ECLI:NL:GHAMS:2022:1130

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
23-004283-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarige dochter en ontucht met rijschoolleerlingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter, ontucht met rijschoolleerlingen, bezit van kinderpornografie en bedreigingen. Het hof achtte de verklaringen van de aangevers betrouwbaar en verwierp het scenario van samenspanning. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 45 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en een contactverbod met zijn dochter. De zaak kwam aan het licht na aangiften van meerdere slachtoffers, waaronder zijn dochter, die verklaarden dat de verdachte zich seksueel ongepast had gedragen tijdens rijlessen en daarbuiten. Het hof oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie als rijinstructeur en vader, en dat zijn daden ernstige gevolgen hadden voor de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen, waarbij schadevergoeding werd geëist voor immateriële en materiële schade. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en legde een aanzienlijke straf op.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004283-18
datum uitspraak: 13 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 27 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer
15-872232-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1969,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, diens raadsman, de advocaten van de benadeelde partijen, en de slachtoffers naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a Sv – voor zover aan het oordeel van het hof inhoudelijk onderworpen – tenlastegelegd dat:

2.2.hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot 9 november 2016 te Alkmaar en/of (elders in) Nederland, [slachtoffer 1] (via een of meer ander(en), te weten onder meer [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 1] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd, middels de bewoordingen aan [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 1] en/of een of meer ander(en)

'of er een 9mm wapen, althans een vuurwapen, en/of munitie kon worden verkregen en/of geleverd en/of verkocht aan hem, verdachte,' en/of
'munitie kon worden geregeld waardoor het lichaam van die [slachtoffer 1] uit elkaar spat' en/of
"Ik ga [slachtoffer 1] met het pistool vermoorden en ik sleep haar vriend mee in het graf"
en/of
'dat hij, verdachte, het wapen nodig had om [slachtoffer 1] dood te schieten/vermoorden of neer te schieten', en/of [benadeelde 2] (via een of meer ander(en)) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde 2] dreigend de woorden toegevoegd, middels de bewoordingen aan een of meer ander(en)
'dat hij, verdachte, het leven van [benadeelde 2] /de wijkagent kapotmaakt' en/of
'dat hij, verdachte, extra gas zal bijgeven als hij die [benadeelde 2] /wijkagent tegenkomt' en/of
'als hij een wapen heeft schiet hij [benadeelde 2] kapot', althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

3.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 21 oktober 2016 te Alkmaar en/of (elders in) Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten

- een aanzienlijk leeftijdsverschil en/of geestelijk niveauverschil was tussen hem, verdachte, en die [benadeelde 3] waardoor hij, verdachte, een lichamelijk overwicht had op die [benadeelde 3] en/of
- die [benadeelde 3] zich in een afhankelijke positie bevond ten opzichte van hem, verdachte, doordat hij, verdachte, de rij-instructeur was van die [benadeelde 3] en/of
- het onverhoeds verrichten door verdachte van die seksuele handelingen, die minderjarige [benadeelde 3] (geboren op [geboortedag 2] 1999) heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), (telkens) bestaande uit het (al dan niet tijdens een rijles)
- met zijn, verdachtes, hand betasten van het (boven)been (in de directe omgeving van het kruis) van die [benadeelde 3] en/of
- ( op de mond) zoenen van die [benadeelde 3] en/of
- slaan op en/of knijpen in en/of vastpakken van de bil(len) van die [benadeelde 3] en/of
- vastpakken van die [benadeelde 3] en/of (vervolgens) zijn, verdachtes, hoofd plaatsen tussen de borsten van die [benadeelde 3] ;
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 mei 2016 tot en met 21 oktober 2016 te Alkmaar en/of (elders in) Nederland, als rij-instructeur ontucht heeft gepleegd met een aan zijn opleiding en/of gezag onderworpen of aan zijn waakzaamheid toevertrouwde persoon, te weten [benadeelde 3] (geboren op [geboortedag 2] 1999), immers heeft hij, verdachte, (al dan niet tijdens een rijles)
- het (boven)been van die [benadeelde 3] (onverhoeds) met zijn, verdachtes, hand betast (in de directe omgeving van het kruis) van die [benadeelde 3] en/of
- [benadeelde 3] (op de mond) gezoend en/of
- die [benadeelde 3] op/in/bij de bil(len) geslagen en/of geknepen en/of vastgepakt en/of
- [benadeelde 3] vastgepakt en/of (vervolgens) zijn, verdachtes, hoofd tussen de borsten van die [benadeelde 3] geplaatst;

4.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 1 november 2016 te Alkmaar en/of (elders in) Nederland, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten

- een aanzienlijk leeftijdsverschil en/of geestelijk niveauverschil was tussen hem, verdachte, en die [benadeelde 1] waardoor hij, verdachte, een lichamelijk overwicht had op die [benadeelde 1] en/of
- die [benadeelde 1] zich in een afhankelijke postitie bevond ten opzichte van hem, verdachte, doordat hij, verdachte, de rij-instructeur was van die [benadeelde 1] en/of
- het onverhoeds verrichten door verdachte van die seksuele handelingen,
die [benadeelde 1] (geboren op [geboortedag 3] 1996) (telkens) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, telkens bestaande uit het (al dan niet tijdens een autorijles)
- leggen van een hand op het been van die [benadeelde 1] en/of (vervolgens) met die hand strelen van (de binnenzijde van) het bovenbeen van die [benadeelde 1] en/of
- betasten en/of vastpakken en/of knijpen in/van de (met kleding bedekte) penis van die [benadeelde 1] en/of
- zoenen van die [benadeelde 1] ;

5.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 december 2014 tot en met 1 november 2016 te Alkmaar, met (zijn, verdachtes, minderjarige dochter) [benadeelde 4] (geboren op [geboortedag 4] 2002), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 4] , hebbende hij, verdachte, (telkens)

- die [benadeelde 4] over de borst(en) gestreeld en/of
- die [benadeelde 4] hem, verdachte, doen pijpen en/of aftrekken en/of
- die [benadeelde 4] gebeft en/of aan de anus van die [benadeelde 4] gelikt en/of
- die [benadeelde 4] over zijn verdachtes lichaam doen urineren en/of poepen en/of
- die [benadeelde 4] gevingerd en/of
- die [benadeelde 4] gezoend en/of
- over het lichaam van die [benadeelde 4] geëjaculeeerd;
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 11 december 2014 te Alkmaar en/of (elders in) Nederland, met (diens minderjarige dochter) [benadeelde 4] (geboren op [geboortedag 4] 2002), die, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 4] , hebbende hij, verdachte, (telkens)
- die [benadeelde 4] over de borst(en) gestreeld en/of
- die [benadeelde 4] hem, verdachte, doen pijpen en/of aftrekken en/of
- die [benadeelde 4] gebeft en/of aan de anus van die [benadeelde 4] gelikt en/of
- die [benadeelde 4] over zijn verdachtes lichaam doen urineren en/of poepen en/of
- die [benadeelde 4] gevingerd en/of
- die [benadeelde 4] gezoend en/of
- over het lichaam van die [benadeelde 4] geëjaculeeerd;

6.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2013 tot en met 12 december 2016 te Alkmaar en/of (elders in) Nederland, (telkens) (een) afbeelding(en)(foto's) en/of een gegevensdrager(s) bevattende (een) afbeelding(en), te weten:

