ECLI:NL:GHAMS:2022:1223

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
K21/230308
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex. artikel 12 Sv ter zake van poging doodslag en/of zware mishandeling met betrekking tot eerdere niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager heeft het hof verzocht om de vervolging van beklaagden ter zake van poging doodslag en/of zware mishandeling te heropenen, nadat het openbaar ministerie eerder niet-ontvankelijk was verklaard in de vervolging. De zaak betreft een geweldsincident dat op 1 september 2013 in Groesbeek heeft plaatsgevonden, waarbij klager levensbedreigend letsel heeft opgelopen. Na een eerdere veroordeling door de rechtbank Gelderland en een hoger beroep, heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 oktober 2019 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de beklaagden, vanwege gebreken in de integriteit van het bewijs en het achterhouden van wezenlijke informatie.

Klager heeft opnieuw aangifte gedaan en verzocht om een nieuw opsporingsonderzoek onder leiding van een andere officier van justitie, omdat hij meent dat de eerdere sepotbeslissing van het openbaar ministerie onterecht was. Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de procedure van artikel 12 Sv niet bedoeld is voor gevallen waarin al een onherroepelijke beslissing is genomen over de vervolging. Het hof concludeert dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag, omdat de eerdere beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet meer kan worden getoetst door een ander hof. De beslissing van het hof is dat het beklag wordt afgewezen, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking.

Uitspraak

afdeling strafrecht
beklagkamer
rekestnummer K21/230308
Beschikking op het beklag van:
[klager],
klager,
gemachtigden: mr. L.A. van Bavel en mr. S.B. Oosterhof, advocaten te Amsterdam respectievelijk Oosterbeek,
woonplaats kiezende op het kantooradres van zijn gemachtigde mr. L.A. van Bavel.

1.Het beklag

Het hof heeft op 5 augustus 2021 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde 1], [beklaagde 2], [beklaagde 3] en [beklaagde 4](hierna: beklaagden) ter zake van poging doodslag en/of zware mishandeling en/of enig ander strafbaar feit.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 8 december 2021 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
  • het klaagschrift;
  • het verslag van de advocaat-generaal;
  • het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam van 16 november 2021.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 1 maart 2022 het beklag toe te lichten. Klager is, bijgestaan door gemachtigde L.A. van Bavel en gemachtigde S.B. Oosterhof, in raadkamer verschenen. Zij hebben het beklag toegelicht en gehandhaafd.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De feitelijke uitgangspunten van het beklag

