ECLI:NL:GHAMS:2022:1175

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.293.487/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overname van een tandartspraktijk en de gevolgen van een (kosten)maatschap

In deze zaak gaat het om de overname van een tandartspraktijk door [appellant] van [geïntimeerde]. [appellant] heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter, die zijn vorderingen had afgewezen. De kern van het geschil betreft de vraag of er een bindende overeenkomst tot stand is gekomen tussen [appellant] en [geïntimeerde] voor de overname van de praktijk. De rechtbank had geoordeeld dat er geen overeenkomst was, omdat [appellant] niet had voldaan aan de voorwaarde dat hij een samenwerkingsovereenkomst zou sluiten met de andere tandartsen in de maatschap, [X] en [Y].

De feiten tonen aan dat er gesprekken hebben plaatsgevonden over de overname, maar dat er geen definitieve overeenstemming is bereikt. [geïntimeerde] heeft in een e-mail aan [appellant] en zijn adviseur aangegeven dat de maten niet verder wilden met [appellant] als overnamekandidaat. Het hof oordeelt dat [appellant] redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de overname afhankelijk was van het bereiken van een akkoord met [X] en [Y].

Het hof bekrachtigt de beslissing van de kantonrechter en oordeelt dat [geïntimeerde] niet gebonden is aan de overname, omdat [appellant] niet heeft voldaan aan de voorwaarden die in de onderhandelingen zijn gesteld. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.293.487/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 8721138 CV EXPL 20-15344
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 april 2022
inzake
[appellant] ,
wonende te [plaats A] ,
appellant,
advocaat: mr. Q.A.L.M. Gijsbers te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
h.o.d.n. Tandartspraktijk [geïntimeerde] ,
wonende te [plaats A] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. O. Planten te Bussum.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 15 april 2021 in hoger beroep gekomen van een mondelinge uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 26 januari 2021, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Partijen hebben de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden uitspraak zal vernietigen, en – uitvoerbaar bij voorraad – zijn in hoger beroep gewijzigde vorderingen zal toewijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
[geïntimeerde] is tandarts en eigenaar van de eenmanszaak Tandartspraktijk [geïntimeerde] , gevestigd aan de [adres] te [plaats B] . Op dit adres is eveneens Groepspraktijk [plaats B] gevestigd waar nog twee tandartsen, namelijk [X] en [Y] , hun tandartsenpraktijk uitvoeren.
2.2
De tandartsen [geïntimeerde] , [X] en [Y] hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten en werken samen in een (kosten)maatschap. In de samenwerkingsovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“4.2. Een gezamenlijk besluit van partijen is noodzakelijk voor:
4.2.1
het doen toetreden van andere tandartsen tot de samenwerking;”
2.3
[geïntimeerde] heeft met [appellant] gesproken over de mogelijkheid dat [appellant] de tandartspraktijk van [geïntimeerde] per 1 januari 2020 zou overnemen en zou toetreden tot de maatschap.
2.4
Bij e-mail van 30 juni 2019 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] onder meer het volgende geschreven:
“Wat ik ook nog even wil melden: na je bezoek van een paar weken geleden waren [X] en [Y] ingenomen met je en denken dat je een prima nieuwe collega bent.”
2.5
Op 1 oktober 2019 heeft A. de Jong, ledenadviseur bij de vakorganisatie voor zorgverleners VvAA (hierna: De Jong), namens [appellant] een schriftelijk bod uitgebracht op de tandartspraktijk van [geïntimeerde] . In dat bod is onder meer het volgende opgenomen:
“ [appellant] is bereid om de praktijk over te nemen onder volgende condities:
(…)”
Deelname aan de bestaande ‘kosten maatschap’ samenwerkingsverband.
(…)”
2.6
Bij e-mail van 18 oktober 2019 heeft De Jong namens [appellant] aan [geïntimeerde] geschreven:

Er is (…) een akkoord voor de overdracht van uw praktijk aan [appellant] . Hieronder staan de uitgangspunten nog eens aangegeven. Graag verneem ik of dit volgens u correct is waarna het raadzaam is de afspraken schriftelijk vast te leggen in een overdrachtscontract. (…)
In afwachting van uw reactie.
- (…)
-
- Onder voorbehoud totstandkoming deelname overeenkomst van samenwerking met [X] en [Y] .”
2.7
Op 9 oktober 2019 heeft [geïntimeerde] per e-mail aan De Jong en [appellant] onder meer het volgende geschreven:
“Inderdaad heeft mijn reactie wat langer geduurd dan de bedoeling was omdat een van de condities is dat [appellant] 2 dagen gaat meelopen in de praktijk om de sfeer te proeven; dit lukt niet op korte termijn door drukke werkzaamheden van [appellant] . Ik vind het van belang dat [appellant] ook mijn assistente [Z] leert kennen en zodoende zijn we gisteravond bij elkaar geweest om kennis te maken met [Z] , wat een gezellige ontmoeting was.”
