ECLI:NL:GHAMS:2022:1192

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
23-003338-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in verband met hennepkwekerij en ontnemingsvordering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De politierechter had de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 30.000,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. In hoger beroep heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie, die was verlaagd tot € 40.049,96, opnieuw beoordeeld.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de strafbare feiten waarvoor hij was veroordeeld. De betrokkene had op 23 januari 2017 440 hennepplanten geteeld in drie kweekruimtes, waarvan er twee in zijn woning en één in een tuinhuisje waren gevestigd. Het hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de opbrengsten van de hennepkwekerij, rekening houdend met de kosten en de eerdere oogsten die uit de kweekruimtes zijn gehaald.

Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 39.037,62, na compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003338-19 (ontneming)
Datum uitspraak: 15 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 september 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
15-138352-17 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres 1].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 45.271,62. Deze vordering is ter terechtzitting in eerste aanleg verlaagd tot € 40.049,96.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 september 2019 veroordeeld ter zake van, kort gezegd, hennepteelt, de diefstal van elektriciteit (feiten 1 en 2) en het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep (gevoegd, met parketnummer
15-110847-19).
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 4 september 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 30.000,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 april 2022 veroordeeld terzake van, kort gezegd, hennepteelt, de diefstal van elektriciteit (feiten 1 en 2) en het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep (gevoegd, met parketnummer 15-110847-19).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, aan de hand van zijn schriftelijke conclusie van 30 maart 2022, gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 42.289,96 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsvrouw van de betrokkene heeft het hof primair verzocht de vordering af te wijzen, subsidiair de beslissing van de politierechter te volgen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaring van de betrokkene, dat hij niet eerder heeft geoogst en dat hij voor de kwekerij de tweedehands materialen van zijn vader heeft gebruikt, aannemelijk is. De raadsvrouw heeft ten slotte gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht aannemelijk dat de betrokkene uit de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld – en uit andere strafbare feiten ex artikel 36 e lid 2 Sr - wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het hof ontleent de schatting van dat op na te melden bedrag gewaardeerde voordeel aan de behandeling van de hoofdzaak in twee instanties, de inhoud van het dossier in de strafzaak en aan de inhoud van het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht van 12 juli 2017 met nummer PL1100-2017016832-1 met (foto)bijlagen, opgesteld door de verbalisant
[verbalisant] (hierna: het ontnemingsrapport). Anders dan in het ontnemingsrapport is vermeld gaat het hof, met de rechtbank, uit van twee kweekruimtes en één betrokkene.
In de strafzaak is - kort weergegeven – bewezenverklaard dat de verdachte op 23 januari 2017 440 hennepplanten heeft geteeld in zijn woning.
Op 23 januari 2017 werden op de locatie [adres 2] te Hoorn drie professionele en in werking zijnde hennepkwekerijen aangetroffen. Eén kweekruimte (1) zat in een slaapkamer van de woning (290 planten), één kweekruimte (2) zat in de schuur achter de woning (150 planten) en één kweekruimte (3) was gevestigd in het tuinhuisje achter de woning (72 planten).
Uit sporen bleek dat in de genoemde kweekruimtes 1 en 2 tenminste één eerdere oogst is gerealiseerd.
Dat sprake is geweest van een eerdere oogst blijkt uit de volgende in het rapport genoemde aanwijzingen:
‘Kweekruimte 1
Verdroogde resten van hennepplanten waren aangetroffen op de CV ketel. Zie fotonummer(s) 10.
In de le kweekruimte bevond zich een op kalk gelijkende afzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten. De hoogte van de op kalk gelijkende afzetting aan de onderzijde van de potten en op het zeil tegen de opstaande rand kwam overeen. Zie fotonummer(s) 4,5.
Kweekruimte 2
Verdroogde resten van hennepplanten waren aangetroffen in een vuilniszak.
Zie foto nummer(s) 30,66.
De aangetroffen koolstoffilters waren in de 2e kweekruimte bevestigd aan een touw. Het filterdoek van de koolstoffilters was vervuild. Bij het verplaatsen van de bevestiging bleek dat op de plaats(en) waar deze was aangebracht, het filterdoek een aanzienlijk lichtere kleur vertoonde ten opzichte van de kleur van het overige filterdoek. Het is aannemelijk dat de vervuiling van het filterdoek in de 2e kweekruimte is opgetreden nadat de koolstoffilters in de 2e kweekruimte waren bevestigd. De vervuiling van het filterdoek treedt pas na langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge kweekmedium waarin hennepplanten worden gekweekt. Door de sterke afzuiging van de afgewerkte lucht in de 2e kweekruimte, komen deze stofdeeltjes op het filterdoek
terecht. Zie foto nummer(s) 62,63.
In de schuur werden een aantal vuilniszakken met potgrond aangetroffen. In deze potgrond bevonden zich gebruikte stekblokjes met wortelresten.
De naden in kweekruimte 2 waren volgespoten met pur. Ten gevolge van de klimatologische omstandigheden in een kweekruimte verkleurd de pur na verloop van tijd van licht geel naar donker bruin. De aangebrachte pur was duidelijk sterk verkleurd, hetgeen betekend dat genoemde ruimte al langere tijd als kweekruimte in gebruik is. Zie fotonummer(s) 49,50,51.
In kweekruimte 2 waren de transformatoren bevestigd op een houten wand. Op deze transformatoren was duidelijk roestvorming zichtbaar, hetgeen duidt op een langdurig gebruik in een vochtige ruimte.
Zie foto nummer(s) 65.’
Het verweer van de verdediging, dat geen sprake is geweest van een eerdere oogst, vindt zijn weerlegging in de genoemde aanwijzingen, zoals aangetroffen in de beide kweekruimtes. Het hof gaat voorbij aan de verklaring van de betrokkene, dat de vervuiling op de gebruikte materialen reeds aanwezig was omdat hij oude materialen van zijn vader heeft gebruikt, nu zijn vader, als getuige gehoord ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 30 september 2021, heeft verklaard over ‘spullen van een hennepplantage’ die hij zou hebben schoongemaakt en achtergelaten in de schuur van de woning van betrokkene. Uit de gevonden sporen blijkt voorts dat aannemelijk is dat de vervuiling is ontstaan in de kweekruimte zoals aangetroffen. Ook de resten van planten duiden op een eerdere oogst in de hennepkwekerij die door de betrokkene is opgebouwd.
Het hof schat het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt, op grond van de berekening in het ontnemingsrapport per kweekruimte:
De eerste kweekruimte: 290 planten
Bruto opbrengst: € 30.333,71 -/-
Totale kosten: € 2.430,10
De tweede kweekruimte: 150 planten
Bruto opbrengst: € 15.689,85 -/-
Totale kosten: € 1.303,50
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel:
€ 42.289,96 minus de rekening van Liander € 3.252,34 = € 39.037,62.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Overschrijding van de redelijke termijn
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden en heeft deze overschrijding gecompenseerd door de in de hoofdzaak opgelegde straf te matigen. Het hof zal daarom in de ontnemingszaak de verplichting tot betaling aan de Staat niet matigen.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 39.037,62.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
39.037,62 (negenendertigduizend zevenendertig euro en tweeënzestig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 39.037,62 (negenendertigduizend zevenendertig euro en tweeënzestig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 780 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. N.A. Schimmel en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 april 2022.