Klager heeft op 11 november 2020 voor de tweede keer aangifte gedaan tegen beklaagden ter zake van poging doodslag en/of zware mishandeling, gepleegd door beklaagden op 1 september 2013 te Groesbeek.
De eerdere rechtsgang
Op 1 september 2013 heeft te Groesbeek op de openbare weg een geweldsincident plaatsgevonden waarbij klager levensbedreigend letsel heeft opgelopen. Klager heeft hiervan aangifte gedaan tegen beklaagden, waarna een strafrechtelijk onderzoek naar het incident (en beklaagden, toen met de hoedanigheid van verdachten) heeft plaatsgevonden. Na afronding van dit onderzoek zijn beklaagden door het Openbaar Ministerie gedagvaard voor (primair) poging tot doodslag. De rechtbank Gelderland heeft beklaagden veroordeeld voor poging doodslag en aan hen een gevangenisstraf opgelegd.
Tegen het vonnis van de rechtbank hebben beklaagden hoger beroep ingesteld. De zaak is behandeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem. Op 31 oktober 2019 heeft het Openbaar Ministerie in een speciaal daarvoor geplande zitting bij het hof zijn eigen niet-ontvankelijkheid gevorderd, omdat het in hoger beroep heeft geconstateerd dat het in het proces tegen beklaagden heeft geschort aan een onpartijdige waarheidsvinding en een integere bewijsvoering. De advocaat-generaal heeft destijds ter zitting geen verdere uitleg gegeven over het geconstateerde integriteitsprobleem, omdat de rondom het probleem spelende en te beschermen belangen dit niet toe zouden staan.
Het hof heeft na afloop van die zitting uitspraak gedaan en het openbaar ministerie in zijn vervolging van de verdachten niet-ontvankelijk verklaard. Het hof overwoog daartoe:
Het hof is van oordeel dat met het achterhouden van wezenlijke informatie door het openbaar ministerie niet alleen in strijd wordt gehandeld met het beginsel van openbaarheid, maar ook de taak van het hof wordt doorkruist in die zin dat het hof niet in staat is een zelfstandige belangenafweging te maken bij het nemen van zijn beslissing. Gelet echter op het standpunt van de advocaat-generaal dat het in deze zaak schort aan een onpartijdige waarheidsvinding en een integere bewijsvoering in combinatie met diens weigering om nadere informatie te geven, kan het hof niet anders dan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte.
De nieuwe aangifte en de daaropvolgende sepotbeslissing
Klager heeft naar aanleiding van de niet-ontvankelijkheidsverklaring opnieuw aangifte gedaan tegen beklaagden van poging doodslag en/of zware mishandeling, opdat de beklaagden alsnog zullen worden vervolgd voor hetgeen zich op 1 september 2013 te Groesbeek heeft afgespeeld en waarvan klager slachtoffer is geworden. Klager wenst dat onder leiding van een officier van justitie van een ander arrondissementsparket een nieuw opsporingsonderzoek zal worden ingesteld. Op die manier kunnen en zullen de defecten in de integriteit van het voorheen verzamelde bewijsmateriaal geen rol meer spelen, aldus de gemachtigden van klager.
De officier van justitie heeft op 10 mei 2021 in een uitgebreide brief klager medegedeeld de zaak naar aanleiding van zijn nieuwe aangifte te seponeren. De stelling dat, indien van meet af aan een nieuw onderzoek zou worden begonnen, de defecten geen enkele rol meer zouden spelen, houdt zijns inziens geen stand, omdat de vastgestelde onvolkomenheden in het eerdere opsporingsonderzoek als onherstelbaar moeten worden beschouwd en onlosmakelijk met de processtukken verbonden zullen blijven. Tevens heeft het Openbaar Miniserie naar zijn mening zijn vervolgingsrecht definitief verspeeld.
Het beklag
Klager beklaagt zich in deze procedure over die sepotbeslissing. Naar zijn mening is de redenering en het besluit van het Openbaar Ministerie de zaak te seponeren onnavolgbaar en in strijd met artikel 2 en 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM). Hij wenst een nieuw opsporingsonderzoek waarbij bewijs wordt gegaard waarvan de integriteit ditmaal wel kan worden gegarandeerd. Tevens is er bij beklaagden geen gerechtvaardigd opgewekt vertrouwen ontstaan dat zij niet meer vervolgd zouden worden, omdat het Openbaar Ministerie beklaagden nooit ondubbelzinnig en zonder voorbehoud heeft medegedeeld dat zij niet meer opnieuw vervolgd zouden worden. Ook is een nieuwe strafrechtelijke vervolging naar de mening van klager opportuun.