- een harde schijf van het merk omega (beslagcode A.01.03.005) en/of
- een harde schijf van het merk maxtor (beslagcode A.01.03.007) en/of
- een harde schijf van het merk toshiba (beslagcode A.01.03.008) en/of
- een laptop van het merk sony (beslagcode A.04.03.004) en/of
- computer van het merk packard Bell (beslagcode A.02.03.002) en/of
- computer van het merk Safer (beslagcode .04.01.002) en/of
- computer van het merk Asus (beslagcode A.04.01.003)
van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit heeft gehad, welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het oraal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt [bestandsnaam 1] (toonmap geplaatst onder nummer 2) proces-verbaal van beschrijving van kinderpornografisch materiaal van 22 maart 2017 (strafdossier pagina 343)
en/of
het betasten en/of aanraken met een voorwerp van de billen en/of borsten van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt [bestandsnaam 2] (toonmap geplaatst onder nummer 7) proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal van 11 oktober 2017 (strafdossier 2e aanvullend proces-verbaal pagina 49)
en/of
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij die persoon gekleed is en/of opgemaakt is en/of poseert in een omgeving en/of met een voorwerp en/of in een erotisch getinte houding (op een wijze) die niet bij zijn/haar leeftijd past/passen waarbij de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling [bestandsnaam 3] (toonmap geplaatst onder nummer 6) proces-verbaal van beschrijving van kinderpornografisch materiaal van 22 maart 2017 (strafdossier pagina 343)
en/of
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de uitsnede van de foto's /film(s) nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel, de borsten en/of billen van deze persoon in beeld wordt gebracht waarbij de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling [bestandsnaam 4] (toonmap geplaatst onder nummer 1) proces-verbaal van beschrijving van kinderpornografisch materiaal van 22 maart 2017 (strafdossier pagina 342) [bestandsnaam 5] (toonmap geplaatst onder nummer 5) proces-verbaal van beschrijving van kinderpornografisch materiaal van 22 maart 2017 (strafdossier pagina 344)
en/of
het houden van een (stijve) penis bij het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt(waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling [bestandsnaam 6] (toonmap geplaatst onder nummer 3) proces-verbaal van beschrijving van kinderpornografisch materiaal van 22 maart 2017 (strafdossier pagina 343)
en hij aldus van het plegen van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij in de kern aangevoerd, conform het standpunt van de verdachte, dat de aangevers hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd en hun verklaringen aldus onbetrouwbaar zijn. Ten aanzien van de aangetroffen kinderpornografische afbeeldingen heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte van de aanwezigheid daarvan niet op de hoogte was.
Het hof overweegt als volgt.
Inleidende opmerkingen
De verdachte wordt verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het seksueel misbruiken van zijn minderjarige dochter (feit 5), het aanranden van en het plegen van ontucht met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige (feit 3), het aanranden van een aan zijn opleiding toevertrouwde (feit 4), het gewoonte maken van het bezit van kinderpornografie (feit 6) en bedreiging van twee personen (feit 2). Deze feiten zouden (deels) hebben plaatsgevonden in de context van de rijschool die de verdachte in de tenlastegelegde periode(n) exploiteerde. [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [slachtoffer 1] – allen (oud)rijschoolleerlingen van de verdachte – hebben aangifte tegen de verdachte gedaan, onder meer inhoudende dat de verdachte tijdens de rijlessen handtastelijk was. De dochter van de verdachte, [benadeelde 4] (voorheen: [benadeelde 4] ), heeft aangifte gedaan van seksueel misbruik door de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het contact met sommige leerlingen tijdens zijn rijlessen ‘amicaal’ – achteraf beschouwd wellicht
teamicaal – kon zijn. Dat het contact tussen de verdachte en een aantal van zijn rijschoolleerlingen (aanmerkelijk) verder ging dan enkel zakelijk contact, ziet het hof terug in het dossier. Onder meer de jeugdige rijschoolleerlingen [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [naam 1] kwamen af en toe bij de verdachte thuis om wat te drinken, zo is niet alleen door de verdachte, maar ook door deze leerlingen zelf verklaard. Bovendien is op enig moment een relatie ontstaan tussen de verdachte en leerlinge [slachtoffer 1] . Voorts bevat het dossier WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en een aantal rijschoolleerlingen, van welke gesprekken kan worden gezegd dat het contact bepaald van meer dan zakelijke aard was. In gesprekken met leerlingen [naam 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 1] heeft de verdachte onder meer teksten geuit als ‘ik geef om jou’, ‘je bent lief’, ‘lieffie’ en ‘kom hier lekker ding’. Rijschoolleerling [naam 3] heeft in een informatief gesprek met zedenrechercheurs verklaard dat de verdachte hem verschillende keren heeft aangeboden rijlessen af te nemen in ruil voor seksuele handelingen. Het door de verdachte inzetten van seksuele handelingen als betaalmiddel is eveneens terug te vinden in een WhatsApp-gesprek met leerling [naam 2] , die vraagt of hij moet betalen voor een van de verdachte over te nemen fiets, welke vraag de verdachte beantwoordt met: “pijpbeurt”. In een eerder WhatsAppgesprek met dezelfde leerling bericht de verdachte aan hem dat hij hem nog moet ‘nemen’, waarmee hij bedoelt ‘je in je kont nemen en zuigen’. [naam 4] , voormalig partner van de verdachte, heeft verklaard dat de verdachte vaak naar jonge meisjes keek en dat hij heeft gezegd meer opgewonden te raken van jonge meisjes. [naam 5] , een ex-leerlinge en goede kennis van verdachte, heeft verklaard wel eens van de verdachte gehoord te hebben dat hij bij de meiden die bij hem lesten over de benen ging en dat hij het heerlijk vond als leerlingen met blote voeten in de auto kwamen.
Het hof concludeert dat op basis van het voorgaande een beeld ontstaat van een man die interesse heeft voor zijn rijschoolleerlingen op een manier die minst genomen opmerkelijk, niet louter zakelijk en in de context van de relatie tussen een rijschoolleraar en een (jeugdige) leerling(e) grensoverschrijdend te noemen is, die een preoccupatie voor seks heeft en dat het dossier voorts aanknopingspunten bevat aan te nemen dat de verdachte een seksuele voorkeur heeft voor jongeren.
Feiten 3 en 4: aanranding en/of ontucht [benadeelde 3] en aanranding van [benadeelde 1]
