ECLI:NL:GHAMS:2022:1142

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
23-001027-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en geweldsincidenten in Heiloo

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1979, was betrokken bij een geweldsincident op 17 september 2018 te Heiloo, waarbij hij het slachtoffer, [benadeelde], met kracht tegen het hoofd trapte. Dit gebeurde na een eerdere aanrijding met de auto door het slachtoffer, die de verdachte en zijn medeverdachte had aangereden. Het hof oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, maar dat hij de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreed. Het hof achtte het primair tenlastegelegde, poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 9 maanden onvoorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding opleverde. Het hof benadrukte de ernst van het geweldsincident en de gevolgen voor het slachtoffer, die blijvende schade had opgelopen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001027-19
datum uitspraak: 15 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-185505-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2022 en 1 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 17 september 2018 te Heiloo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven,
- voormelde [benadeelde] (meermalen) (telkens) (met kracht) tegen het hoofd heeft getrapt, terwijl deze [benadeelde] weerloos op de grond lag, en/of
- na eerst zich verwijderd te hebben van [benadeelde] terug is gekeerd naar hem, terwijl deze [benadeelde] nog steeds weerloos was en/of op de grond lag, om vervolgens [benadeelde] op te pakken en/of vervolgens wederom (meermalen) (telkens) (met kracht) tegen het hoofd te trappen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 17 september 2018 te Heiloo aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (zwaar) hersen- en/of (zwaar) hoofdletsel en/of neurologische schade met langdurige gevolgen, heeft toegebracht door
- voormelde [benadeelde] (meermalen) (telkens) (met kracht) tegen het hoofd te trappen, terwijl deze [benadeelde] weerloos op de grond lag, en/of
- na eerst zich verwijderd te hebben van [benadeelde] terug te keren naar hem, terwijl [benadeelde] nog steeds weerloos was en/of op de grond lag, om vervolgens deze [benadeelde] op te pakken en/of vervolgens wederom (meermalen) (telkens) (met kracht) tegen het hoofd te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte tot een (deels) andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vaststelling feitelijke gang van zaken

Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting neemt het hof de volgende feitelijke gang van zaken als vaststaand aan.
In de tuin van [medeverdachte 2] , de zoon van de aangever ( [benadeelde] ), vond een voorval plaats tussen de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] enerzijds en [medeverdachte 2] en de aangever anderzijds. Nadat iedereen de tuin had verlaten en de verdachte en [medeverdachte 1] naar hun bus liepen, zagen zij de aangever in zijn auto zitten. De verdachte en [medeverdachte 1] liepen op de aangever af. Op dat moment gaf de aangever gas en reed hij met zijn auto in op de verdachte en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] wist bijtijds aan de kant te springen, maar de verdachte werd geraakt door de auto. Hij rolde daarbij over de motorkap en kwam terecht tussen de auto van de aangever en een geparkeerde auto. De verdachte bleef na het voorval op de grond liggen en was even bewusteloos. [medeverdachte 1] heeft geprobeerd de verdachte weg te trekken van de weg omdat de aangever nog steeds in zijn auto zat. Dit lukte niet.
Daarop is [medeverdachte 1] naar de aangever gerend en heeft hij hem, uit angst dat de aangever nogmaals op de verdachte en [medeverdachte 1] zou inrijden, uit de auto getrokken. De aangever pakte, terwijl hij uit de auto werd getrokken, een bahco van de bijrijdersstoel. [medeverdachte 1] trok de aangever vervolgens naar de grond. De aangever had de bahco nog in de hand en hij stribbelde tegen door schoppende bewegingen te maken. Op dat moment voegde de verdachte zich bij [medeverdachte 1] , waarna [medeverdachte 1] en de verdachte de aangever hebben getrapt, deels terwijl de aangever weerloos op de grond lag. [medeverdachte 1] trapte tegen het lichaam en de verdachte trapte tegen het hoofd (hierna ook: het eerste geweldsincident). De verdachte en [medeverdachte 1] zijn vervolgens weggelopen en in hun bus gestapt. Even later stapte de verdachte uit de bus en liep hij nogmaals in de richting van de aangever, die op dat moment nog op de grond lag en werd verzorgd door omstanders. De verdachte pakte het hoofd van de aangever vast en trapte hem nogmaals tegen het hoofd, waarna de aangever met zijn hoofd hard op de straat terecht kwam (hierna ook: het tweede geweldsincident).