2.8
[geïntimeerde] heeft De Jong op 20 oktober 2019 per e-mail, kort gezegd, geschreven dat het fijn is dat [appellant] akkoord gaat met het voorstel en dat het prima is om een concept overnamecontract op te stellen.
2.9
Op 1 december 2019 heeft [geïntimeerde] per e-mail aan De Jong en [appellant] het volgende geschreven:
“Ik maak me grote zorgen hoe het gaat met de praktijkovername. Met name het tijdpad vind ik heel ongelukkig: ik verwacht dat de financiering van de overname niet voor 20 december rond is, ik ben daar in gesterkt door een telefoontje afgelopen vrijdag dat de taxatie van het pand pas 10 dec gaat gebeuren…
Dit heeft ook gevolgen voor de continuïteit van de praktijkvoering in januari, wat al over 1 maand is! Ik voel me daar verantwoordelijk voor, en besluit derhalve om in januari voorlopig door te gaan werken in mijn praktijk en de praktijkovername uit te stellen.
Het praktijkovername voorstel was al in augustus bekent en je zou verwachten dat de financiering in ruim 3 maanden rond zou moeten kunnen zijn. Ik mis hier doortastendheid en ook bemerk ik onderschatting wat een praktijkovername met zich mee brengt. Dit zet ook vraagtekens bij het toekomstige functioneren binnen de maatschap. Ook laat [appellant] alles over aan zijn adviseur dhr De Jong en geeft de indruk niet zo betrokken te zijn bij het geheel.
Ook geeft deze overname onrust onder de medewerkers van de praktijk; vooral ook omdat het zo kort voor de voorgenomen overname datum nog onduidelijk is of het wel doorgaat. Ook wil ik erop wijzen dat er nog geen maatschapscontract/overeenkomst van samenwerking is; ook mijn collega’s in de maatschap maken zich ernstig zorgen over onder andere het tijdschema.
Ook voel ik me erg ongelukkig over de manier van mijn afscheid nemen van de praktijk, de afscheidsbrief aan de patiënten had al verstuurd moeten zijn voor mijn gevoel. Met dit tijdschema zou de brief pas vlak voor 1 januari verstuurd kunnen worden wat geen goed gevoel bij mij geeft. Ook kan ik niet tegen patiënten zeggen dat de vervolgbehandeling door iemand anders gedaan gaat worden wat ook ongemakkelijk is.
Ik werk nu ongeveer 30 jaar in de Groepspraktijk [plaats B] en ik wil met een goed gevoel weggaan, wat nu niet zo is!
Bovengenoemde redenen zijn voor mij redenen om de overname uit te stellen.”
2.1
Op 2 december 2019 heeft [appellant] een van De Jong ontvangen tekst, getiteld “overeenkomst van praktijkoverdracht”, door [appellant] aangeduid als “contract”, aan [geïntimeerde] doorgemaild (hierna: het contract). In het contract is onder meer het volgende opgenomen:
“11. Bijzondere voorwaarden
11.1
Indien koper vóór twintig december 2019 aantoont dat hij voor de financiering van zijn verplichtingen die voortvloeien uit deze overeenkomst geen gelden heeft kunnen verkrijgen tegen marktconforme voorwaarden, kan koper de overeenkomst ontbinden.
11.2
Indien koper voor de overdrachtsdatum komt te overlijden of door blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer in staat is zijn beroep als tandarts uit te oefenen, kunnen beide partijen eenzijdig de overeenkomst ontbinden.
11.3
In geval koper geen conveniërende samenwerkingsovereenkomst kan sluiten voor overdrachtsdatum met de andere maten, zijnde [X] en [Y] .
11.4
In geval van ontbinding van de overeenkomst op grond van leden 1 t/m 3 zijn verkoper en koper op generlei wijze gebonden, noch aansprakelijk ten opzichte van elkaar.
11.5
Indien verkoper voor de overdrachtsdatum komt te overlijden, heeft de koper het recht op versnelde overname.
11.6
Bij het niet nakomen van de afspraken in deze overeenkomst, anders dan op grond van het bepaalde in 11.1, 11.2, 11.3 of 11.7.2 verbeurt de partij die verantwoordelijk is voor het nakomen aan de andere partij dadelijk en ineens, dus zonder dat een nadere sommatie of ingebrekestelling is vereist, een opeisbare boete van € 25.000,=, onverminderd het recht van de andere partij om in plaats daarvan de volledige schade te verhalen. (…)
11.7.1
Gedurende periode vanaf heden tot datum financieringsvoorbehoud zal koper gedurende een periode van twee dagen, hierna te noemen de kennismakingsperiode, in de praktijk van verkoper werkzaam zijn om niet. (…)
11.7.2
Gedurende de kennismakingsperiode, alsmede binnen vijf werkdagen na afloop daarvan, kunnen beide partijen de overeenkomst ontbinden.”
