ECLI:NL:GHAMS:2022:1135

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
200.296.089/GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over onzorgvuldig handelen bij berekening beslagvrije voet

In deze zaak hebben klagers, beiden ontvangers van AOW-uitkeringen, een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder wegens onzorgvuldig handelen bij het leggen van derdenbeslagen en de berekening van de beslagvrije voet. Klagers verwijten de gerechtsdeurwaarder dat hij niet tijdig heeft gereageerd op hun verzoeken om uitleg en dat hij fouten heeft gemaakt bij de berekening van de beslagvrije voet. De klacht is ingediend op 17 juni 2021 tegen een eerdere beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders van 4 juni 2021. Tijdens de behandeling op 10 februari 2022 hebben klager en de gerechtsdeurwaarder hun standpunten toegelicht.

De feiten tonen aan dat de gerechtsdeurwaarder op 5 maart 2020 beslag heeft gelegd op de AOW-uitkering van klaagster, maar niet adequaat heeft gereageerd op de vragen van klagers over de berekening van de beslagvrije voet. Klagers hebben herhaaldelijk om uitleg gevraagd, maar de gerechtsdeurwaarder heeft niet tijdig gereageerd. Het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder niet met voldoende voortvarendheid heeft gehandeld en dat hij fouten heeft gemaakt bij de berekening van de beslagvrije voet, wat heeft geleid tot een te hoge beslagvrije voet.

Het hof heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder berispt. Daarnaast is de gerechtsdeurwaarder veroordeeld tot betaling van kosten aan klagers en aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak. De beslissing benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de behandeling van verzoeken omtrent beslagvrije voet, en dat de gerechtsdeurwaarder niet afhankelijk is van gegevens van de SVB voor het vaststellen van de beslagvrije voet.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.296.089/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/684825 DW RK 20/263
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 26 april 2022
inzake

1.[klager] ,

2.
[klaagster],
beiden wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellanten,
tegen
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna klagers (respectievelijk klager dan wel klaagster) en de gerechtsdeurwaarder genoemd.

1.De zaak in het kort

Klagers verwijten de gerechtsdeurwaarder dat hij bij het leggen van derdenbeslagen en de berekening van de beslagvrije voet onzorgvuldigheden heeft begaan. De gerechtsdeurwaarder heeft daarnaast volgens klagers niet tijdig gereageerd op verzoeken om uitleg.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klagers hebben op 17 juni 2021 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 4 juni 2021 (ECLI:NL:TGDKG:2021:132).
2.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 20 december 2021 een verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 februari 2022. Klager, voor zichzelf en als gemachtigde van klaagster, en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3.Feiten