Bewijsoverweging primair tenlastegelegde poging doodslag

Uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte tweemaal met kracht tegen het hoofd van de aangever heeft getrapt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een (zeer) kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel is van het menselijk lichaam. Door met geschoeide voet hard te trappen tegen dit kwetsbare lichaamsdeel wordt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever door fataal (schedel- en hersen)letsel in het leven geroepen. Daarmee pleegt eenieder bekend te zijn; er is geen reden om te veronderstellen dat dit niet voor de verdachte geldt.
De gedragingen van de verdachte kunnen naar het oordeel van het hof naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van de aangever dat het niet anders kan zijn dan dat hij bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Voor contra-indicaties ziet het hof geen aanwijzingen. Het hof acht het primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 17 september 2018 te Heiloo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven,
- voormelde [benadeelde] met kracht tegen het hoofd heeft getrapt, terwijl [benadeelde] weerloos op de grond lag, en
- na eerst zich verwijderd te hebben van [benadeelde] terug is gekeerd naar hem, terwijl [benadeelde] nog steeds weerloos was en op de grond lag, om [benadeelde] vervolgens wederom met kracht tegen het hoofd te trappen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Met betrekking tot het eerste geweldsincident
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte met betrekking tot het eerste geweldsincident handelde uit (putatief) noodweer. Daartoe heeft hij aangevoerd dat [medeverdachte 1] trachtte de aangever onder controle te krijgen en dat de verdachte daarbij hielp omdat de aangever een bahco in zijn hand had.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het eerste geweldsincident gevorderd dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een succesvol beroep op noodweerexces toekomt.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de hierboven genoemde vaststelling van de feitelijke gang van zaken is het hof van oordeel dat het met de auto inrijden op de verdachte en [medeverdachte 1] en het vervolgens in de auto blijven zitten door de aangever moet worden beoordeeld als een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding op de verdachte en [medeverdachte 1] , gevolgd door een onmiddellijk dreigend gevaar voor een hernieuwde aanranding. De verdachte mocht zichzelf en [medeverdachte 1] hiertegen verdedigen. De verdachte bevond zich aldus in een noodweersituatie.
Gelet echter op het door de verdachte toegepaste geweld, zoals bewezenverklaard met betrekking tot het eerste geweldsincident (gedachtestreepje 1), heeft de verdachte evenwel de grenzen van de noodzakelijke verdediging tegen die aanranding en de dreiging daarvoor overschreden, temeer nu de aangever zich op de grond bevond en weliswaar schoppende bewegingen maakte in de richting van [medeverdachte 1] en de verdachte, maar hij daarbij de bahco niet meer binnen handbereik had. Het met kracht schoppen tegen het hoofd is onder die omstandigheden een buitenproportionele reactie als wijze om een ander of zichzelf te verdedigen. Hierdoor is niet aan de proportionaliteitseis voldaan. Het beroep op noodweer wordt daarmee verworpen.
Nu het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, behoeft het verweer ten aanzien van het putatief noodweer geen bespreking.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, is dit strafbaar.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Zoals hiervoor overwogen heeft de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Het hof acht evenwel met de advocaat-generaal en de raadsman aannemelijk dat ten aanzien van het eerste geweldsincident het handelen van de verdachte het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die bij hem was veroorzaakt doordat de aangever met een auto op de verdachte en [medeverdachte 1] was ingereden. De verdachte zal daarom ten aanzien van het primair tenlastegelegde, eerste gedachtestreepje, van alle rechtsvervolging worden ontslagen.
Met betrekking tot het tweede geweldsincident
De raadsman van de verdachte heeft ook ten aanzien van het tweede geweldsincident aangevoerd dat het door de verdachte toegepaste geweld voortkwam uit een hevige gemoedsbeweging die het directe gevolg was van de eerdere wederrechtelijke aanranding door de aangever.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van het tweede geweldsincident geen beroep op noodweerexces toekomt.
Het hof overweegt als volgt.
Zoals hiervoor overwogen bevond de verdachte zich ten tijde van het eerste geweldsincident in een noodweersituatie. Deze noodweersituatie was reeds beëindigd op het moment dat de verdachte en [medeverdachte 1] zich naar de bus begaven en daarin plaats namen. De verdachte is vervolgens uit de bus gestapt, is opnieuw op de aangever afgelopen en heeft hem toen wederom tegen het hoofd getrapt (tweede geweldsincident).
