heeft het hof ter zitting afgewezen.

3.De feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is [minderjarige] geboren [in] 2013.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
Bij echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 8 juli 2015 is bepaald dat het aangehechte en door partijen op respectievelijk 28 en 31 mei 2015 ondertekende convenant en het daarvan deel uitmakende, op 13 april 2015 ondertekende, ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking. Ook is bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben.
3.3
In het ouderschapsplan zijn de ouders een zorg- en contactregeling overeengekomen die neerkomt op het volgende:
Week 1: maandag tot en met zondag bij de moeder;
Week 2:
- maandag tot en met vrijdagmiddag bij de moeder;
- vrijdagavond tot en met zondagmiddag bij de vader, en;
- zondagavond en nacht bij de moeder.
Ook hebben de ouders een verdeling van de vakanties en feestdagen gemaakt.
3.4
De ouders hebben vervolgens in onderling overleg de zorgregeling aangepast en afgesproken dat [minderjarige] , naast de dagen die zijn opgenomen in het ouderschapsplan, ook iedere woensdag vanaf 17:00 uur tot donderdagochtend naar school bij de vader is. Dit is later gewijzigd in iedere donderdag vanaf 17:00 uur tot vrijdagochtend naar school.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn afgewezen de verzoeken van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats B] en hem aldaar in te schrijven op de [basisschool] in [plaats B] .
4.2
De moeder verzoekt in hoger beroep, met vernietiging van een gedeelte van de bestreden beschikking, haar alsnog vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met [minderjarige] naar [plaats B] , primair na de kerstvakantie 2021 en subsidiair met ingang van het schooljaar 2022/2023. De moeder verzet zich niet tegen de afwijzing van het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor de inschrijving op de school.
4.3
De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, voor zover nodig met verbetering van gronden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling ligt aan het hof voor het verzoek van de moeder haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar [plaats B] te verhuizen.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijke gezag, waaronder dit geschil over een voorgenomen verhuizing van het kind, een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter volgens vaste rechtspraak aan de hand van alle omstandigheden van het geval de belangen van de betrokkenen in aanmerking te nemen en af te wegen. Het belang van het kind dient daarbij een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van de omstandigheden, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.3
De moeder meent dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek strekkende tot vervangende toestemming om met [minderjarige] naar [plaats B] te verhuizen heeft afgewezen en voert daartoe het volgende aan. De moeder heeft sinds 2016 een relatie met haar huidige partner [huidige partner] , die in [plaats B] woont. De relatie is bestendig en duurzaam gebleken en de moeder verblijft ieder weekend bij [huidige partner] in [plaats B] . [minderjarige] komt ook al geregeld, sinds hij drie jaar is, in [plaats B] . Hij heeft het daar erg naar zijn zin en voelt zich er thuis. Hij zit in [plaats B] op scouting en gaat veel om met de twee neven van [huidige partner] en een buurjongetje van zijn leeftijd. Ook woont de familie van [huidige partner] , bestaande uit zijn ouders, andere familieleden en vrienden in [plaats B] .
De moeder heeft geen sociaal netwerk in [plaats A] en omgeving en heeft zich daar nooit thuis gevoeld. De moeder woont aan de [adres] in [plaats A] , een van de drukste straten van [plaats A] . Er is altijd lawaai van het verkeer en er is ingebroken in de woning. Volgens de moeder is de buurt verslechterd. Het is er vies en er slapen junks of zwervers in de berging. Door een verbouwing van de balkons is een vochtprobleem ontstaan in alle woningen, waardoor er veel schimmel in de woning is. De woningbouw heeft dit probleem nog niet opgelost. Ook de verkeerssituatie is onveilig. Een alternatieve woning is niet beschikbaar en gelet op de gestegen koopprijzen is het niet mogelijk een huis te kopen.
