Op 21 april 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk invoeren van cocaïne via Schiphol op 8 november 2018. De verdachte, geboren in 1971 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de cocaïne niet opzettelijk heeft ingevoerd, en heeft haar vrijgesproken van het opzet. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de verdachte in vereniging met anderen handelde. De verdachte had haar koffer zelf ingepakt, maar het hof concludeerde dat zij niet kon worden verweten dat zij niet op de hoogte was van de inhoud van de koffer, omdat zij onder druk stond van haar partner en anderen.
Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde het bewezen dat de verdachte de cocaïne heeft ingevoerd, maar sprak haar vrij van het opzet. De verdachte werd wel strafbaar geacht voor het handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank had eerder een hechtenis van 180 dagen opgelegd, waarvan 97 dagen voorwaardelijk. Het hof bevestigde deze straf, maar legde een voorwaardelijk deel op om de verdachte te weerhouden van toekomstige strafbare feiten. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, waarbij het hof de schadelijke effecten van cocaïne en de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel in overweging nam.