6.De ontvankelijkheid van het beklag

Het standpunt van de advocaat-generaal omtrent de ontvankelijkheid van klager
De advocaat-generaal heeft in haar verslag beargumenteerd dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag. Naar haar oordeel is er geen sprake van een situatie van ‘niet vervolgen’, noch van een situatie van het ‘niet voortzetten van de vervolging’ in de zin van artikel 12, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Van de eerste situatie is naar haar oordeel geen sprake, omdat het Openbaar Ministerie na een strafrechtelijk onderzoek beklaagden heeft gedagvaard, de zaak aan de zittingsrechter heeft voorgelegd en, naar aanleiding van het ingestelde hoger beroep de vervolging tot in de tweede instantie heeft plaatsgevonden. Dat het hof het Openbaar Ministerie in zijn vervolging niet-ontvankelijk heeft verklaard, maakt dit niet anders. Ook is geen sprake van een situatie van het ‘niet voortzetten van de vervolging’, omdat – kort samengevat – de rechter in deze zaak ten gronde heeft beslist over de voortzetting van de vervolging. Zou een latere beklagrechter, aldus de advocaat-generaal, oordelen dat een voortzetting van de vervolging wel dient plaats te vinden en daartoe een vervolgingsbevel geven, dan zou dit de eerdere beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 oktober 2019, inhoudend dat voortzetting van de vervolging niet meer kan of mag plaatshebben, op een onwenselijke wijze doorkruisen of tenietdoen. De advocaat-generaal schrijft in haar conclusie in dit verband:
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich ertegen dat het arrest van het gerechtshof van 31 oktober 2019 alsmede de laatstgenoemde beschikkingen (
het hof begrijpt: beschikkingen waarbij aan beklaagden schadevergoeding is toegekend omdat de zaken tegen hen zijn geëindigd) in feite voorwerp zouden worden van toetsing door het (een ander) hof naar aanleiding van een beklag door de belanghebbende. De artikel 12 Sv procedure kan niet dienen als een verkapt rechtsmiddel.
Het standpunt van klager omtrent zijn ontvankelijkheid in het beklag
In raadkamer hebben de gemachtigden van klager als standpunt naar voren gebracht dat de stelling van de advocaat-generaal dat klager in zijn beklag niet-ontvankelijk is, onjuist is. Zij hebben aangevoerd dat, indien de redenering van het Openbaar Ministerie zou worden gevolgd, het Openbaar Ministerie immers altijd achterover zou kunnen leunen bij een herstelbare niet-ontvankelijkheid of andere eindbeslissing op de voet van artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering (zoals, bijvoorbeeld, een nietige dagvaarding of een onbevoegdheidsverklaring van de rechtbank). Zo zou het Openbaar Ministerie iedere strafzaak aan rechterlijke controle kunnen onttrekken, door deze, bijvoorbeeld, doelbewust bij een onbevoegde rechtbank aan te brengen. Klagers gemachtigden zijn van mening dat de hernieuwde aangifte van klager niet tot een doorkruising van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen leidt, maar dat het een oproep is aan het Openbaar Ministerie de door het hof Arnhem-Leeuwarden op 31 oktober 2019 hof uitgesproken – herstelbare – niet-ontvankelijkheid te herstellen.
Het beoordelingskader
Voordat het hof toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het beklag, heeft het te beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn beklag.
Beklag op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering staat voor de rechtstreeks belanghebbende open tegen een beslissing van een officier van justitie om een strafbaar feit niet (verder) te vervolgen.
Het eerste vereiste voor de ontvankelijkheid van het beklag is dat er sprake is van een situatie van niet (verdere) vervolging. Daarvoor geldt dat het beklag gericht dient te zijn tegen een beslissing van het Openbaar Ministerie om geen vervolging in te stellen ter zake van een gebeurtenissen of een samenstel van gebeurtenissen, dan wel tegen een beslissing om een reeds ingezette vervolging niet voort te zetten. Het beklag dient dus betrekking te hebben op het achterwege laten van vervolgingshandelingen. De artikel 12-Sv procedure heeft dus geen betrekking op zaken waarin de strafvervolging wel is ingesteld, doch waarop nog niet onherroepelijk is beslist.
De overwegingen van het hof
Het hof gaat op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer uit van de volgende gang van zaken. Klagers eerste aangifte van het geweldsincident op 1 september 2013 te Groesbeek is door het Openbaar Ministerie destijds in behandeling genomen. De aangifte heeft geleid tot een opsporingsonderzoek, een strafrechtelijke vervolging, een inhoudelijke behandeling bij de rechtbank en een behandeling in hoger beroep van de zaak. Het Openbaar Ministerie heeft bij het hof zijn eigen niet-ontvankelijkheid gevorderd, omdat het niet kon instaan voor de integriteit van het bewijsmateriaal. Naar aanleiding hiervan heeft het hof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 31 oktober 2019 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachten, thans beklaagden.
Klager heeft na dit arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden opnieuw aangifte gedaan van het geweldsincident op 1 september 2013 te Groesbeek. Klager wenst een nieuw opsporingsonderzoek onder leiding van en officier van justitie van een ander arrondissementsparket, zodat er een nieuw dossier kan worden opgebouwd zonder opsporingsverzuimen.
Het hof stelt vast dat de zaak waarop het beklag thans betrekking heeft, bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden eerder, bij een op 31 oktober 2019 uitgesproken arrest, heeft geresulteerd in een einduitspraak, waarbij het Openbaar Ministerie in zijn vervolging van de verdachten, thans beklaagden, ter zake van de tenlastegelegde poging tot doodslag jegens klager op 1 september 2013 te Groesbeek niet-ontvankelijk is verklaard.
Het hof is van oordeel dat de procedure als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering zich niet leent voor een geval waarin een strafrechtelijke opsporing en vervolging van strafbare feiten heeft plaatsgevonden en waarin door de strafrechter, te dezen het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, bij onherroepelijke einduitspraak, is geoordeeld dat:
  • door het handelen van het openbaar ministerie niet alleen in strijd wordt gehandeld met het beginsel van openbaarheid, maar ook
  • dat de taak van het hof wordt doorkruist in die zin dat het hof niet in staat wordt gesteld een zelfstandige belangenafweging te maken bij het nemen van zijn beslissing.
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft op grond hiervan het Openbaar Ministerie vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging van de verdachten ter zake van het jegens klager op 1 september 2013 te Groesbeek gepleegde geweld. Deze beslissing houdt ook in dat het Openbaar Ministerie geen recht meer heeft om de verdachten, thans beklaagden, voor dit feit opnieuw in rechte te betrekken. Deze beslissing is onherroepelijk en kan, mede gelet op het gesloten stelsel van (gewone) rechtsmiddelen, niet meer door een andere rechter – in dit geval door een gerechtshof in het kader van een procedure als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering – worden getoetst.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag.
Het hof beslist als volgt.

7.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
13 april 2022 door mrs. E. van Die, voorzitter, P.F.E. Geerlings en M. van der Horst, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J. Mens, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.