ECLI:NL:GHAMS:2022:1159

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.299.028/01 en 200.299.028/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de vader over minderjarige en benoeming van de GI tot voogd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige dochter, hierna te noemen [minderjarige]. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, verzocht om het gezag niet te beëindigen en om de werking van de bestreden beschikking op te schorten. De rechtbank had op 26 mei 2021, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, het gezag van de ouders beëindigd en de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) tot voogd benoemd. De vader en de moeder hebben samen het gezag over [minderjarige] uitgeoefend, maar de situatie is veranderd sinds [minderjarige] in 2018 bij de pleegouders woont.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om de dagelijkse verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. De vader heeft weliswaar een goede band met [minderjarige] en is betrokken bij haar leven, maar zijn rol is tot nu toe aanvullend geweest. Het hof heeft overwogen dat de stabiliteit in de huidige opvoedsituatie van groot belang is voor [minderjarige], die zich goed ontwikkelt bij de pleegouders. De vader heeft aangegeven dat hij op dit moment niet wenst dat [minderjarige] bij hem komt wonen, omdat hij niet over zelfstandige woonruimte beschikt. Het hof heeft geconcludeerd dat de beëindiging van het gezag van de vader gerechtvaardigd is in het belang van de opvoeding en verzorging van [minderjarige].

De vader heeft ook een verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingediend, maar het hof heeft geoordeeld dat hij geen belang meer heeft bij een beslissing op dit verzoek, gezien de eindbeslissing in de hoofdzaak. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de vader afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.299.028/01 en 200.299.028/02
Zaaknummer rechtbank: C/13/696629 / FA RK 21-499
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 april 2022 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verzoeker in het incident tot schorsing,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.J. van der Vlis te Haarlem,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verweerder in het incident tot schorsing,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- [pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders);
- de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI)

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 26 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 26 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 mei 2021. Het beroepschrift bevat tevens een verzoek tot schorsing van de werking van die beschikking.
2.2
Bij het hof is verder ingekomen een email van de raad van 13 januari 2022 met bijlage, ontvangen op diezelfde datum.
2.3
Nadat de raad op de op 23 december 2021 geplande mondelinge behandeling niet was verschenen, is in overleg met de vader en zijn advocaat en de vertegenwoordiger van de GI een nieuwe mondelinge behandeling gepland op 19 januari 2022. Op laatstgenoemde datum zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw F. Huizinga;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) is [in] 2017 [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders hebben tot de datum van de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitgeoefend.
3.2
[minderjarige] woont sinds 2018 bij de pleegouders, de ouders van de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders beëindigd en de GI tot voogd over [minderjarige] benoemd.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek van de raad om het gezag van de vader te beëindigen, alsnog af te wijzen. In het incident verzoekt de vader de werking van de bestreden beschikking op te schorten totdat in hoger beroep over het gezag is beslist.
4.3
Het verweer van de raad strekt tot afwijzing van het verzoek van de vader.