In dit geding zijn de volgende feiten relevant:
3.1.
Beide klagers ontvangen een AOW-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB). De gerechtsdeurwaarder heeft op 5 maart 2020 ten laste van klaagster executoriaal derdenbeslag gelegd onder de SVB. Het beslagexploot vermeldt onder meer:
“MET MEDEDELING:
dat de beslagvrije voet conformeert aan die van eerder gelegde beslagen”
Het beslagexploot is op 9 maart 2020 aan klaagster betekend. In de bijlage bij dat exploot vermeldt de gerechtsdeurwaarder onder meer:
“Wij hebben informatie van u nodig om uw beslagvrije voet uit te kunnen rekenen. Zorg er daarom voor dat u de vragen beantwoordt die op de vragenlijst bepaling beslagvrije voet staan. (…) het is heel belangrijk dat u de vragen compleet en correct beantwoordt. In sommige gevallen moet u ook aantonen dat uw antwoorden correct zijn. Stuur daarom (bank)afschriften of loonstroken mee als uw antwoorden hierop bevestigd staan. Dit zijn bewijsstukken. Zodat wij zeker weten dat uw antwoorden correct zijn en dat u de beslagvrije voet ontvangt die hoort bij uw persoonlijke situatie. Indien wij geen reactie ontvangen zullen wij de per heden bepaalde gezamenlijke beslagvrije voet ad € 1.414,46 hanteren.”
Omstreeks dezelfde tijd heeft de gerechtsdeurwaarder ook ten laste van klager beslag gelegd op diens AOW-uitkering.
3.2.
Bij e-mail van 7 april 2020 heeft klager de ingevulde “Vragenlijst bepaling beslagvrije voet” ten aanzien van klaagster aan de gerechtsdeurwaarder toegezonden. De gerechtsdeurwaarder heeft de ontvangst bij e-mail van dezelfde datum bevestigd en daarbij meegedeeld dat indien reactie nodig was, hij ernaar streefde zo spoedig mogelijk te zullen antwoorden.
3.3.
Bij e-mail van 21 april 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder meegedeeld dat de beantwoording van de eerdere e-mail langer duurde dan voorzien en dat hij klager bij eerste gelegenheid nader zou berichten.
3.4.
Een brief van de SVB van 11 mei 2020 aan klaagster vermeldt dat de SVB in opdracht van de gerechtsdeurwaarder € 81,30 per maand moest inhouden op haar AOW-pensioen. Bij e-mail van 14 mei 2020 heeft klager een scan van deze brief naar de gerechtsdeurwaarder gemaild met een “dringend beroep” op de gerechtsdeurwaarder om direct inzage te geven in de berekening van de beslagvrije voet. De gerechtsdeurwaarder heeft niet op dit bericht gereageerd.
3.5.
Bij e-mail van 25 mei 2020 heeft klager bericht dat hij tekst en uitleg op zijn e-mail van 14 mei 2020 eiste. Bij e-mail van 25 mei 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder onder meer bericht:
“U dringt aan op een antwoord en terecht. Ik kan niet anders mededelen dat de SVB, tot mijn ergernis, mij nog altijd niet op het beslag van 5 maart j.l. verklaring heeft afgelegd.
Op 21 april 2020 is het SVB schriftelijk gerappelleerd verklaring te doen, op welk rappel niets is vernomen. In een telefoongesprek van 7 mei j.l. heeft het SVB desgevraagd toegezegd dit alsnog te doen. Daarop is evenwel ook niets meer vernomen. (…)
Aan de hand van de door u op 8 april j.l. aangeleverde informatie heb de beslagvrije voet (bvv) opnieuw vastgesteld en wel voor wat betreft u, hr. [klager] op € 764,99 en voor wat u, mw. [klaagster] , op € 804,32. Dat betekent dat van de maandelijks uitkering van u, hr. [klager] , niets onder het beslag valt en voor wat u, mw. [klaagster] een bedrag ad. € 8,32.”
Bij dat bericht waren twee bijlagen gevoegd, te weten een overzicht met een berekening van de beslagvrije voet voor klager en een soortgelijk overzicht met betrekking tot klaagster. Het overzicht met betrekking tot klaagster vermeldt € 725,58 als inkomen van de partner.
3.6.
Bij e-mail van 25 mei 2020 heeft klager de gerechtsdeurwaarder verzocht met spoed uit te leggen hoe hij aan het bedrag van € 725,58 kwam.
3.7.
Bij e-mail van 28 mei 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder bericht dat het bedrag van € 725,58 fout was en dat het € 763,94 moest zijn. Bij die e-mail waren weer twee overzichten gevoegd. Het overzicht met betrekking tot klaagster vermeldt € 763,94 als inkomen van de partner. Deze wijziging leidde ertoe dat de beslagvrije voet van € 804,39 werd verlaagd tot € 766,03. Het overzicht met betrekking tot klager vermeldde € 33,00 als normpremie en een beslagvrije voet van € 785,94.
3.8.
Bij e-mail van 29 mei 2020 heeft klager de gerechtsdeurwaarder verzocht met spoed uit te leggen waarom de normpremie van klaagster € 74,00 was en die van klager € 33,00. Bij e-mail van 2 juni 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder een overzicht met betrekking tot klager toegezonden dat gelijk was aan het overzicht van 25 mei 2020 en dat weer € 74,00 vermeldt als normpremie in plaats van € 33,00. Deze wijziging leidde ertoe dat de beslagvrije voet van € 785,94 weer werd verlaagd tot € 764,99. Tot een andere inhouding ten laste van klager heeft dit niet geleid; deze bleef steeds nihil.

