ECLI:NL:GHAMS:2022:1155

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.290.964/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen minderjarige en vader na vertrek pleegmoeder naar het buitenland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een minderjarige, aangeduid als [minderjarige], en haar vader. De pleegmoeder, die tevens de grootmoeder van het kind is, heeft zonder overleg met de gecertificeerde instelling (GI) het kind naar het buitenland meegenomen. Dit heeft geleid tot een verzoek van de pleegmoeder en de moeder om een andere omgangsregeling vast te stellen dan eerder door de rechtbank was bepaald. Het hof heeft de verzoeken van de pleegmoeder en de moeder afgewezen en de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De rechtbank had eerder bepaald dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] onder begeleiding van de GI diende plaats te vinden. Het hof heeft overwogen dat het in het belang van [minderjarige] is om omgang te hebben met haar vader, en dat de pleegmoeder's handelen, door het kind zonder toestemming naar het buitenland te brengen, de belangen van het kind ernstig veronachtzaamd. Het hof heeft benadrukt dat de omgangsregeling zo spoedig mogelijk moet worden hervat zodra [minderjarige] terug is in Nederland. De proceskosten zijn voor iedere partij zelf.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.290.964/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/286790 / FA RK 19-1824
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 april 2022 inzake
[de pleegmoeder] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de pleegmoeder,
advocaat: mr. W.H. Boomstra te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A.M. van Weely te Waalwijk,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als (overige) belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.
1. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
1.1 Het hof verwijst naar zijn (tussen)beschikking van 31 augustus 2021 en neemt over hetgeen hierin is opgenomen.
Bij die beschikking is iedere verdere beslissing aangehouden en is de GI in de gelegenheid gesteld zich binnen vier weken na datum van de beschikking schriftelijk uit te laten over het verloop van de omgang tussen de vader en [minderjarige] , de status van de omgang tussen de vader en [minderjarige] en de toekomstvisie van de GI met betrekking tot de omgang tussen de vader en [minderjarige] . Tevens is een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] bepaald waarbij [minderjarige] gedurende één uur per maand onder begeleiding van de GI omgang heeft met de vader.
1.2 Nadien zijn de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de GI van 15 november 2021 met bijlagen;
- een journaalbericht van de zijde van de pleegmoeder van 6 december 2021 met bijlage;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 7 december 2021 met bijlage.
1.3 De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet op 11 februari 2022. Verschenen zijn:
- namens de pleegmoeder, mr. S.N. van Meijl, advocaat te Amsterdam en waarnemend voor mr. Boomstra;
- de advocaat van de moeder;
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W. Daalderop.
De pleegmoeder en de moeder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.De verdere feiten

Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie: Haarlem) van 14 oktober 2021 zijn de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 8 november 2022. Tevens is bij die beschikking het verzoek van de GI om op grond van artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek (BW) de verblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen aldus dat zij haar verblijfplaats in een neutraal pleeggezin zal hebben, toegewezen. De pleegmoeder is van die laatste beslissing in hoger beroep gekomen. Deze beslissing is bij beschikking van dit hof van 7 december 2021 bekrachtigd.

3.Het verdere geschil in hoger beroep

3.1
De pleegmoeder handhaaft haar eerdere verzoeken in het principaal en incidenteel hoger beroep, zoals weergegeven in overwegingen 4.2 en 4.6 van de tussenbeschikking van dit hof van 31 augustus 2021.
3.2
De GI handhaaft haar verweer, zoals weergegeven in overweging 4.3 van genoemde tussenbeschikking.
3.3
De moeder handhaaft haar eerder verzoeken in het principaal en incidenteel hoger beroep, zoals weergegeven in overwegingen 4.4 en 4.5 van genoemde tussenbeschikking.
4. Verdere beoordeling van het hoger beroep
4.1
Het gaat in hoger beroep om de omgangsregeling tussen [minderjarige] (zes jaar oud) en de vader. Van toepassing is artikel 1:377a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin is bepaald dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt. Gelet op de onderlinge samenhang zal het hof de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk behandelen.