5.De motivering van de beslissing

In de hoofdzaak
5.1
Aan de orde is de vraag of de rechtbank terecht het gezag van de vader over [minderjarige] heeft beëindigd.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266 lid 1, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder (onder meer) beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.3
De vader voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 1:266 lid 1, onder a, BW. Evenmin is voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bovendien is in de bestreden beschikking niet dan wel onvoldoende gemotiveerd dat inmenging in het familie- en gezinsleven van de vader en [minderjarige] in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. De hulpverlening en de mogelijkheden voor een terugplaatsing van [minderjarige] zijn alleen op de moeder gericht geweest. Niet is onderzocht op welke wijze de vader met behulp van zijn netwerk en met hulp in het vrijwillig kader voor een verbetering van zijn situatie kan zorgen. De vader is in staat om binnen de aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Niet is gebleken dat de aanvaardbare termijn is verstreken. De vader speelt een grote rol in het leven van [minderjarige] , hij is betrokken bij haar en hij sluit aan bij haar behoeftes. Er is sprake van een goede samenwerking tussen de vader, de pleegmoeder en de hulpverlening. De vader staat op de wachtlijst voor zelfstandige woonruimte. Gezagsbeëindiging kan tot gevolg hebben dat de vader op geen enkele wijze meer bij het leven van [minderjarige] en de over haar te nemen beslissingen wordt betrokken en dat zij van elkaar vervreemd raken. Indien er geen perspectief op terugplaatsing bij de vader zou zijn, kan het beoogde doel van gezagsbeëindiging met de minder vergaande maatregel van ondertoezichtstelling worden bereikt. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader hieraan toegevoegd dat hij [minderjarige] vijf of zes keer per week ziet, dat hij haar uit school haalt en dat hij samen met haar tot na het avondeten in de woning van de pleegouders verblijft. De vader beschikt inmiddels over woonruimte, maar deze is niet geschikt voor verblijf van [minderjarige] . Het is voorbarig om te concluderen dat de vader niet over opvoedvaardigheden beschikt. De vader kan samen met de pleegouders beslissingen over [minderjarige] nemen.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat er zorgen over de vader zijn (geweest) en dat het niet is gelukt om de vader bij de hulpverlening te betrekken. De vader doet veel onder regie van de GI en de pleegmoeder. Hij heeft een goed contact met [minderjarige] , maar is niet te beschouwen als haar opvoeder. Voor [minderjarige] moet het duidelijk zijn dat de opvoedverantwoordelijkheid niet bij de vader ligt en dat zij niet bij hem gaat wonen. De vader beschikt inmiddels over woonruimte, maar deze is niet geschikt voor verblijf van [minderjarige] . De raad verwacht niet dat de ouders in staat zullen zijn om het contact tussen de moeder en [minderjarige] zelfstandig vorm te geven.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de ouders zich voorheen, toen de vader nog (mede) het gezag over [minderjarige] uitoefende, in het kader van de uitvoering van de zorgregeling niet aan de afspraken over het halen en brengen van [minderjarige] hebben gehouden, waardoor een onveilige situatie is ontstaan. De moeder wenst het contact met de vader zoveel mogelijk te vermijden. Zij is bang dat de vader in de buurt is als de pleegmoeder [minderjarige] ophaalt. Die angst kan niet bij haar worden weggenomen.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het besprokene ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de ouders beiden een belast verleden hebben. Er hebben conflicten plaatsgevonden tussen de ouders. De politie heeft meerdere zorgmeldingen bij Veilig Thuis gedaan. De vader is gedetineerd geweest. De moeder en [minderjarige] hebben, voordat [minderjarige] op vrijwillige basis bij de pleegouders is geplaatst, op verschillende plekken verbleven. Aan de situatie dat beide ouders bij de pleegouders woonden is een einde gekomen. De moeder en [minderjarige] hebben momenteel twee keer per week gedurende vijf uur omgang met elkaar. De moeder houdt zich niet (altijd) aan de afspraak om de omgang bij grootouders moederszijde te laten plaatsvinden. Blijkens het rapport van de raad van 20 januari 2021 is onderzoek gedaan door Spirit naar terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Dit onderzoek heeft niet tot terugplaatsing geleid. Een dergelijk onderzoek heeft ten aanzien van de vader niet plaatsgevonden. Uit het raadsrapport blijkt dat de vader in dat onderzoek niet meegenomen is, omdat hij akkoord ging met de plaatsing bij de pleegouders. Naar aanleiding van een nulmeting is door Spirit indertijd de conclusie getrokken dat geen verder onderzoek verricht zou worden naar een thuisplaatsing en geadviseerd werd om [minderjarige] bij haar pleegouders te laten opgroeien. Deze situatie is tot heden gecontinueerd, maar wel blijkt dat het voor [minderjarige] nog steeds onduidelijk is waar zij op gaat groeien.