[benadeelde 3] en [benadeelde 1] hebben elk aangifte gedaan van aanranding door de verdachte gedurende de rijlessen. [benadeelde 3] heeft voorts aangifte gedaan van aanranding bij bezoeken aan de verdachte thuis op 20 en 21 oktober 2016. Allereerst stelt het hof vast dat hun verklaringen passen in het hiervoor geschetste beeld dat van de verdachte is ontstaan. Daarnaast vindt de verklaring van [benadeelde 3] steun in de verklaring van [benadeelde 1] en vice versa. Voorts vinden hun beider verklaringen op concrete punten bevestiging in de verklaringen van [slachtoffer 2] . Hij heeft verklaard dat de verdachte erg handtastelijk was, zowel in de auto als bij de verdachte thuis, en dat de verdachte bij [benadeelde 3] aan haar been zat. Dát de verdachte handtastelijk was, vindt wederom bevestiging in de verklaring van rijschoolleerling [naam 3], inhoudende dat de verdachte over het bovenbeen van [naam 3] heeft gewreven, dicht bij zijn kruis, en dat de verdachte hem heeft gezoend op wang en mond. Rijschoolleerling [naam 1] heeft verklaard over seksueel getinte opmerkingen door de verdachte over [benadeelde 3] . De aangiften van [benadeelde 3] en [benadeelde 1] vinden ten aanzien van het incident bij de verdachte thuis op 21 oktober 2016 bovendien bevestiging in de verklaring van de verdachte, voor zover deze heeft verklaard dat [benadeelde 3] en [benadeelde 1] inderdaad toen (en ook op 20 oktober 2016) bij hem thuis waren, én een toevallige voorbijgangster, getuige [getuige] . Deze [getuige] trof [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [slachtoffer 2] kort na het incident op 21 oktober 2016 op straat; [benadeelde 3] was toen hevig geëmotioneerd en [slachtoffer 2] was heel boos. Hetgeen [benadeelde 3] en [benadeelde 1] volgens [getuige] aan haar toen hebben verteld over het seksueel overschrijdende gedrag zijdens de verdachte, dat kort daarvoor bij de verdachte thuis en ook eerder tijdens de rijlessen was voorgevallen, komt overeen met hetgeen zij in hun aangiften hebben verklaard. Het hof volgt de verdediging ook niet in haar standpunt dat uit de verklaring van [getuige] volgt dat [benadeelde 3] enkel emotioneel was omdat zij [slachtoffer 1] eerder niet had geloofd. [benadeelde 3] , door [getuige] bij de ontmoeting gevraagd wat er aan de hand was, verklaarde immers onmiddellijk dat er net iets was gebeurd en dat haar vriend daar boos over was, dat als haar vader het hoorde hij ook uit zijn dak zou gaan en – iets later – dat er wat met een rijschoolhouder was gebeurd die avond, dat hij aan haar had gezeten en dat er al eerder wat was voorgevallen. Hieruit leidt het hof af dat de door [getuige] waargenomen emoties ten minste mede het gevolg waren van hetgeen kort daarvoor in de woning van de verdachte was voorgevallen.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, acht het hof het scenario van de verdediging, inhoudende dat [benadeelde 3] , [benadeelde 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] samenspannen tegen de verdachte en met een afgestemd verhaal valselijk verklaren over seksueel overschrijdend gedrag door de verdachte niet aannemelijk. Bovendien vindt een dergelijk scenario geen enkele weerklank in het dossier. Hieruit volgt dat het hof de verklaringen van [benadeelde 3] en [benadeelde 1] betrouwbaar acht. In combinatie met de overige bewijsmiddelen acht het hof de feiten 3 en 4 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging dat het aanraken van het been niet kan worden aangemerkt als een ‘ontuchtige handeling’, overweegt het hof dat een enkele aanraking aan het been weliswaar niet onder alle omstandigheden zonder meer een ontuchtige handeling hoeft op te leveren, maar dat in dit concrete geval een aanraking aan het been in de buurt van het kruis, bezien in de context waarin deze aanraking heeft plaatsgevonden, wel als zodanig dient te worden aangemerkt, nu dit een handeling van seksuele aard oplevert die in strijd is met de sociaal-ethische norm.
Feit 5: seksueel misbruik [benadeelde 4]
In zedenzaken, zoals ook de onderhavige, doet zich vaak de situatie voor dat slechts twee personen aanwezig waren bij de (vermeende) seksuele handelingen: de aangever of – in dit geval – aangeefster, en de (vermeende) dader. Op grond van het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Volgens vaste rechtspraak kan in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het vermeende slachtoffer van een zedenmisdrijf wél voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde opleveren.
De verdachte heeft ontkend zijn dochter, [benadeelde 4] , seksueel te hebben misbruikt. Het hof ziet zich aldus voor de vragen gesteld of de aangifte van [benadeelde 4] betrouwbaar is en – indien dit het geval is – of zij voldoende steun vindt in overige bewijsmiddelen. Het hof beantwoordt die vragen bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Allereerst past de verklaring van [benadeelde 4] in het beeld van de verdachte als een man die gepreoccupeerd is met seks. Daarnaast past de verklaring in de context zoals die door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is geschetst. [slachtoffer 2] heeft opgemerkt dat er een rare sfeer tussen de verdachte en zijn dochter was en dat de verdachte steeds aan zijn dochter zat, terwijl zij liet merken dit niet te willen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte handtastelijk was naar [benadeelde 4] en hij opmerkingen maakte over haar billen en borsten, die zij van hem bovendien aan [slachtoffer 1] moest laten zien. Daarbij komt dat de aangifte van [benadeelde 4] ook op
specifiekeonderdelen steun vindt in overige bewijsmiddelen. Zo heeft [benadeelde 4] verklaard dat zij over de verdachte heen heeft moeten plassen en poepen. De verdachte heeft in zijn verklaringen een voorkeur voor plasseks bevestigd, en heeft bovendien verklaard dat hij dergelijke seks heeft gehad met [slachtoffer 1] . Ook in de verklaring van [naam 4] , voormalig partner van de verdachte, komt deze voorkeur naar voren: zij heeft verklaard dat de verdachte aan haar heeft voorgesteld om plasseks te hebben.
Het standpunt van de verdachte, inhoudende dat [benadeelde 4] een valse verklaring heeft afgelegd over het seksueel misbruik door de verdachte, volgt het hof dan ook niet. Zoals hiervoor is overwogen, vindt haar verklaring op verschillende – waaronder ook specifieke – punten steun in andere bewijsmiddelen, hetgeen bijdraagt aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Daar komt bij dat [benadeelde 4] de manier waarop en de situatie waarin de plas- en poepseks plaatsvond niet alleen in detail heeft omschreven, maar deze handelingen ook in een context heeft geplaatst. Toen haar werd gevraagd waar deze fascinatie van haar vader vandaan komt, antwoordde zij dat hij het fascinerend vindt ‘hoe de kont opengaat’. Verder heeft zij verklaard dat zij deed wat de verdachte vroeg in de hoop dat hij, nu hij zo depressief was, wat vrolijker zou worden. Het voornoemde getuigt van zodanige (specifieke) belevingsaspecten die maken dat het hof ervan overtuigd is dat [benadeelde 4] heeft verklaard vanuit haar