Ook in de woning van zijn vader ervaart [minderjarige] weinig rust. Er is sprake van overlast van de buren waardoor [minderjarige] vermoeid raakt. [minderjarige] is een druk en bovengemiddeld intelligent jongetje en geeft vaak aan dat zijn hoofd zo vol is. Voor alle betrokkenen is juist de rust en gemoedelijkheid van [plaats B] te verkiezen boven de drukte van [plaats A] . Dat geldt eveneens voor het in [plaats B] bestaande netwerk. De huurwoning van de moeder is niet geschikt om als permanente verblijfplaats te dienen voor haar, [minderjarige] en [huidige partner] . De koopwoning in [plaats B] wel. Bovendien werkt [huidige partner] al sinds 1992 voor dezelfde werkgever Zozijn, die specialistische hulp biedt aan cliënten met een verstandelijke beperking bij wie sprake is van extreme gedragsproblematiek. Door de jaren heen heeft [huidige partner] een vertrouwensband opgebouwd, waardoor de cliënten zich verder hebben kunnen ontwikkelen. Bij [huidige partner] is daarnaast recent hartfalen vastgesteld. Hij moet regelmatig leven en stress vermijden. Het gebrek aan energie dat hij ervaart is dusdanig dat hij meent zich niet elders te kunnen vestigen en daar een nieuw netwerk op te bouwen. Het langdurige reizen naar [plaats B] en de huidige leefomstandigheden hebben ook een negatieve invloed op de gemoedstoestand van de moeder. Zij voelt zich erg moe en neigt weer terug te vallen in depressieve gevoelens. Haar belang zich beter te voelen staat in verband met de gemoedstoestand van [minderjarige] . Daarmee heeft de moeder de noodzaak van een verhuizing genoegzaam aangetoond.
De moeder heeft reeds lange tijd van tevoren haar wens om te verhuizen aan de vader aangekondigd en heeft getracht tot een voorstel voor een aangepaste zorgregeling te komen waarbij de vader zoveel mogelijk gecompenseerd zou worden. Correct is dat het doordeweekse contactmoment in beginsel wegvalt door de verhuizing naar [plaats B] . [minderjarige] heeft twaalf weken vakantie en kan daarvan acht weken bij zijn vader verblijven, waardoor hij reeds veertien dagen compensatie heeft. Stel dat [minderjarige] vier extra weekenden per jaar bij zijn vader verblijft, dan is dat weer een aanzienlijke compensatie. De moeder heeft een nieuw aanvullend voorstel en dat is dat zij bereid is [minderjarige] één woensdag per maand naar zijn vader te brengen en hem daar te laten overnachten. Zij zal dan zelf in de buurt slapen en [minderjarige] de volgende ochtend ophalen.
De reisafstand is wat de moeder betreft geen argument meer, omdat [minderjarige] ook nu al eens per twee weken de reisafstand tussen [plaats A] en [plaats B] aflegt. Redenerend vanuit de belangen van [minderjarige] ziet de moeder veel voordelen voor hem bij een verhuizing naar [plaats B] . De schoolkeuze zal in samenspraak met de vader gemaakt kunnen worden en hij zal de contacten met de nieuwe school via zoom kunnen onderhouden.
5.4
De vader meent dat de rechtbank het verzoek van de moeder terecht heeft afgewezen. Hij heeft al langer de wens dat een co-ouderschap wordt afgesproken waarbij [minderjarige] de ene week bij zijn moeder is en de andere week bij zijn vader. Op dit moment is de communicatie tussen de ouders echter niet goed genoeg. De stroeve communicatie tussen partijen is voor de vader ook een contra-indicatie voor verhuizing, want een grotere afstand tussen de vader en [minderjarige] brengt met zich dat een goede communicatie dan onmisbaar zal zijn.
De school heeft na instemming van beide ouders melding gemaakt bij Veilig Thuis, omdat [minderjarige] heel veel last heeft van de onzekerheid door deze zaak. Hij heeft last van de verstoorde verhouding tussen zijn ouders. Dat is te merken aan zijn schoolprestaties en het feit dat [minderjarige] inmiddels regelmatig gesprekken voert met een vertrouwenspersoon op school. De vader is van mening dat grote veranderingen nu niet in het belang van [minderjarige] zijn.
De vader stelt dat de moeder de noodzaak tot verhuizing niet genoegzaam heeft aangetoond. De verzoeken van de moeder zijn geformuleerd vanuit het belang van de moeder en niet vanuit dat van [minderjarige] . Volgens de vader heeft de moeder wel degelijk een sociaal netwerk in (de omgeving van) [plaats A] heeft. Zij heeft meerdere vrienden, familie en kennissen die wonen in [plaats A] , [gemeente] . De stelling dat het veiliger zou zijn in [plaats B] dan in [plaats A] is niet onderbouwd. Bovendien valt het mee met het lawaai van het verkeer en is er geen overlast. De moeder maakt niet aannemelijk dat [minderjarige] in sociaal opzicht gewend en geworteld is geraakt in [plaats B] . Dat de moeder [minderjarige] heeft opgegeven voor scouting in de weekenden dat zij met [minderjarige] in [plaats B] verblijft, maakt dit niet anders.
