ECLI:NL:GHAMS:2022:1157

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.294.839/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezamenlijk gezag en omgangsregeling in een familierechtelijke procedure met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de vader om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling met betrekking tot zijn minderjarige kind. De vader had eerder toezeggingen gedaan om drugstesten te laten afnemen, maar deze toezeggingen zijn niet nagekomen, wat heeft geleid tot wantrouwen bij de moeder. Na druk van het hof heeft de vader uiteindelijk drugstesten laten afnemen, waaruit bleek dat hij cannabinoïden gebruikt. Het hof concludeert dat er onvoldoende vertrouwen is dat de vader het belang van het kind vooropstelt, indien hij gezamenlijk gezag zou krijgen. De communicatie tussen de ouders is verstoord, wat ook een beletsel vormt voor gezamenlijk gezag. De moeder heeft een omgangsregeling voorgesteld, die door het hof is vastgesteld. De omgangsregeling houdt in dat de vader gedurende vier weken elke zaterdag van 10.00 tot 16.00 uur omgang heeft met het kind, gevolgd door een uitbreiding van de uren in de daaropvolgende weken. De behandeling van de zaak wordt pro forma aangehouden tot 23 oktober 2022, waarbij partijen schriftelijk moeten rapporteren over de voortgang van de omgang.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.294.839/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/291665 / FA RK 19-4283
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 april 2022 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.J.J.M. Wijngaard te Haarlem.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de minderjarige [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft in deze zaak op 30 november 2021 een beschikking gegeven (hierna te noemen: de tussenbeschikking). Voor het procesverloop tot die datum wordt naar die beschikking verwezen.
1.2
In de tussenbeschikking heeft het hof, alvorens verder te beslissen, de vader in de gelegenheid gesteld om zich binnen een periode van twee maanden na dagtekening van die beschikking drie maal (met een tussentijd van minimaal een week) door middel van urinecontroles te laten testen op drugsgebruik, welke testen bij een onafhankelijke medische professional moeten worden afgenomen. De advocaat van de vader is verzocht de resultaten van de drugstesten onverwijld aan het hof te doen toekomen. De advocaat van de moeder is verzocht binnen twee weken na ontvangst van de resultaten van de drugstesten schriftelijk te reageren. In verband met het voorgaande is de behandeling van de zaak ten aanzien van de omgang en het gezag pro forma aangehouden tot 13 maart 2022, met het verzoek aan partijen het hof voor die datum schriftelijk te berichten over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure.
1.3
Vervolgens zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 20 januari 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 2 februari 2022 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
1.4
Daarnaast is bij het hof ingekomen een journaalbericht van de zijde van de vader van 9 maart 2021 met bijlage. De advocaat van de moeder heeft bij journaalbericht van 9 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen overlegging van laatstgenoemd journaalbericht van de zijde van de vader. Het hof zal acht slaan op de inhoud van het journaalbericht van de vader, voor zover dit betreft het door het hof verzochte bericht over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
Ter beoordeling liggen voor de verzoeken van de vader om een omgangsregeling vast te stellen en om hem samen met de moeder met het gezag over [de minderjarige] te belasten.
2.2
De vader voert aan dat uit de door hem overgelegde uitslagen van de drugstesten van 16 en 30 december 2021 alsmede 13 januari 2022 blijkt dat hij geen cocaïne gebruikt. De cannabinoïdenwaarden zijn positief, omdat de vader incidenteel (twee á drie keer per maand) - maar nooit in het bijzijn van de kinderen - een jointje rookt. Deze waarden laten bovendien een daling zien.
2.3
De moeder erkent dat uit de uitslagen van de drugstesten blijkt dat de vader geen harddrugs, zoals cocaïne, heeft gebruikt, maar zij betwist dat sprake is van een daling van de cannabinoïdenwaarden. Omdat niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van verminderd (soft)drugsgebruik, heeft de moeder nog steeds geen vertrouwen erin dat de vader in het bijzijn van [de minderjarige] helder en alert is. De moeder ziet echter wel in dat zij vanwege de resultaten van de drugstesten aan uitbreiding van de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] zal moeten meewerken. Volgens haar behoort een overnachting op korte termijn vooralsnog echter (nog) niet tot de mogelijkheden. Omdat de moeder de tijd wil krijgen om het vertrouwen in de vader te herstellen, stelt zij de volgende omgangsregeling voor, die inhoudt dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
- gedurende vier weken na deze beschikking elke zaterdag van 10.00 tot 16.00 uur;
- gedurende de daaropvolgende vier weken elke zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
- vervolgens elke zaterdag van 10.00 tot 20.00 uur (inclusief avondeten).
De moeder wenst na een jaar met de vader te overleggen over overnachting(en) bij hem, waarbij [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijft. De moeder verzet zich tegen gezamenlijk gezag. Zij wenst het verloop van de uitbreiding van de omgangsregeling af te wachten en na een jaar te evalueren of gezamenlijk gezag aan de orde kan zijn. De moeder vreest dat [de minderjarige] klem en verloren dreigt te raken tussen de ouders als nu al gezamenlijk gezag zou worden toegekend.
