ECLI:NL:GHAMS:2022:1212

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
23-002212-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met uitzondering van tenuitvoerlegging vordering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 28 juli 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1974 en thans gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd, met uitzondering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. De vordering tot tenuitvoerlegging was op 20 juli 2021 door het openbaar ministerie gelast, maar het hof oordeelde dat toewijzing van deze vordering thans niet opportuun was. Dit oordeel was gebaseerd op de gewijzigde persoonlijke situatie van de verdachte, zoals beschreven in een rapport van GGZ Reclassering Fivoor.

Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte al loopt in een proeftijd van een eerder opgelegde straf en dat een tweede proeftijd geen meerwaarde zou hebben. Daarom heeft het hof de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen en het vonnis waarvan beroep voor het overige bevestigd. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de rechters J.J.I. de Jong, J.J.J. Schols en T. de Bont, en is openbaar uitgesproken op 5 april 2022.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002212-21
datum uitspraak: 5 april 2022
TEGENSPRAAK (raadsman gemachtigd)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 13-191589-21 en 15-214003-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan, te Alphen aan den Rijn.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging, en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 27 februari 2018 voorwaardelijk op gelegde straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft op 20 juli 2021 de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van 27 februari 2018 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstaf voor de duur van vier weken. De politierechter heeft deze vordering in eerste aanleg toegewezen. De vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de bij het vonnis van 27 februari 2018 vastgestelde proeftijd wordt verlengd met één jaar. De raadsman kan zich vinden in de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de gewijzigde persoonlijke situatie van de verdachte, zoals onder meer beschreven in het rapport van GGZ Reclassering Fivoor van 2 maart 2022, acht het hof toewijzing van de vordering thans niet opportuun. Omdat de verdachte inmiddels ook al loopt in een proeftijd van een op 16 maart 2022 in voorwaardelijke vorm opgelegde straf waarbij bijzondere voorwaarden zijn gesteld, en een tweede proeftijd naar het oordeel van het hof in casu geen meerwaarde heeft, ziet het hof in de voorliggende zaak evenmin aanleiding om de proeftijd te verlengen. De vordering zal daarom worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 20 juli 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 27 februari 2018, parketnummer 15-214003-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. J.J.J. Schols en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 april 2022.