[minderjarige] is gewend en sociaal geworteld in [plaats A] en zijn leven heeft zich altijd in die omgeving afgespeeld. [minderjarige] speelt vaak buiten met kinderen uit de buurt. Hij speelt vaak op het schoolplein en spreekt met klasgenootjes thuis af. Hij is graag bij de vader en speelt daar ook graag buiten. De vader is van mening dat de onrust bij [minderjarige] en de slechtere schoolresultaten het gevolg zijn van het feit dat de moeder haar pijlen alleen heeft gericht op verhuizing naar [plaats B] en dat hierdoor een onzekere situatie ontstaat. Voor de moeder en [huidige partner] zijn er legio mogelijkheden om in [plaats A] of omgeving te gaan samenwonen. De hartproblemen staan niet in de weg aan een verhuizing naar [plaats A] of omgeving. Uit niets blijkt dat er pogingen zijn gedaan om in [plaats A] een geschikte woning te vinden.
De vader werkt fulltime en heeft zijn werk afgestemd op de huidige zorgregeling. Het doordeweekse omgangsmoment dat iedere week plaatsvindt is van groot belang voor [minderjarige] en de vader. Dit kan niet gecompenseerd worden door een aantal aanvullende weekenden per jaar of [minderjarige] meer bij zich te hebben in de schoolvakanties. Dat laatste is ook niet mogelijk omdat de vader moet werken, ook in de weekenden dat hij [minderjarige] niet bij zich heeft.
5.5
De raad maakt zich zorgen om [minderjarige] . Het is volgens de raad van belang dat de ouders eerst vanuit de huidige situatie gaan werken aan het verbeteren van de onderlinge communicatie, voordat kan worden overgegaan tot een verhuizing. Er zijn zorgen over [minderjarige] en zijn ontwikkeling en daar is diagnostisch onderzoek voor nodig. Voor [minderjarige] is continuïteit in zijn leefwereld op dit moment van belang. Een verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar [plaats B] is niet de oplossing voor deze problemen. Bovendien zou de vader een aandeel in de opvoeding verliezen door een verhuizing. De raad wijst op de mogelijkheid van het traject Ouderschap Blijft.
5.6
Het hof overweegt dat het belang van de moeder om met [minderjarige] naar [plaats B] te verhuizen zwaarwegend is. De redenen die de moeder stelt ten aanzien van de noodzaak tot een verhuizing naar [plaats B] liggen echter vooral op het terrein van persoonlijke wensen. De moeder wil graag samenwonen met [huidige partner] , die woonachtig is in [plaats B] en haar leven met [huidige partner] en [minderjarige] verder vormgeven door met zijn drieën daar een gezin te stichten. Zij voelt zich niet prettig in de huurwoning in [plaats A] en heeft ook aannemelijk gemaakt dat aan haar huidige woning grote nadelen kleven. Het belang van [minderjarige] is grotendeels verbonden met deze belangen van de moeder. Zijn belang bij verzorging en opvoeding door een moeder die gelukkig is en zich thuis voelt, spreekt voor zich. Dit alles maakt dat de wens van de moeder om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats B] begrijpelijk en invoelbaar is.
Niettemin is naar het oordeel van het hof een objectieve noodzaak om met [minderjarige] naar [plaats B] te verhuizen onvoldoende komen vast te staan. Zo is onvoldoende gebleken dat de buurt waar [minderjarige] opgroeit onveilig is. Volgens de moeder is het voor [huidige partner] niet mogelijk om naar de regio [plaats A] te verhuizen vanwege zijn hartfalen en vanwege zijn werk. Daarin volgt het hof haar niet. Het is voor [huidige partner] weliswaar onwenselijk, maar gelet op de aard van zijn werk niet onoverkomelijk om buiten de regio van [plaats B] te gaan wonen en werk te vinden. Niet gebleken is voorts dat [huidige partner] door zijn hartfalen niet zou kunnen verhuizen. De moeder heeft voorts haar stelling dat het vinden van een woning in de omgeving van [plaats A] voor haar onmogelijk is onvoldoende onderbouwd. Niet duidelijk is geworden in hoeverre de moeder in [plaats A] of omgeving naar alternatieve woonruimte heeft gezocht. Dat geldt temeer als in aanmerking wordt genomen dat de moeder wil gaan samenwonen met [huidige partner] , die over een eigen inkomen en vermogen in de vorm van een eigen woning beschikt.