eigenervaringen. Bovendien heeft zij ten overstaan van de zedenrechercheurs van meet af aan en consequent verklaard dat geen sprake is geweest van vaginale of anale penetratie, hetgeen in lijn is met wat zij aan haar moeder heeft verteld (‘het zit tussen zoenen en ‘het doen’ in’) nog voordat zij een informatief gesprek had met de zedenrechercheurs. Ook overigens is het hof onvoldoende gebleken van een motief zijdens [benadeelde 4] om in strijd met de waarheid aangifte te doen van een dergelijke, zeer ernstige, beschuldiging jegens haar eigen vader. Dat [benadeelde 4] dit allemaal heeft gedaan vanuit jaloezie over de relatie die de verdachte op enig moment had met [slachtoffer 1] , acht het hof onvoldoende aannemelijk geworden.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien brengt het hof tot de conclusie dat de verklaringen van [benadeelde 4] voldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te worden gebruikt. De omstandigheden dat [benadeelde 4] in haar dagboek niet heeft geschreven over het seksueel misbruik, en op de inbeslaggenomen gegevensdragers geen foto’s met seksuele strekking van [benadeelde 4] (waarover zij in haar aangifte heeft verklaard) zijn aangetroffen, maken dit niet anders. Uit de afwezigheid daarvan kan immers niet zonder meer de gevolgtrekking worden getrokken dat dergelijk seksueel overschrijdend gedrag en het maken van dergelijke foto’s nooit heeft plaatsgevonden. In het voorgaande ligt dan ook besloten dat het hof, zoals verzocht door de verdediging, geen aanleiding ziet het
geheledagboek van [benadeelde 4] als processtuk in het dossier te voegen nu de relevantie daartoe ontbreekt, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
In de omstandigheid dat de verdachte in eerste aanleg van het onder 1 tenlastegelegde seksueel misbruik van [slachtoffer 1] is vrijgesproken en in hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen, ziet het hof – voor zover de verdediging dat heeft willen betogen – geen aanleiding om aan te nemen dat de verklaring van [slachtoffer 1] met betrekking tot de gebeurtenissen ten aanzien van [benadeelde 4] niet betrouwbaar zouden zijn.
Uit het voorgaande volgt tevens dat de verklaringen van [benadeelde 4] naar het oordeel van het hof voldoende verankerd zijn in overige bewijsmiddelen, zodat het ook feit 5 wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 6: bezit kinderpornografie
Op basis van de te bezigen bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van kinderpornografie. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij nooit kinderpornografie heeft gedownload en dat dit materiaal reeds aanwezig moet zijn geweest op door hem aangeschafte tweedehands schijven, acht het hof ongeloofwaardig, reeds gelet op het feit dat op maar liefst elf verschillende gegevensdragers kinderpornografisch materiaal is aangetroffen. Daarnaast blijkt van één van de omschreven foto’s dat deze is gevonden in een map waarvan de verdachte de gebruiker was. Met de verdediging en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte
een gewoonteheeft gemaakt van het bezit van kinderpornografisch materiaal, zodat hij van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Feit 2: bedreiging [slachtoffer 1] en [benadeelde 2]
Het hof concludeert op basis van de te bezigen bewijsmiddelen dat de aangiftes van bedreiging van [slachtoffer 1] en [benadeelde 2] steun vinden in de verklaringen van getuigen. [benadeelde 1] en [slachtoffer 2] hebben over de bedreiging van zowel [slachtoffer 1] als [benadeelde 2] verklaard. [benadeelde 3] heeft voorts over de bedreiging van [slachtoffer 1] verklaard. De verklaringen van deze drie getuigen zijn gedetailleerd, helder en consistent en bovendien herhaald ten overstaan van de rechter-commissaris, terwijl zij onder ede stonden. Het hof ziet in het dossier en in hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd geen enkele aanleiding om aan te nemen dat deze verklaringen op elkaar afgestemd of anderszins onbetrouwbaar zijn.
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de verdachte er wel degelijk voorwaardelijk opzet op heeft gehad dat de bedreigingen [slachtoffer 1] en [benadeelde 2] zouden bereiken. Uit voornoemde getuigenverklaringen komt naar voren dat de verdachte heeft gesproken over het doodschieten van [slachtoffer 1] en [benadeelde 2] , en hij vervolgens aan [slachtoffer 2] heeft gevraagd of deze een wapen voor hem kon regelen. Gelet op de indringende aard en inhoud van voornoemde uiting, in combinatie met de door de verdachte daadwerkelijk getoonde interesse in een wapen, heeft hij minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat de personen tegen wie hij zich uitliet, de bedreigde personen hiervan op de hoogte zouden stellen.
Aanvullende overweging m.b.t. betrouwbaarheid verklaringen
In het voorgaande ligt reeds besloten dat en waarom het hof de verklaringen van [benadeelde 4] , [benadeelde 3] , [benadeelde 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ten aanzien van de tenlastegelegde feiten voldoende betrouwbaar acht. In het licht van de in hoger beroep gevoerde verweren en gedane verzoeken, overweegt het hof aanvullend het volgende.
Het hof stelt voorop dat de beoordeling van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen volgens vaste rechtspraak bij uitstek is voorbehouden aan de feitenrechter. In hoger beroep is door deskundige [deskundige 1] gerapporteerd over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde 4] , [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [slachtoffer 1] . [deskundige 1] heeft geconcludeerd dat hij – in overwegende mate in tegenstelling tot de conclusies van de rapporten van deskundige [deskundige 2] , welke rapporten eveneens deel uitmaken van de stukken – in zijn onderzoek meer steun heeft gevonden voor het scenario dat voornoemde getuigen op andere gronden dan hun geheugen over het seksueel misbruik vertellen, dan voor het scenario dat zij waarheidsgetrouw vertellen. Het hof deelt deze conclusie
niet, nu die conclusie naar ’s hofs oordeel te verstrekkend is op basis van de door [deskundige 1] gerapporteerde bevindingen. Daarbij merkt het hof voorts op dat voor een aantal van die bevindingen geldt dat deze niet worden gedragen door de inhoud van het dossier. Bij de totstandkoming van dit oordeel heeft het hof overigens niet betrokken hetgeen door de advocaat-generaal in de bijlage bij haar schriftelijk requisitoir is uiteengezet. Daarmee is aldus niet aan de voorwaarde voldaan die de verdediging aan haar voorwaardelijke verzoek tot heropening ten grondslag heeft gelegd, zodat dit verzoek geen verdere bespreking behoeft.
Conclusie
Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, in onderlinge samenhang bezien en in combinatie met de te bezigen bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten zoals hierna bewezenverklaard.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