Omgang
2.4
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
2.5
Het hof overweegt als volgt. Zoals in de tussenbeschikking is overwogen, is het hof met de raad van oordeel dat het in beginsel in het belang van [de minderjarige] is om de omgang met de vader uit te breiden, maar dat daarvoor wel vereist is dat de veiligheid van [de minderjarige] tijdens de omgang gewaarborgd is en dat het onderlinge vertrouwen tussen de ouders wordt hersteld. Door het laten uitvoeren van een drietal opeenvolgende drugstesten heeft de vader laten zien dat hij geen harddrugs gebruikt. De moeder ziet in dat zij vanwege de resultaten van de drugstesten aan uitbreiding van de omgangsregeling zal moeten meewerken. Nu uit de resultaten van de drugstesten echter niet blijkt dat de vader helemaal geen drugs heeft gebruikt - hij is immers positief getest op het gebruik van cannabinoïden - zal het hof een opbouwende omgangsregeling vaststellen, die inhoudt dat de omgang gedurende vier weken na de beschikking elke zaterdag van 10.00 uur tot 16.00 uur plaatsvindt, vervolgens gedurende de daaropvolgende vier weken elke zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en daarna elke zaterdag van 10.00 uur tot 20.00 uur (inclusief avondeten). Als de omgangsregeling goed verloopt, kan vervolgens de stap worden gezet naar een overnachting van [de minderjarige] bij de vader. Voordat het zover is, dient het verloop van de opbouwregeling door partijen (eventueel met behulp van hun advocaten) te worden geëvalueerd. De behandeling van de zaak wordt pro forma aangehouden tot zondag 23 oktober 2022, met het verzoek aan partijen om het hof voordien schriftelijk te berichten over het verloop van de omgang tussen de vader en [de minderjarige] en de gewenste voortgang van de procedure. Het hof zal op basis van de stukken in het dossier een beslissing nemen, met dien verstande dat een voortgezette mondelinge behandeling zal worden bepaald ingeval (één van) partijen hierom verzoekt/verzoeken.
Gezag
2.6
Het hof zal verder nog beoordelen of de ouders gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] moeten worden belast.
2.7
Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken om de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Dit verzoek wordt op grond van het tweede lid van artikel 1:253c BW slechts afgewezen indien a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.8
Naar het oordeel van het hof is duidelijk geworden dat beide ouders het beste met [de minderjarige] voor hebben. Dit neemt echter niet weg dat op dit moment onvoldoende basis bestaat voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag en dat sprake is van een beletsel als bedoeld in artikel 1:253c, tweede lid, BW. Uit de stukken in het dossier en het besprokene op de mondelinge behandeling in hoger beroep is duidelijk geworden dat bij de moeder wantrouwen tegenover de vader is ontstaan, doordat hij voor haar verborgen heeft gehouden dat hij drugs (heeft) gebruikt. De vader heeft in de procedure ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en in de procedure in eerste aanleg die tot de bestreden beschikking heeft geleid, in totaal drie keer de toezegging gedaan drugstesten te laten afnemen om tot een uitbreiding van de omgang te kunnen komen, maar hij is deze toezeggingen telkens niet nagekomen. De vader heeft zich op de mondelinge behandeling in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij zich niet hoeft te laten testen, omdat hij geen drugs gebruikt. Hoewel de vader zich hiertegen ondanks de op hem uitgeoefende druk aanvankelijk heeft verzet, heeft hij na afloop van de mondelinge behandeling in hoger beroep alsnog drugstesten laten afnemen. Uit de resultaten van deze testen blijkt dat de vader cannabinoïden gebruikt en dat hij over zijn drugsgebruik dus niet (geheel) naar waarheid heeft verklaard. Gelet op de vele inspanningen die gedurende een lange periode moesten worden verricht om de vader ertoe te bewegen drugstesten te laten afnemen, ontbreekt op dit moment bij het hof het vertrouwen dat de vader, ingeval hij mede met het gezag over [de minderjarige] zou zijn belast, het belang van [de minderjarige] voorop stelt. Daarnaast is voor het nemen van essentiële beslissingen over [de minderjarige] enige constructieve communicatie en samenwerking tussen de ouders nodig is. Vanwege de verstoorde onderlinge verstandhouding en communicatie is hiervan geen sprake. Een eerdere poging om in deze situatie verbetering te brengen is gestrand. Zoals is overwogen in de beschikking van 14 oktober 2020 in de procedure ex artikel 223 Rv, was een belangrijke reden voor de stagnatie bij het opstarten van hulpverlening via het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) gelegen in het feit dat dat de vader geen urinetest heeft laten uitvoeren. Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] bij gezamenlijk gezag klem of verloren zou raken tussen de ouders, terwijl niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Gelet op het voorgaande zal het verzoek van de vader met betrekking tot het gezag worden afgewezen en de bestreden beschikking op dit punt worden bekrachtigd.
2.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van het gezag;
en voorts, alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat de vader en [de minderjarige] omgang met elkaar hebben:
- gedurende vier weken na deze beschikking elke zaterdag van 10.00 uur tot 16.00 uur;
- vervolgens gedurende de daaropvolgende vier weken elke zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
- daarna elke zaterdag van 10.00 uur tot 20.00 uur (inclusief avondeten);
houdt de behandeling van de zaak met betrekking tot de omgang aan tot
zondag 23 oktober 2022 pro forma, in afwachting van de schriftelijke berichten van partijen over het verloop van de opbouw van de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] en de gewenste voortgang van de procedure;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. A.R. Sturhoofd en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 19 april 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.