4.Standpunt van klagers

Klagers verwijten, de gerechtsdeurwaarder, samengevat, dat hij:
a. klaagster niet op juiste wijze heeft ingelicht over het ten laste van haar gelegde beslag;
b. laat of niet heeft gereageerd op berichten van klagers; en
c. rekenfouten heeft gemaakt bij de vaststelling van de beslagvrije voet.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gelegde derdenbeslagen zijn op 9 maart 2020 aan klagers betekend. Daarmee heeft de gerechtsdeurwaarder klagers op de juiste wijze ingelicht. Voor de vaststelling van de beslagvrije voet was de gerechtsdeurwaarder afhankelijk van gegevens van de SVB. Ondanks verschillende rappels heeft hij die gegevens niet ontvangen. Daardoor heeft hij niet eerder kunnen reageren op de vragen van klager over de inhouding door de SVB. Hij heeft wel telkens tijdig op hun berichten gereageerd, aldus de gerechtsdeurwaarder.

6.Beoordeling

6.1.
De kamer heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en afgezien van het opleggen van een maatregel.
Klachtonderdeel a
6.2.
Klaagster stelt dat zij niets afwist van het ten laste van haar gelegde beslag. Het beslagexploot is echter op 9 maart 2020 aan haar betekend, zodat zij langs die weg naar behoren van het beslag op de hoogte is gesteld. Weliswaar is er geen datum ingevuld in het aan haar betekende afschrift van het beslagexploot, maar klaagster kon uit dat afschrift wel afleiden dat het beslag was gelegd. Niet is gebleken dat klagers door het ontbreken van de datum van beslaglegging daadwerkelijk in enig belang zijn getroffen. Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b
6.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft telkens binnen een redelijke termijn een antwoord gegeven op de diverse berichten van klagers. In zoverre is klachtonderdeel b ongegrond.
6.4.
De gerechtsdeurwaarder is echter niet met voldoende voortvarendheid overgegaan tot het (her)berekenen van de beslagvrije voet. Het lag op zijn weg om dat zo snel mogelijk te doen nadat hij de ingevulde vragenlijst van klager had ontvangen en om vervolgens de uitkomst van zijn berekeningen aan klagers en aan de SVB op te geven, zodat de SVB het juiste bedrag zou inhouden en klagers dat zouden kunnen controleren. Dit lag nog meer op zijn weg toen hij de e-mail van 14 mei 2020 ontving, waarin klager hem ervan op de hoogte stelde dat de SVB een bedrag van € 81,30 per maand ging inhouden op het AOW-pensioen van klaagster. De gerechtsdeurwaarder diende zo spoedig mogelijk te controleren of deze inhouding juist was berekend.
6.5.
Anders dan de gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd, is hij voor de uitvoering van deze berekening niet afhankelijk van gegevens van de SVB. Ten tijde van het leggen van het derdenbeslag is de gerechtsdeurwaarder uitgegaan van een door hem zelf vastgestelde beslagvrije voet; die voor een echtpaar van boven de pensioengerechtigde leeftijd. Vervolgens hebben klagers het door de gerechtsdeurwaarder achtergelaten vragenformulier geheel ingevuld en van bewijsstukken voorzien. Uit dit formulier volgde dat klagers in aanmerking kwamen voor een verhoging van de beslagvrije voet als gevolg van de door hen betaalde ziektekostenverzekeringspremie.
6.6.
Er bestond geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door klagers verstrekte gegevens. Dat heeft de gerechtsdeurwaarder ook niet gedaan, want hij heeft klagers niet om nadere informatie gevraagd en in zijn latere berekening van 25 mei 2020 is hij terecht van de door klagers verstrekte gegevens uitgegaan. Er was ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het door klagers opgegeven inkomen. Allereerst omdat de gerechtsdeurwaarder op deze beide inkomens (die hij kende via UWV-polis) zelf beslag had gelegd. En daarnaast omdat klagers als bewijsstuk een gespecificeerd bankafschrift hadden toegezonden, waaruit de netto-uitkering bleek. De gerechtsdeurwaarder had daarom op 8 april 2020 de beslagvrije voet met die verhoging moeten aanpassen en dat aan de SVB moeten meedelen. De gerechtsdeurwaarder heeft desgevraagd ook niet kunnen uitleggen welke gegevens van de SVB ontbraken om de beslagvrije voet te kunnen vaststellen.
6.7.
Klachtonderdeel b is daarom in dit opzicht gegrond.
Klachtonderdeel c
6.8.