2.hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot 9 november 2016 in Nederland

[slachtoffer 1] via [slachtoffer 2] en [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd, middels de bewoordingen aan [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 1]
"Ik ga [slachtoffer 1] met het pistool vermoorden en ik sleep haar vriend mee in het graf" en
“dat hij het wapen nodig had om [slachtoffer 1] neer te schieten”,
en
[benadeelde 2] via anderen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk [benadeelde 2] dreigend de woorden toegevoegd, middels de bewoordingen aan anderen
“dat hij extra gas zal bijgeven als hij [benadeelde 2] tegenkomt” en
“als hij een wapen heeft schiet hij [benadeelde 2] kapot”'
althans telkens woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.hij op tijdstippen in de periode van 20 oktober 2016 tot en met 21 oktober 2016 in Alkmaar door feitelijkheden, te weten

- een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen hem en [benadeelde 3] , en
- [benadeelde 3] zich in een afhankelijke positie bevond ten opzichte van hem doordat hij de rijinstructeur was van [benadeelde 3] , en
- het onverhoeds verrichten door verdachte van die seksuele handelingen
de minderjarige [benadeelde 3] (geboren op [geboortedag 2] 1999) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het
- op de mond zoenen van [benadeelde 3] ,
- slaan op, knijpen in en vastpakken van de bil(len) van [benadeelde 3] , en
- vastpakken van [benadeelde 3] en vervolgens zijn hoofd plaatsen tussen de borsten van [benadeelde 3] ;
en
hij in de periode van 1 mei 2016 tot en met 21 oktober 2016 in Nederland als rijinstructeur ontucht heeft gepleegd met een aan zijn opleiding onderworpen persoon, te weten [benadeelde 3] (geboren op [geboortedag 2] 1999), immers heeft hij tijdens een rijles het bovenbeen van [benadeelde 3] onverhoeds met zijn hand betast, in de directe omgeving van het kruis van [benadeelde 3] .

