ECLI:NL:GHAMS:2022:1140

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
23-002785-21 en 23-002786-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verschoning
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen op verzoeken tot verschoning in de megazaak Pulheim

Op 15 april 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam zitting gehouden in de megazaak Pulheim, waarbij de voorzitter de beslissingen op de verzoeken tot verschoning van de raadsheren heeft medegedeeld. De raadsman van verdachte 1 heeft het hof verzocht om de eerdere beslissing van 18 februari 2022 te heroverwegen, waarin het verzoek om de zaak naar een ander gerechtshof te verwijzen was afgewezen. Het hof heeft de motivering van deze eerdere beslissing herhaald en aangegeven dat het verzoek om verwijzing niet wordt ingewilligd.

De raadsman heeft vervolgens vragen geformuleerd over de contacten van de raadsheren met slachtoffer [slachtoffer], met de bedoeling om te onderzoeken of er redenen zijn voor de raadsheren om zich te verschonen. Het hof heeft deze vragen als ongebruikelijk en onnodig bestempeld, maar heeft desondanks besloten om ze te beantwoorden. Het hof benadrukt dat elke raadsheer voorafgaand aan de behandeling van de zaak heeft stilgestaan bij de vraag of er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid zouden kunnen schaden.

Het hof concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de raadsheren in gevaar brengen. De raadsheren hebben geen frequente of relevante contacten gehad met [slachtoffer], en de suggesties van de verdediging dat dit wel het geval zou zijn, zijn onjuist. Het hof bevestigt dat er geen professionele of privécontacten zijn geweest die de onpartijdigheid van de raadsheren zouden kunnen beïnvloeden. De beslissing om niet te verschonen is daarmee gerechtvaardigd en de behandeling van de zaak kan doorgaan.

Uitspraak

Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige strafkamer, op
1 en 15 april 2022(zittingslocaties respectievelijk Justitieel Complex te Schiphol en IJdok te Amsterdam).
Tegenwoordig zijn: […]
De voorzitter deelt mede de beslissingen op de verzoeken gedaan op de regiezitting in de megazaak Pulheim.
Beslissingen op het verzoek ingevolge artikel 62b RO en het verzoek aan de raadsheren om zich te verschonen
De raadsman van [verdachte 1] heeft het hof verzocht om de beslissing van 18 februari 2022, waarin het verzoek van de verdediging om de zaak te verwijzen naar een ander gerechtshof is afgewezen, te heroverwegen. Het hof verwijst naar de bij de beslissing van 18 februari 2022 gegeven motivering om niet te verwijzen en volstaat daarmee.
De raadsman heeft opgemerkt dat, in het geval het hof bij de beslissing om niet te verwijzen blijft, de “verdediging zich helaas genoodzaakt (ziet) om te onderzoeken wat de aard, de frequentie en de intensiteit van (..) de contacten (van de leden van het hof) met [slachtoffer] zijn geweest, zodat wij geïnformeerd daar wel of niet een consequentie aan kunnen verbinden.” Hij heeft daarbij een aantal vragen geformuleerd met het verzoek deze als raadsheren afzonderlijk te beantwoorden. Hierbij heeft de raadsman opgemerkt dat de verdediging zich realiseert dat deze vragen “onorthodox” zijn.
Het hof begrijpt het verzoek van de raadsman aldus dat de vraag wordt gesteld of één of meerdere van de leden zich zou(den) moeten verschonen.
Gelet op het bepaalde in artikel 517 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in samenhang met artikel 512 Sv kan elk van de rechters die een zaak behandelt en zelf meent dat er feiten of omstandigheden bestaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, verzoeken zich te mogen verschonen.
Vooropstaat dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn.
Indien een rechter dan wel raadsheer voorafgaand aan de behandeling van een zaak constateert dat er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor zijn rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, treedt de rechter dan wel raadsheer niet op in de zaak. Dit principe is een kernwaarde voor het rechterschap en de professionaliteit van de rechtspraak.
Tegen de achtergrond van dit principe is het stellen van vragen, zoals door de raadsman gedaan, ongebruikelijk en onnodig. Desondanks zal het hof ingaan op de gestelde vragen. In dit geval ziet het hof mede de noodzaak tot beantwoording van de gestelde vragen omdat daaruit een zekere suggestie spreekt die elke feitelijke grondslag ontbeert.
Als uitgangspunt geldt dat voorafgaand aan de behandeling van de onderhavige zaak door elk van de raadsheren afzonderlijk uitdrukkelijk is stilgestaan bij de vraag of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit het feit dat door de raadsheren een aanvang is gemaakt met de behandeling van de zaak blijkt al dat deze vraag negatief is beantwoord.
Het hof merkt op dat het door de verdediging van [verdachte 1] geschetste beeld, inhoudende dat [slachtoffer] jarenlang dagelijks dan wel wekelijks bij deze leden van het hof op zitting kwam, volkomen onjuist is. Deze raadsheren hebben niet, dan wel in het verleden slechts zeer incidenteel, [slachtoffer] als advocaat op een zitting meegemaakt. Dat [slachtoffer] niet frequent op zitting kwam, wordt bevestigd door de [getuige A], die heeft verklaard dat [slachtoffer], naast zijn werkzaamheden in de “kroongetuige-zaak”, die zij vanaf medio 2017 samen deden, niet veel andere werkzaamheden had ([paginanummers]).
Deze raadsheren van het hof hebben, voor zover zij zich kunnen herinneren, geen ervaringen met [slachtoffer] in relatie tot bijgewoonde of gegeven cursussen.
Geen van deze raadsheren is naar de bijeenkomst op de rechtbank Amsterdam geweest op de dag van het overlijden van [slachtoffer] en zijn evenmin aanwezig geweest bij de op 4 oktober 2019 georganiseerde herdenkingsbijeenkomst van de Orde van Advocaten.
Er zijn ook overigens van deze raadsheren geen niet-zittingsgerelateerde professionele contacten geweest met [slachtoffer] voor zover zij zich kunnen herinneren. Er zijn geen privécontacten geweest met [slachtoffer].

Beslissingen op de onderzoekswensen

[…]
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.