ECLI:NL:GHAMS:2022:117

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
23-000325-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in vereniging en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 februari 2021. De betrokkene, geboren in 1995 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor diefstal in vereniging en diefstal met valse sleutels. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de betrokkene een geldbedrag van € 20.416,86 zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had de betrokkene veroordeeld tot betaling van € 8.932,65. De betrokkene ging in hoger beroep tegen deze vonnissen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 januari 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 samen met anderen verschillende diefstallen heeft gepleegd, waarbij gebruik werd gemaakt van valse sleutels. Het hof heeft de bewezenverklaring van de diefstallen bevestigd en de grondslag voor de ontnemingsvordering vastgesteld.

Het hof heeft de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel toegewezen en het bedrag vastgesteld op € 8.072,65. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan. De betrokkene is verplicht gesteld tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat. De duur van de gijzeling die kan worden gevorderd is vastgesteld op 161 dagen. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000325-21
Datum uitspraak: 20 januari 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 februari 2021 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-242243-19 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis, te Nieuwersluis.

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op een bedrag van € 20.416,86.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 februari 2021 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – diefstal in vereniging, meermalen gepleegd en diefstal in vereniging met valse sleutel, meermalen gepleegd.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 5 februari 2021 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.932,65 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 20 januari 2022 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – diefstal in vereniging, meermalen gepleegd, en diefstal in vereniging met valse sleutel, meermalen gepleegd.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw en de betrokkene naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Grondslag van de ontneming

In het arrest van 20 januari 2022 in de strafzaak heeft het hof bewezenverklaard dat de betrokkene:
“zij in de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 te Hoorn en Hoogkarspel en Someren en Melick en Haren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- (zaak 8) uit een woning aan de [adres 1], een sleutel en een pinpas en een geldbedrag (circa € 60), toebehorende aan [slachtoffer 1], en
- (zaak 11) uit een woning aan de [adres 2], diverse sieraden en een pinpas en zilveren munten, toebehorende aan [slachtoffer 2], en
- (zaak 12) uit een woning aan [adres 3], diverse sieraden en een pinpas, toebehorende aan [slachtoffer 3], en
- (zaak 13) uit een woning aan de [adres 4], diverse sieraden en een pinpas en een geldbedrag (circa € 50), toebehorende aan [slachtoffer 4], en
- (zaak 16) uit een woning aan de [adres 5], diverse sieraden en een pinpas, toebehorende aan [slachtoffer 5].
en
zij in de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens geldbedragen heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, die toebehoorden aan
- (zaak 1) [slachtoffer 6] (een geldbedrag van € 6.231,30) en
- (zaak 2) [slachtoffer 7] (een geldbedrag van €4.900) en
- (zaak 10) [slachtoffer 8] (een geldbedrag van € 620) en
- (zaak 12) [slachtoffer 3] (een geldbedrag van € 2.150) en
- (zaak 16) [slachtoffer 5] (een geldbedrag van €3.200),
terwijl verdachte en haar mededader(s) die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door pintransacties uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van voornoemde personen en de aan die pas gekoppelde pincode.”
De grondslag voor de ingediende vordering tot ontneming is de bewezenverklaarde diefstal in verenging (waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
). De vordering heeft aldus betrekking op feiten als bedoel in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de advocaat-generaal
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het de ontnemingsvordering met betrekking tot zaaksdossiers 1, 2, 8, 10, 12 en 13 kan worden toegewezen en pondspondsgewijs verdeeld dient te worden. Dit geldt ook voor zaaksdossiers 16, maar hier moet de buit verdeeld worden over drie personen. De advocaat-generaal vordert dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt toegewezen conform het ontnemingsvonnis van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 2 volgt ten aanzien van zaaksdossiers 1, 2 en 10 het volgende. In zaaksdossier 1 is
€ 6.231,30 weggenomen. Indien dit bedrag pondspondsgewijs wordt verdeeld dan komt dat neer op een
bedrag van 3.115,65 euro. Uit zaaksdossier 2 volgt dat een bedrag van € 4.900,00 is weggenomen. Een pondspondsgewijze verdeling komt uit op € 2.450,00. Zaaksdossier 10 komt neer op € 620,00 en dus bij een pondspondsgewijze verdeling op € 310,00. In totaal kan € 5.875,55 aan wederrechtelijk verkregen voordeel worden toegewezen.
Oordeel van het hof
Het hof volgt de raadsman in het aangevoerde ten aanzien van de zaaksdossiers 1, 2 en 10.
Het hof zal de overwegingen van de rechtbank onder paragraaf 5.3 in het ontnemingsvonnis overnemen ten aanzien van zaken 1, 2, 8, 10, 11, 12, 13 en 16. Gelet op de vrijspraken in het arrest ten aanzien van zaaksdossiers 14 en 15, zal het hof de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze zaaksdossiers niet overnemen.
Het hof komt dan uit op een wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van:
€ 3.115,65 (zaaksdossier 1) + € 2.450,00 (zaaksdossier 2) + € 30,00 (zaaksdossier 8) + € 310,00 (zaaksdossier 10) + € 1.075,00 (zaaksdossier 12) + € 25,00 (zaaksdossier 13) + € 1.067,00 (zaaksdossier 16) =
€ 8.072,65

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.072,65.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
8.072,65 (achtduizend tweeënzeventig euro en vijfenzestig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 8.072,65 (achtduizend tweeënzeventig euro en vijfenzestig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 161 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. R.D. van Heffen en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 januari 2022.
mrs. Van Heffen en Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]