2.11
[geïntimeerde] heeft op 4 december 2019 per e-mail aan [appellant] onder andere het volgende geschreven:
“Ik heb het contract gelezen en lijkt me goed, ik laat het nog even nakijken door mijn adviseur.”
2.12
Op 10 december 2019 heeft [geïntimeerde] telefonisch aan [appellant] meegedeeld dat de maten niet verder wilden met [appellant] als overnamekandidaat.
2.13
Op dezelfde dag heeft [geïntimeerde] per e-mail aan De Jong en aan zijn eigen adviseur (eveneens werkzaam bij vakorganisatie VvAA) het volgende geschreven:
“Vanmiddag hebben we samen met m’n mede maten in de Groepspraktijk [plaats B] een gesprek gehad met [appellant] ; de beoogde opvolger van mijn praktijk. Omdat er enige twijfel ontstaan is gaandeweg het proces van overname. Hierdoor ontstond de vraag of hij wel geschikt is als overname kandidaat.
In het kort: mijn collega’s en ook ik vinden hem niet de geschikte kandidaat. Dat is heel sneu, vooral ook omdat we ver waren met de overname!
Ik wil u ook bedanken voor de inzet bij deze overname, helaas zonder het beoogde resultaat.
Ik begrijp dat ik een deel van de kosten van het overnamecontract moet betalen.”
2.14
Tussen [appellant] , [X] en [Y] is geen samenwerkingsovereenkomst tot stand gekomen.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft bij inleidende dagvaarding verklaringen voor recht gevorderd en betaling van de contractuele boete van € 25.000,- wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van het contract dan wel betaling van € 25.000,- of een door de rechtbank vast te stellen bedrag aan schadevergoeding wegens het onrechtmatig afbreken van de onderhandelingen. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen.
3.2
[appellant] komt met negen grieven op tegen de beslissing van de kantonrechter. In hoger beroep heeft hij zijn eis gewijzigd in die zin dat de verklaringen voor recht enigszins anders zijn geformuleerd, de gevorderde schadevergoeding primair op € 25.000 is begroot, subsidiair op € 19.724,53 en meer subsidiair is gevorderd dat het hof het bedrag van de schadevergoeding bepaalt, en er een (primaire) ingangsdatum aan de gevorderde wettelijke rente is toegevoegd.
3.3
Het hof zal recht doen op de gewijzigde eis.
3.4
De grieven strekken ertoe aan te voeren dat tussen [appellant] en [geïntimeerde] overeenstemming is bereikt over het contract, dat artikel 11.3 van het contract een ontbindende voorwaarde is en dat daarop enkel door [appellant] een beroep kan worden gedaan. Subsidiair betoogt [appellant] dat [geïntimeerde] de onderhandelingen niet meer eenzijdig kon beëindigen omdat de onderhandelingen daarvoor in een te ver gevorderd stadium verkeerden. De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.5
Het ligt voor de hand om aan te nemen dat [geïntimeerde] zijn praktijk, waarvan hij al dertig jaar eigenaar was, op een goede manier in handen van een opvolger wenste achter te laten en dat [geïntimeerde] daarvoor van belang achtte dat [appellant] goed zou kunnen samenwerken met [X] en [Y] , met wie hij immers al ruim acht jaar in een maatschap samenwerkte. Dit moet ook voor [appellant] duidelijk zijn geweest. [appellant] wist dat [X] en [Y] hun tandartspraktijken op hetzelfde adres uitvoerden als [geïntimeerde] . Het pand was gemeenschappelijk eigendom van de maten. Kort na zijn kennismaking met [geïntimeerde] heeft [appellant] ook kennisgemaakt met [X] en [Y] . Bij e-mail van 30 juni 2019 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] laten weten welke indruk [appellant] op [X] en [Y] gemaakt had (dat was toen positief). Gelet hierop moet worden aangenomen dat niet alleen [appellant] , maar ook [geïntimeerde] het wenselijk achtte dat er een voorbehoud zou gelden dat [appellant] overeenstemming met [X] en [Y] over een samenwerkingsovereenkomst zou bereiken. Ook de mail van 9 oktober 2019 van [geïntimeerde] aan De Jong wijst erop dat [geïntimeerde] van belang achtte dat zijn opvolger in de praktijk goed zou samenwerken (zij het dat het daar de beoogde samenwerking met de assistente betrof).
