ECLI:NL:GHAMS:2022:1191

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
23-003337-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het telen van hennep in een woonwijk en voor het voorhanden hebben van hennep in een bedrijfspand

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het telen van hennep in een woonwijk en het voorhanden hebben van hennep in een bedrijfspand. Het hof bevestigde de veroordeling, met uitzondering van de strafoplegging, die werd aangepast. De zaak kwam aan het licht na een politieonderzoek waarbij hennepplanten en groeimiddelen in het bedrijfspand van de verdachte werden aangetroffen. De verdachte had het pand als onderhuurder gehuurd en was regelmatig aanwezig, wat het hof deed concluderen dat hij op de hoogte moest zijn van de hennepproductie. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, maar het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de herhaling daarvan een zwaardere straf rechtvaardigden. De verdachte had eerder al een strafblad, maar niet voor Opiumwet gerelateerde feiten. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat moest worden verdisconteerd. Uiteindelijk werd de taakstraf verlaagd en werd een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003337-19
Datum uitspraak: 15 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 september 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-138352-17 en 15-110847-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en
met dien verstande, dat het hof de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen en de overwegingen inzake het onder parketnummer 15-110847-19 tenlastegelegde als volgt zal aanvullen.
 In aanvulling op de bewijsmiddelen met nummers I tot en met VIII:
IX
Een proces-verbaal van verhoor door de raadsheer-commissaris van de getuige
[getuige]van
30 september 2021. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
Ik heb destijds bij de politie de waarheid verteld. Ik blijf bij die verklaring.
Ik had in het pand destijds gedeeltelijk een garage. Ik moest stoppen met de garagewerkzaamheden. [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) betaalde mij precies het bedrag aan huur dat ik zelf moest betalen. Hij betaalde mij contant. Ik ging regelmatig kijken in de loods.
[verdachte] was daar eigenlijk altijd met een groep van 5 of 6 jongens. De zaterdag voor 7 mei 2019 heb ik mijn zoon naar de loods gestuurd om te gaan kijken, omdat [verdachte] en die andere jongens vaak op de eerste etage shisha aan het roken waren en alcohol aan het drinken en daar aan het gamen waren.
Ik had een sleutel. In de laatste week voordat de politie naar binnen is gegaan in de loods konden mijn kinderen niet naar binnen, omdat de sleutel het niet deed in het slot. Ik denk dat [verdachte] een nieuw slot had geplaatst. [verdachte] en die andere jongens waren daar altijd in de avond na school en werk en altijd in het weekend.
X
Een proces-verbaal van bevindingen aantreffen hennepplanten met nummer PL1100-2019086604-16 van 13 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], pagina 68 tot en met 71 van het dossier. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (in aanvulling op bewijsmiddel VI in het vonnis):
OMSCHRIJVING PAND
Genoemd pand is een pand in een bedrijfsverzamelgebouw. Ieder pand heeft een eigen
toegangsdeur en een roldeur. Het pand bestaat uit een beneden en een bovenverdieping. Beneden is het pand ingericht als een werkplaats voor auto's. De bovenverdieping bestaat uit twee ruimtes. De ruimte bovenaan de trap was ingericht als droog/verwerkingsruimte voor hennepplanten. De ruimte aan de straatkant was ingericht als relaxruimte met een televisie en een keuken en toilet.
Op de benedenverdieping zagen en telden wij:
- 24 volle jerrycans met groeimiddel voor hennepplanten
- gebruikt schakelbord
- gebruikt slakkenhuis
 In aanvulling op de bewijsoverweging in het vonnis onder 3.2, pagina 7 van het vonnis, overweegt het hof als volgt.
Gezien de inhoud van de in eerste aanleg en in hoger beroep gebezigde bewijsmiddelen, huurde de verdachte als onderhuurder het gehele pand. Hij was er zeer regelmatig aanwezig en kwam (ook) op de bovenverdieping van de bedrijfsruimte, waar de hennepplanten zijn aangetroffen. Het hof acht daarom niet aannemelijk dat de verdachte niets wist van de hennep en betrekt daarbij ook de zeer aanwezige hennepgeur binnen en buiten het pand, de omstandigheid dat zich op de bovenverdieping (ook) het toilet, de keuken en de relaxruimte bevonden en dat ook beneden aan hennep gerelateerde goederen zijn aangetroffen. Voorts is opmerkelijk dat in de week voorafgaand aan de ontdekking van de hennep de verdachte kennelijk het slot heeft veranderd, zodat de hoofdhuurder [getuige] geen toegang meer had tot het pand. Al met al is het hof, met de politierechter, van oordeel dat de hennep zich in de machtssfeer van de verdachte bevond en dat hij de planten opzettelijk aanwezig heeft gehad in de zin van de Opiumwet.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder parketnummer 15-138352-17 feiten 1 en 2 en onder parketnummer 15-110847-19 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf voor de duur van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft het hof verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in 2017 hennep geteeld in drie ruimtes in en bij een tussenwoning in een woonwijk en heeft daarbij gevaarlijk gemanipuleerd met de elektriciteit. In de woning woonden ook andere gezinsleden, zoals zijn twee jongere broertjes. De brand die als gevolg van het gemanipuleer met de elektriciteit is ontstaan, had gemakkelijk kunnen uitbreiden en tot grote schade en ernstig persoonlijk letsel kunnen leiden. Voorts is in 2019 in een door de verdachte gehuurd en gebruikt bedrijfspand een grote hoeveelheid drogende hennepplanten aangetroffen. Het hof rekent de verdachte zijn handelen, gericht op financieel gewin zonder oog te hebben voor de kwalijke gevolgen daarvan, zeer aan. Vanwege de aard en de ernst van de feiten en de herhaling daarvan, acht het hof in dit geval een langere voorwaardelijke gevangenisstraf dan opgelegd in eerste aanleg en gevorderd in hoger beroep, aangewezen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 maart 2022 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, echter niet voor wat betreft aan de Opiumwet gerelateerde feiten zodat het hof hiermee niet in straf verhogende zin rekening zal houden bij de strafoplegging.
Het hof heeft voorts nadrukkelijk acht geslagen op hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden, die aanleiding zouden hebben gegeven tot het onder de feiten 1 en 2 bewezenverklaarde. Ook is aangevoerd dat de verdachte zijn leven nu goed op de rit heeft; hij woont samen met zijn vriendin en hun kind, hij zorgt voor het kind en werkt als zzp-er.
Het hof heeft ten slotte acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, aangezien de redelijke termijn (feiten 1 en 2) is aangevangen op 24 januari 2017, de rechtbank uitspraak heeft gedaan op 4 september 2019 en het hof heden, op 15 april 2022 arrest wijst. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak dient te zijn afgerond binnen twee jaren per rechterlijke instantie, zodat in eerste aanleg en in hoger beroep een overschrijding van de termijn heeft plaatsgevonden.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat, in die zin dat het hof, in plaats van een taakstraf van 180 uur die het hof in dit geval passend en geboden acht, de verdachte een taakstraf van 150 uur zal opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. N.A. Schimmel en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 april 2022.
=========================================================================
[…]