4.2
De pleegmoeder handhaaft haar verzoek in hoger beroep om een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en [minderjarige] , waarbij [minderjarige] eenmaal per maand gedurende maximaal een uur, te allen tijde onder begeleiding van de GI, omgang heeft met haar vader. Zij voert daartoe het volgende aan. Het is van belang dat alle betrokkenen weten waar ze aan toe zijn. Er dient in het belang van [minderjarige] een duidelijke omgangsregeling te worden vastgesteld en er dient gedurende een half jaar te worden bekeken of deze omgangsregeling ook daadwerkelijk wordt nagekomen. Op dit moment verblijft de pleegmoeder met [minderjarige] in het buitenland, omdat zij van mening is dat het niet in [minderjarige] belang is om in een neutraal pleeggezin te verblijven. [minderjarige] gaat naar school op de plek waar ze verblijft.
4.3
De GI handhaaft haar standpunt dat de door pleegmoeder verzochte omgang zoals neergelegd in het beroepschrift niet passend is en dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. De GI voert daartoe het navolgende aan. Van de zes omgangsmomenten die sinds april 2021 zijn gepland, zijn er maar drie doorgegaan door verschillende misverstanden. De bezoeken die wel zijn doorgegaan, zijn positief verlopen en [minderjarige] lijkt plezier te beleven aan de bezoeken. Sinds 15 oktober 2021 is er helaas geen contact meer tussen de GI en de hulpverlening enerzijds en de pleegmoeder en [minderjarige] anderzijds omdat de pleegmoeder met [minderjarige] zonder overleg is vertrokken naar het buitenland, ondanks de ondertoezichtstelling. [minderjarige] is van school en uit haar vertrouwde omgeving gehaald. De GI heeft in december 2021 aangifte gedaan van vermissing van [minderjarige] en de pleegmoeder wordt nu vervolgd voor onttrekking van [minderjarige] aan het ouderlijk gezag. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij omgang kan hebben met haar vader. De GI acht een omgangsregeling van eenmaal per twee weken, waarbij de overgangen begeleid zijn en waarbij de GI deze op termijn laat overgaan in onbegeleide omgang, geïndiceerd.
4.4
De moeder handhaaft haar standpunt dat de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] dient te worden vastgesteld op de door de pleegmoeder verzochte wijze en voert daartoe nog het volgende aan. De GI is de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling niet, althans onvoldoende nagekomen door deze uit te breiden. Hierbij is geen rekening gehouden met de belangen van [minderjarige] , de pleegmoeder en de moeder. Het is van belang dat er een duidelijke omgangsregeling wordt vastgesteld en dat wordt gekeken of deze omgangsregeling in de toekomst wordt nagekomen door de vader. Namens de moeder is ter zitting in hoger beroep van 11 februari 2022 naar voren gebracht dat er momenteel een procedure loopt bij de rechtbank naar aanleiding van een verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] .
4.5
De vader heeft zich ter zitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd en voert daartoe het navolgende aan. De band tussen hem en [minderjarige] is positief en dit wordt ook zo ervaren door de hulpverlening. De vader maakt zich zorgen over [minderjarige] nu ze door de pleegmoeder is meegenomen naar het buitenland. De vader heeft zich altijd meewerkend opgesteld en kan nu zijn dochter niet zien. Hij wil dat ze terugkomt, zodat de omgang met haar kan worden voortgezet en zij ook contact kan hebben met haar (half)zusje.
4.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep van 11 februari 2022 geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad acht het zeer zorgelijk dat [minderjarige] is meegenomen naar het buitenland en meent dat dit consequenties zou moeten hebben voor het ouderlijk gezag van de moeder. De raad verwijst naar de beschikking van de kinderrechter van 14 oktober 2021 waarin de plaatsing van [minderjarige] in een neutraal pleeggezin is bevolen, welke beschikking is bekrachtigd door het hof. De raad meent dat vanuit de plaatsing van [minderjarige] in een neutraal pleeggezin, vorm en inhoud zou moeten worden gegeven aan het contact tussen [minderjarige] en de vader. De GI dient de mogelijkheid te hebben om invulling te geven aan de omgang tussen [minderjarige] en de vader, aldus de raad.