Hoewel de vader heel betrokken is bij [minderjarige] en hij het beste met haar voor heeft, is zijn rol tot nu toe aanvullend. Hij komt (bijna) dagelijks bij de pleegouders langs en helpt met de zorg voor [minderjarige] . Zo haalt hij [minderjarige] uit school, laat hij haar douchen, brengt hij haar naar bed en onderneemt hij activiteiten met [minderjarige] . De vader blijft tot na het avondeten bij [minderjarige] in de woning van de pleegouders en gaat daarna naar zijn eigen (niet zelfstandige) woonruimte. Het contact tussen de vader en de pleegouders verloopt goed. De vader heeft aangegeven dat hij (op dit moment) niet wenst dat [minderjarige] bij hem komt wonen, omdat hij (nog) niet over zelfstandige woonruimte beschikt. [minderjarige] ontwikkelt zich goed bij de pleegouders.
5.7
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de vader niet, althans onvoldoende in staat is om de dagelijkse verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat zij mag weten dat zij bij haar pleegouders kan opgroeien en dat de periode van onzekerheid niet nog langer duurt. Uit het raadsrapport blijkt dat zij zich bezighield met de vraag waar ze mocht opgroeien. Dat ze niet bij haar moeder zal opgroeien is niet in geschil, maar het moet ook duidelijk zijn waar [minderjarige] dan wel kan blijven of gaan wonen.
De vader is zelf nog volop in ontwikkeling en moet zijn aandacht geven aan het vormgeven van zijn eigen zelfstandigheid. Door de verhuizing heeft hij tijdelijk zijn werk bij AH gestopt om zich te kunnen concentreren op deze verandering. Dat zegt iets over zijn geringe draagkracht. Het hof kan er ook niet omheen dat de vader tot heden niet in staat is gebleken om zelfstandig een veilige opvoedomgeving te creëren waarin [minderjarige] kan toekomen aan haar ontwikkelingstaken. Hij heeft voor de uitvoering van de opvoedingstaken ondersteuning van de pleegouders nodig.
Het is volgens de raad niet gelukt om de vader bij de hulpverlening (Samen Doen en Altra) te betrekken. Daarbij komt dat het in het belang van [minderjarige] is om op onbelaste wijze en zonder spanningen omgang met beide ouders te kunnen hebben. Vanwege de slechte verstandhouding en communicatie tussen de ouders valt te verwachten dat de vader, ingeval hij met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] zou zijn belast, de moeder onvoldoende bij het leven van [minderjarige] zal kunnen betrekken; dat is niet alleen hem aan te rekenen, maar ook de moeder. In dit verband is van belang dat de GI heeft aangegeven dat de vader niet in staat is om met de moeder afspraken over de omgang te maken. Hij ziet onvoldoende in dat de moeder recht heeft op omgang met [minderjarige] en zou [minderjarige] niet aan de moeder meegeven.
De door de vader voorgestelde co-ouderschapsregeling tussen hem en de pleegouders wordt niet in het belang van [minderjarige] geacht, nu dit voor haar onder de huidige omstandigheden een te grote verandering ten opzichte van de huidige situatie zou betekenen. [minderjarige] woont inmiddels ruim drie jaar bij de pleegouders, bij wie zij zich goed ontwikkelt. De pleegouders zorgen voor een duidelijke structuur en een veilig en warm opvoedklimaat. Hoewel niet gebleken is dat de vader de beslissingen over [minderjarige] in het kader van het gezag belemmert, heeft hij de begrijpelijke wens dat [minderjarige] uiteindelijk, als hij beschikt over passende zelfstandige woonruimte, bij hem komt wonen. Voor het hof staat vast dat de vader van [minderjarige] houdt en dat hij niets liever wil dan zelf voor haar zorgen, maar het is, mede gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] en haar ontwikkeling, in haar belang dat de stabiliteit in de huidige opvoedsituatie behouden blijft en niet langer ter discussie staat. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van de vader om gezagsbeslissingen over [minderjarige] te kunnen nemen.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat aan de gronden voor een gezagsbeëindiging is voldaan en dat deze maatregel ook passend is vanwege het opgroeiperspectief van [minderjarige] in het huidige pleeggezin. Gelet op het vorenstaande slaagt het beroep van de vader op het door hem genoemde artikel 8 EVRM evenmin, nu de inbreuk op het familie- en gezinsleven in dit geval gerechtvaardigd is, omdat het noodzakelijk is in het belang van de opvoeding en verzorging van [minderjarige] , en verder evenredig aan het doel van de bescherming van haar geestelijke en lichamelijke ontwikkeling. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.8
Ten overvloede overweegt het hof dat de beëindiging van het gezag van de vader niet betekent dat de band tussen hem en [minderjarige] wordt verbroken of dat hij geen belangrijke rol meer in het leven van [minderjarige] heeft. Zoals ook thans al het geval is, zal hij deze rol blijven vervullen. Mogelijk kan de omgang tussen de vader en [minderjarige] worden gewijzigd ingeval de woonsituatie van de vader daartoe mogelijkheid biedt en dit in haar belang is.
In het schorsingsverzoek
5.9
Gelet op de in de hoofdzaak gegeven eindbeslissing heeft de vader geen belang meer bij een beslissing op zijn verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Zijn verzoek zal worden afgewezen.
5.1
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. M.T. Hoogland en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 19 april 2022 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.