ECLI:NL:GHAMS:2022:1147

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
23-001075-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling na onvoldoende bewijs van stekende bewegingen met een mes

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van poging tot zware mishandeling, waarbij hem werd verweten dat hij op 17 september 2018 in Heiloo met een mes stekende bewegingen naar de aangever had gemaakt. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Tijdens de zittingen op 25 maart en 1 april 2022 heeft het hof de zaak behandeld en de vordering van de advocaat-generaal gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van de rechtbank, omdat hiertegen geen hoger beroep openstaat volgens de wet.

Het hof heeft vervolgens de tenlastelegging beoordeeld. De verdachte was beschuldigd van het maken van stekende bewegingen met een mes, maar het hof oordeelt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte daadwerkelijk stekende bewegingen heeft gemaakt. Hoewel vaststaat dat de verdachte een mes heeft gepakt en dat er een confrontatie heeft plaatsgevonden, zijn de verklaringen van de aangever en getuigen onvoldoende om de beschuldiging te ondersteunen. De medische verklaring over de verwondingen van de aangever biedt ook geen sluitend bewijs voor de toedracht zoals door de aangever geschetst.

Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van de rechter in het beoordelen van de geloofwaardigheid van getuigenverklaringen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001075-19
datum uitspraak: 15 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-185644-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
postadres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 maart 2022 en 1 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte om die reden niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 17 september 2018 te Heiloo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een mes heeft gepakt, en/of
- met dit met mes stekende bewegingen naar de romp van deze [aangever] heeft gemaakt en/of hem hierbij rakend in de borst,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 17 september 2018 te Heiloo [aangever] heeft mishandeld door deze [aangever] met een mes in de borst te steken.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing ten aanzien van het bewijs komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder 1 primair en subsidiair is tenlastegelegd. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de aangever.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat de verdachte in zowel het onder 1 primair als subsidiair ten laste gelegde wordt verweten dat hij
stekende bewegingenmet een mes heeft gemaakt in de richting van de aangever. Andere handelingen zijn niet ten laste gelegd; het hof leest de tenlastelegging zo dat ook het onderdeel “en/of hem hierbij rakend in de borst” ziet op eerdergenoemde stekende bewegingen.
Naar het oordeel van het hof kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte die stekende bewegingen heeft gemaakt. Vast staat weliswaar dat de verdachte een mes heeft gepakt, dat er bij de achterdeur van de woning duw- en trekwerk is ontstaan tussen de verdachte en de aangever en dat de aangever door het mes is geraakt waardoor hij een wond(je) heeft bekomen, maar dat de verdachte de aangever door stekende bewegingen heeft verwond, volgt enkel direct uit de verklaring van de aangever. Het dossier bevat naast de verklaring van de aangever, voor zover hier relevant, nog de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Zij hebben de aangever horen roepen dat hij met een mes gestoken was. Deze de auditu-verklaringen komen echter van dezelfde bron, te weten de aangever. De getuigen hebben niet gezien hoe de aangever gewond is geraakt. Het hof acht deze verklaringen dan ook onvoldoende om de verklaring van de aangever te kunnen ondersteunen. Ook de medische verklaring, waaruit volgt dat de wond van de aangever
mogelijkpast bij de toedracht die de aangever heeft geschetst, acht het hof ten aanzien van het ontstaan van de wond onvoldoende ondersteuning voor de aangifte, ook indien deze in samenhang wordt bezien met de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 april 2022.