Het klachtonderdeel voert met juistheid aan dat de door de gerechtsdeurwaarder gemaakte berekeningen tot tweemaal toe een fout bevatten, zoals blijkt uit 3.7 en 3.8. Dat is ook niet betwist. Het leidde beide keren tot een verkeerde beslagvrije voet. Klachtonderdeel c is dus gegrond.
Conclusie en maatregel
6.9.
De beslagvrije voet heeft tot doel een beslagene een bestaansminimum te garanderen. Van de gerechtsdeurwaarder wordt bij de behandeling van verzoeken met betrekking daartoe daarom een hoge mate van zorgvuldigheid verwacht.
Het zonder goede grond afwachten van gegevens van de SVB heeft ertoe geleid dat de SVB aanvankelijk, kennelijk op grond van de mededeling van de gerechtsdeurwaarder dat de beslagvrije voet “conformeerde” aan die van eerdere beslagen, een onjuist bedrag heeft ingehouden op de AOW-uitkering van klaagster. Niet is gebleken dat dit lang heeft geduurd.
6.10.
Bij de berekening van de beslagvrije voet aan de hand van de door klagers verstrekte gegevens heeft de gerechtsdeurwaarder vervolgens tweemaal een fout gemaakt die leidde tot een te hoge beslagvrije voet. Deze fouten hebben weliswaar voor klagers, naar het hof begrijpt, geen nadelige gevolgen gehad, mede doordat ze kort na ontdekking zijn hersteld, maar dat doet niet af aan de ernst van de fout. Het snelle herstel is bovendien voornamelijk te danken geweest aan de alertheid van klager zelf.
6.11.
Het hof is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder bij de vaststelling van de beslagvrije voet niet zorgvuldig heeft gehandeld. Als uitgangspunt geldt daarbij dat een berisping de meest passende maatregel is. In dit geval is niet gebleken van feiten of omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken. Het hof weegt hierbij mee dat de gerechtsdeurwaarder niet alleen de beslagvrije voet (meermalen) onjuist heeft berekend, maar daarnaast klagers onnodig geruime tijd in onzekerheid heeft gelaten door zonder goede grond te wachten op de gegevens van de SVB.
Kostenveroordeling
6.12.
Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden.
6.13.
Nu het hof de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart, stelt het hof vast dat de gerechtsdeurwaarder op grond van de artikelen 37 lid 7 Gdw jo. 47 Gdw het door klagers betaalde griffierecht in beide instanties (€ 100,-) aan hen dient te vergoeden.
6.14.
Het hof legt de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel op. Daarom zal het hof de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gdw jo. artikel 47 Gdw jo. de richtlijn daarnaast veroordelen in de volgende kosten in eerste aanleg bij de kamer:
a. a) € 50 kosten van klagers;
b) € 1.500 kosten van behandeling van de klacht door de kamer,
en in de volgende kosten in hoger beroep:
c) € 50 kosten van klagers;
d) € 2.000 kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
6.15.
De gerechtsdeurwaarder dient het griffierecht en de kosten van klagers binnen vier weken na deze uitspraak aan klagers te voldoen, hetgeen kan geschieden door betaling op een daartoe door klagers aan de gerechtsdeurwaarder op te geven rekeningnummer
6.16.
De gerechtsdeurwaarder dient de kosten van behandeling van de klacht door de kamer alsmede in hoger beroep te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (hierna: LDCR). Het LDCR zal de gerechtsdeurwaarder berichten binnen welke termijn en op welke wijze hij de kosten dient te voldoen.

7.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beslissing;
en opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klagers van de aan hun zijde gevallen kosten in eerste aanleg, bestaande uit € 50 aan griffierecht, € 50 aan kosten klagers, in totaal € 100, binnen weken na opgave van het rekeningnummer door klagers;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van € 1.500 aan kosten van behandeling van de klacht in eerste aanleg, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder zal worden meegedeeld;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klagers van de aan hun zijde gevallen kosten in hoger beroep, bestaande uit € 50 aan griffierecht, € 50 aan kosten klagers, in totaal € 100, binnen vier weken na opgave van het rekeningnummer door klagers;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van € 2.000 aan kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder zal worden meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, G.C.C. Lewin en L.J. Saarloos en
in het openbaar uitgesproken op 26 april 2022 door de rolraadsheer.