In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De politierechter had de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 30.000,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. In hoger beroep heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie, die was verlaagd tot € 40.049,96, opnieuw beoordeeld.
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de strafbare feiten waarvoor hij was veroordeeld. De betrokkene had op 23 januari 2017 440 hennepplanten geteeld in drie kweekruimtes, waarvan er twee in zijn woning en één in een tuinhuisje waren gevestigd. Het hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de opbrengsten van de hennepkwekerij, rekening houdend met de kosten en de eerdere oogsten die uit de kweekruimtes zijn gehaald.
Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 39.037,62, na compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.