Bovendien laat de voorbereiding van de verhuizing van [minderjarige] naar [plaats B] , wat de keuze van een school betreft, te wensen over. Op zijn huidige school krijgt [minderjarige] extra begeleiding in een plusklas. De moeder heeft geen navraag gedaan bij de scholen in de buurt over de mogelijkheden van een plusklas. Bovendien heeft zij de vader niet op voorhand betrokken bij het contact met mogelijke scholen. Daar komt bij dat [minderjarige] op zijn huidige school regelmatig gesprekken heeft met een vertrouwenspersoon. Beide ouders maken zich zorgen om [minderjarige] en constateren dat hij in een loyaliteitsconflict zit. Daarnaast is er een vermoeden dat bij [minderjarige] sprake is van een stoornis in het autistisch spectrum. Dat zal nader onderzocht moeten worden. Op dit moment is onvoldoende duidelijk of een verhuizing en een overgang naar een andere school in het belang van [minderjarige] zijn en een oplossing zouden vormen voor de problemen waarmee [minderjarige] kampt, zoals dat zijn hoofd vol is. Dat klemt te meer omdat de communicatie tussen de ouders slecht is.
Daarnaast is recent het Centrum voor Jeugd en Gezin (hierna: CJG) betrokken geraakt bij het gezin na een melding door de school bij Veilig Thuis. Een eerder traject ‘Ouderschap Blijft’ bij Dock is begin 2021 na drie gesprekken stopgezet. Het hof is, evenals de raad, van oordeel dat het van belang is dat de ouders eerst met behulp van het CJG zullen gaan werken aan het verbeteren van de onderlinge communicatie, alsmede dat de problematiek van [minderjarige] en de mogelijke oplossingen daarvoor in kaart worden gebracht, voordat sprake kan zijn van een verhuizing van de moeder en [minderjarige] naar [plaats B] .
5.7
Tegenover het belang bij verhuizing staat het belang bij behoud van de huidige situatie, met name om de huidige zorgregeling, waarbij [minderjarige] een weekend per twee weken van vrijdagavond tot zondagmiddag en wekelijks van donderdag 17.00 uur tot vrijdag naar school bij de vader verblijft, te kunnen voortzetten. Tevens is het belang van de vader erin gelegen om actief bij zijn verzorging en opvoeding betrokken te blijven en [minderjarige] in zijn directe omgeving te zien opgroeien. Dit alles is ook in het belang van [minderjarige] . Hij heeft er belang bij om in de omgeving van beide ouders te kunnen opgroeien en daarbij door hen beiden te worden begeleid.
Een verhuizing naar [plaats B] betekent dat het aandeel van de vader in de zorg- en opvoedingstaken wezenlijk zal wijzigen van karakter in die zin dat spontane contacten, waarvan de vader onbetwist heeft gesteld dat die er zijn, niet meer makkelijk zijn vorm te geven en ook het wekelijkse doordeweekse contact van donderdagmiddag tot vrijdagochtend zal komen te vervallen. Een zorgregeling van een weekend per twee weken brengt mee dat de vader feitelijk niet meer betrokken zal zijn bij het dagelijks leven van [minderjarige] door de week, waarin de schoolgang en de naschoolse activiteiten een grote rol spelen. Daarbij komt dat de fysieke afstand tussen [plaats A] en [plaats B] groot is.
Het voorstel van de moeder met betrekking tot de compensatie van de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] in geval van verhuizing naar [plaats B] , is naar het oordeel van het hof onvoldoende en niet reëel. De door de moeder aangeboden compensatie van extra weekenden of weken gedurende de vakanties zijn voor de vader geen optie vanwege zijn beperkte vakantiedagen en vrije weekenden door zijn werk. Het hof heeft bovendien onvoldoende vertrouwen dat het aanbod van de moeder om [minderjarige] eens per maand op woensdag naar de vader te brengen en donderdagochtend weer naar school te brengen in [plaats B] op de lange termijn bestendig zal kunnen worden uitgevoerd, ook gezien de reisafstand en het feit dat [minderjarige] op donderdagochtend weer op tijd op school in [plaats B] zou moeten zijn. De door de moeder aangeboden compensatie is dan ook niet voldoende om aan de belangen van de vader en [minderjarige] bij regelmatig contact met elkaar tegemoet te komen.
Onder deze omstandigheden geven de belangen die gemoeid zijn bij behoud van de huidige situatie de doorslag. Het hof is dan ook van oordeel dat het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing dient te worden afgewezen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook op dit punt bekrachtigen.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 26 april 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.