Volgens vaste jurisprudentie kan ook nadat een noodweersituatie is beëindigd, noodweerexces in beeld komen bij een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, indien een gedraging het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Alhoewel het hof wil aannemen dat de bewezenverklaarde gedraging het gevolg was van de eerdere wederrechtelijke aanranding door de aangever, is in casu niet aannemelijk geworden dat de bewezenverklaarde gedraging van de verdachte het
onmiddellijkgevolg was van een dergelijke hevige gemoedsbeweging. Van belang daarbij is dat de tijdspanne tussen het plaatsnemen in de bus door de verdachte na het eerste geweldsincident en het terugkeren aanzienlijk was. Die tijdsduur beslaat ruim één minuut. Het hof slaat daarbij ook acht op hetgeen door de getuige [getuige] , die als hulpverleenster bij de aangever stond en zich op dat moment aldus op zeer korte afstand van zowel de aangever als de verdachte bevond, bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard. Blijkens haar verklaring kwam de man die trapte vrij rustig op haar over.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte ten aanzien van primair tenlastegelegde, tweede gedachtestreepje, geen beroep op noodweerexces toekomt zodat het verweer wordt verworpen.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair (tweede gedachtestreepje) tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is samen met een ander naar de woning van de zoon van de aangever gegaan om daar verhaal te halen over een geldvordering. De situatie escaleerde en de aangever is met zijn auto op de verdachte en diens metgezel ingereden. Hierna is op twee momenten fors geweld aangewend tegen de aangever. Het hof rekent de verdachte het eerste geweldsmoment niet aan. Daarna is de verdachte in zijn bus gaan zitten, om vervolgens weer uit te stappen en in richting van de aangever te lopen. De aangever lag op dat moment weerloos op straat en werd verzorgd door omstanders. De verdachte pakte het hoofd van de aangever en schopte met kracht tegen het hoofd van de aangever. Aldus heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Op de beschikbare beelden van het voorval is te zien dat het hoofd van de aangever achterover klapte en dat hij als een lappenpop in elkaar zakte, waarbij zijn hoofd hard op straat terecht kwam. De omstandigheid dat de aangever dit niet met dood heeft moeten bekopen, is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan de verdachte is te danken. Als gevolg van het geweld heeft de aangever fors letsel opgelopen en wordt hij tot op de dag van vandaag geconfronteerd met de gevolgen van het geweldsincident. Nu bovendien dit alles op klaarlichte dag en midden op straat heeft plaatsvonden, zijn buurtbewoners, waaronder kinderen, getuige geweest van deze geweldsuitbarsting. Dit rekent het hof de verdachte aan. De ervaring leert dat slachtoffers als ook de omstanders van dergelijke geweldsuitbarstingen (ernstige) psychische gevolgen kunnen ondervinden.
Op een dergelijk ernstig feit kan naar het oordeel van het hof slechts worden gereageerd met oplegging van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Het hof heeft bij het bepalen van de duur van de vrijheidsbenemende straf in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met het gegeven dat de verdachte zelf kort daarvoor door de aangever is aangereden met een auto. Ook heeft het hof acht geslagen op de ter terechtzitting toegelichte persoonlijke omstandigheden. De verdachte heeft, sinds hij is geschorst, zijn leven weer op kunnen bouwen. Een hernieuwde detentie zou kunnen betekenen dat de verdachte zijn baan en woning kwijtraakt. Daarom ziet het hof reden de een aanzienlijk deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 28.058,88, bestaande uit € 15.558,88 ter zake materiële schade en
€ 12.500,00 ter zake immateriële schade. In eerste aanleg is ook de vergoeding gevorderd van proceskosten voor de eigen bijdrage voor de toevoeging van de advocaat ten bedrage van € 468,00.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering en daarbij de vordering ter zake materiële kosten verlaagd met € 3.315,32. Daarnaast zijn de proceskosten op nihil gesteld.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, nu de behandeling hiervan, mede gelet op de medeschuld van de benadeelde
partij, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De raadsman heeft afwijzing van de vordering dan wel niet ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij bepleit gelet op het feit dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Daarbij komt
volgens de raadsman dat er bij de benadeelde partij sprake is van medeschuld.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet is uitgesloten dat de eventuele schade van de benadeelde partij mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, zoals bedoeld in artikelen 6:101 en 6:102 van het Burgerlijk Wetboek. Naar de eventuele eigen schuld of medeschuld van de benadeelde met betrekking tot de gevorderde schade zou nader onderzoek moeten worden gedaan, dat het bestek van de onderhavige strafprocedure te buiten gaat. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart de
verdachte niet strafbaarten aanzien van het primair bewezenverklaarde, eerste gedachtestreepje, en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde, tweede gedachtestreepje, tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 april 2022.