3.6
In de e-mail van 1 oktober 2019 van De Jong staat dat [appellant] onder “condities” bereid is de praktijk over te nemen, waaronder de conditie “Deelname aan de bestaande ‘kosten maatschap’ samenwerkingsverband.” In de e-mail van 18 oktober 2019 van De Jong staat onder de “uitgangspunten”: “Onder voorbehoud totstandkoming deelname overeenkomst van samenwerking met [X] en [Y] ”. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen, mocht [geïntimeerde] deze mails redelijkerwijs zo opvatten dat indien [appellant] geen akkoord met [X] en [Y] zou bereiken over een samenwerkingsovereenkomst, [appellant] [geïntimeerde] niet zou kunnen houden aan een verplichting om zijn praktijk aan [appellant] over te dragen. [appellant] moest redelijkerwijs begrijpen dat [geïntimeerde] de mails zo zou opvatten. Het voorbehoud werd dus niet alleen in het belang van [appellant] gemaakt, maar ook in het belang van [geïntimeerde] .
3.7
In de e-mail van 1 december 2019 zet [geïntimeerde] vraagtekens bij (onder meer) het toekomstige functioneren van [appellant] binnen de maatschap. Ook dit moest voor [appellant] een duidelijke aanwijzing zijn dat [geïntimeerde] van belang achtte dat [appellant] goed zou kunnen samenwerken met [X] en [Y] .
3.8
In art. 11.3 van het (op 2 december 2019 door [geïntimeerde] ontvangen) contract staat als “bijzondere voorwaarde” het geval genoemd dat “koper geen conveniërende samenwerkingsovereenkomst kan sluiten voor overdrachtsdatum met de andere maten”. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.4-3.6 is overwogen, mocht [geïntimeerde] ook dit beding redelijkerwijs zo opvatten dat indien [appellant] geen akkoord met [X] en [Y] zou bereiken, [appellant] [geïntimeerde] niet zou kunnen houden aan een verplichting om zijn praktijk aan [appellant] over te dragen. [appellant] moest dat redelijkerwijs begrijpen. De tekst van het beding laat deze mogelijkheid ook open. In het midden kan overigens blijven of dit beding als overeengekomen heeft te gelden (nu het contract niet is ondertekend).
3.9
Aangezien [appellant] geen akkoord met [X] en [Y] over een samenwerkingsovereenkomst heeft bereikt (ook niet bij de kennismakingsgesprekken waarin [appellant] een goede indruk had gemaakt), kan hij [geïntimeerde] niet houden aan een verplichting om zijn praktijk aan [appellant] over te dragen. [appellant] heeft gesteld dat [geïntimeerde] de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst heeft belet, maar hij heeft die stelling onvoldoende feitelijk onderbouwd. Zo is [appellant] niet ingegaan op de schriftelijke verklaring van [Y] , die de stelling ondergraaft.
3.1
In het midden kan blijven of het voorbehoud met betrekking tot de samenwerkingsovereenkomst als een opschortende voorwaarde of als een ontbindende voorwaarde dient te worden aangemerkt. Indien het een opschortende voorwaarde is, is [geïntimeerde] niet gebonden omdat de werking van zijn verbintenissen niet is aangevangen. Indien het een ontbindende voorwaarde is, is [geïntimeerde] niet gebonden, omdat zijn verbintenissen zijn vervallen. De mededeling van [geïntimeerde] aan [appellant] van 10 december 2019 moet in dat geval worden aangemerkt als een beroep op de ontbindende voorwaarde.
3.11
Ook de opvattingen van de adviseurs van [geïntimeerde] en [appellant] kunnen onbesproken blijven. De (beoogde) contractspartijen waren [geïntimeerde] en [appellant] zelf en het gaat dus om hetgeen zij zelf hebben begrepen en hebben mogen of moeten begrijpen.
3.12
De omstandigheid dat [geïntimeerde] niet heeft meegewerkt aan de overdracht van zijn praktijk aan [appellant] levert dus geen tekortkoming op en geen grondslag voor de verbeurte van een contractuele boete of voor schadevergoeding.
3.13
Het moet voor [appellant] in ieder stadium van de onderhandelingen duidelijk zijn geweest dat [geïntimeerde] niet gebonden zou zijn, indien [appellant] geen akkoord met [X] en [Y] over een samenwerkingsovereenkomst zou bereiken. Daarom is de vordering die op afgebroken onderhandelingen is gebaseerd, evenmin toewijsbaar.
3.14
Gelet op het voorgaande falen de grieven en dient het bestreden vonnis te worden bekrachtigd. [appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 772,- aan verschotten en € 1.442,- voor salaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.A.H. Melissen, G.C.C. Lewin en L. Alwin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022.