4.7
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens informatie van de GI hebben van de zes geplande omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] na de tussenbeschikking van 31 augustus 2021, er drie doorgang gevonden. De afzeggingen lijken door verschillende misverstanden te zijn ontstaan. De bezoeken die doorgang hebben gevonden, zijn positief verlopen en [minderjarige] lijkt er plezier aan te beleven. Bij beschikking van 14 oktober 2021 heeft de kinderrechter het verzoek van de GI om de verblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen, aldus dat zij haar verblijfplaats in een neutraal pleeggezin zal hebben, toegewezen. Het hof heeft deze beschikking bekrachtigd. Gebleken is dat de pleegmoeder na de beschikking van 14 oktober 2021 zonder toestemming van en enig bericht aan de GI met [minderjarige] naar het buitenland is vertrokken, waardoor omgang tussen de vader en [minderjarige] sindsdien niet meer heeft kunnen plaatsvinden. Verder is gebleken dat de GI aangifte heeft gedaan van vermissing van [minderjarige] en dat de pleegmoeder momenteel wordt vervolgd voor onttrekking van [minderjarige] aan het ouderlijk gezag.
Het hof acht deze ontwikkeling buitengewoon zorgelijk, nu de belangen van [minderjarige] door de handelwijze van de pleegmoeder ernstig worden veronachtzaamd. Wat de omgang betreft, is niet in geschil dat het in [minderjarige] belang is om omgang te hebben met haar vader. Dat is ook in de tussenbeschikking van 31 augustus 2021 al overwogen. Door toedoen van de pleegmoeder is omgang nu echter niet mogelijk. Gebleken is dat de omgang tussen [minderjarige] en de vader, voor zover deze heeft kunnen plaatsvinden, positief is verlopen. Niet is gebleken van belemmeringen aan de kant van de vader die aan voortzetting van de omgang in de weg staan. De beschikking waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd. Daarbij acht het hof het van belang dat de GI de mogelijkheid heeft om invulling te geven aan de omgang tussen de vader en [minderjarige] en deze desgewenst en met inachtneming van het belang van [minderjarige] kan uitbreiden. De bij de bestreden beschikking bepaalde omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] , inhoudende dat [minderjarige] eenmaal per maand gedurende minimaal een uur onder begeleiding omgang heeft met de vader, waarbij de datum en het tijdstip in overleg worden bepaald, biedt deze mogelijkheid. Het hof wijst in dit verband ook op rechtsoverweging 2.7 van de bestreden beschikking, waarin is overwogen dat het de GI vrijstaat om te bepalen wie de omgang dient te begeleiden of, indien het belang van [minderjarige] dit meebrengt, op enig moment af te zien van begeleiding. Het hof benadrukt dat het van groot belang is dat de omgangsregeling zo spoedig mogelijk dient te worden hervat op het moment dat [minderjarige] weer terug is in Nederland en de plaatsing in een neutraal pleeggezin heeft plaatsgevonden.
Proceskosten
4.8
Het hof ziet, reeds gelet op de uitkomst van het hoger beroep, geen aanleiding de vader in de proceskosten te veroordelen, zoals door de pleegmoeder en de moeder is verzocht. Partijen dienen ieder de eigen kosten te dragen. Het hof zal de verzoeken van de pleegmoeder en de moeder dan ook afwijzen.
5. De beslissing
Het hof, in het principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, met dien verstande dat de datum en het tijdstip van de omgang in overleg met de vader, het neutrale pleeggezin en de GI worden bepaald;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, J.M.C. Louwinger-Rijk en
P.A.M. Jongens-Lokin, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier, en is op 19 april 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.