4.hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 1 november 2016 in Nederland, door feitelijkheden, te weten

- een aanzienlijk leeftijdsverschil was tussen hem en [benadeelde 1] ,
- [benadeelde 1] zich in een afhankelijke positie bevond ten opzichte van hem, doordat hij de rijinstructeur was van [benadeelde 1] , en
- het onverhoeds verrichten door verdachte van die seksuele handelingen,
[benadeelde 1] (geboren op [geboortedag 3] 1996) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het tijdens een autorijles
- leggen van een hand op het been van [benadeelde 1] en met de hand strelen van (de binnenzijde van het bovenbeen) van [benadeelde 1] ,
- betasten van en knijpen in de met kleding bedekte penis van [benadeelde 1] , en
- zoenen van [benadeelde 1] ;

5.hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 december 2014 tot en met 11 december 2015 te Alkmaar, met zijn minderjarige dochter [benadeelde 4] (geboren op [geboortedag 4] 2002), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde 4] , hebbende hij

- [benadeelde 4] over de borst(en) gestreeld,
- [benadeelde 4] hem doen pijpen en aftrekken,
- [benadeelde 4] gebeft en aan de anus van [benadeelde 4] gelikt,
- [benadeelde 4] over zijn lichaam doen urineren en poepen,
- [benadeelde 4] gevingerd,
- [benadeelde 4] gezoend, en
- over het lichaam van [benadeelde 4] geëjaculeeerd;

6.hij op 12 december 2016 te Alkmaar gegevensdragers, te weten:

- een harde schijf van het merk Omega (beslagcode A.01.03.005),
- een harde schijf van het merk Maxtor (beslagcode A.01.03.007),
- een harde schijf van het merk Toshiba (beslagcode A.01.03.008),
- een laptop van het merk Sony (beslagcode A.04.03.004),
- een computer van het merk Packard Bell (beslagcode A.02.03.002),
- een computer van het merk Safer (beslagcode A.04.01.002), en
- een computer van het merk Asus (beslagcode A.04.01.003),
bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit heeft gehad, welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het oraal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt ( [bestandsnaam 1] ; toonmap geplaatst onder nummer 2), en
het aanraken met een voorwerp van de billen of borsten van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal van 11 oktober 2017 strafdossier 2e aanvullend proces-verbaal pagina 49), en
het gedeeltelijk naakt poseren van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij die persoon gekleed en opgemaakt is en poseert met een voorwerp en in een erotisch getinte houding op een wijze die niet bij haar leeftijd past, waarbij de afbeelding aldus een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en strekt tot seksuele prikkeling ( [bestandsnaam 3] ; toonmap onder nummer 6), en
het naakt poseren van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij door de onnatuurlijke pose nadrukkelijk het/de blote geslachtsdeel en billen van deze persoon in beeld worden gebracht, waarbij de afbeelding een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en strekt tot seksuele prikkeling ( [bestandsnaam 4] ; toonmap onder nummer 1), en
het gedeeltelijk naakt poseren van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij door de onnatuurlijke pose nadrukkelijk de ontblote billen van deze persoon in beeld worden gebracht, waarbij de afbeelding een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en strekt tot seksuele prikkeling ( [bestandsnaam 7] ; toonmap onder nummer 5), en
het houden van een stijve penis bij het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij de afbeelding aldus een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en strekt tot seksuele prikkeling ( [bestandsnaam 6] ; toonmap onder nummer 3).
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd,
en
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Bij de hoogte van die straf heeft de advocaat-generaal rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast heeft zij het hof verzocht een contactverbod in de zin van artikel 38v Sv op te leggen ten aanzien van [benadeelde 4] en [slachtoffer 1] voor een periode van 3 jaren, met het verzoek vervangende hechtenis van 2 weken toe te passen voor iedere keer dat niet aan die maatregel(en) wordt voldaan. Voorts heeft de advocaat-generaal verzocht de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregelen uit te spreken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een ruime periode schuldig gemaakt aan seksueel overschrijdend gedrag tegen verschillende jongeren. De verdachte heeft niet alleen misbruik gemaakt van zijn rol als rijschoolhouder door twee van zijn leerlingen verschillende keren seksueel te betasten, maar ook van zijn rol als vader, door het herhaald seksueel misbruik van zijn eigen minderjarige dochter. Een dochter die zich bij uitstek veilig moet kunnen wanen in haar eigen woonomgeving, bij haar eigen vader. Het hof rekent het de verdachte zeer aan dat voor zijn dochter het tegenovergestelde haar realiteit was en de verdachte keer op keer, gedurende een langere periode, het wilsbesluit heeft genomen zijn dochter te onderwerpen aan zijn verwerpelijke – en voor zijn dochter schadelijke – handelingen. Daarbij heeft de verdachte puur en alleen aan de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens gedacht en zich op geen enkele wijze bekommerd om het welzijn van zijn minderjarige dochter. Handelingen zoals de verdachte die heeft gepleegd, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. Slachtoffers van dergelijke feiten kunnen daarvan nog lange tijd nadelige psychische gevolgen ondervinden. Uit de ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaringen blijkt hoeveel impact de handelingen van de verdachte op de aangevers hebben gehad en nog altijd hebben. Zo hebben zij verklaard over gevoelens van angst, schaamte en wantrouwen, en hebben [benadeelde 3] en [benadeelde 4] als gevolg van het handelen van de verdachte te kampen met PTSS.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van kinderpornografie. De verdachte had zich moeten realiseren dat hij met zijn handelen een bijdrage leverde aan deze wereldwijde, voor de kinderen zeer schadelijke industrie.
Ten slotte heeft de verdachte doodsbedreigingen geuit tegen zijn ex-vriendin en een politieagent, hetgeen hen angst heeft ingeboezemd. Ook uit dit handelen blijkt hoe weinig de verdachte zich gelegen laat liggen aan de gevoelens van anderen.
De verdachte heeft alle feiten ontkend en gesteld dat hij het slachtoffer is van een samenzwering door de aangevers om een ‘karaktermoord’ op hem te plegen. De verdachte heeft aldus op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor het leed dat hij de slachtoffers heeft aangedaan. Sterker: hij bagatelliseert zijn toenmalig gedrag jegens zijn ex-leerlingen door dit als
amicaalte betitelen.
Gelet op al het voorgaande kan niet worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. In het licht van de veelheid aan feiten en de ernst daarvan is de duur van de gevangenisstraf zoals door de advocaat-generaal gevorderd, naar het oordeel van het hof, te mild. In beginsel acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend. Het hof zal een fors deel van die straf, groot 12 maanden, als stok achter de deur voorwaardelijk opleggen, om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. In de omstandigheid dat de redelijke termijn (in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden) in hoger beroep met ongeveer 16 maanden is overschreden, ziet het hof aanleiding de duur van de op te leggen gevangenisstraf met 3 maanden te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 45 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Contactverbod
De rechtbank heeft bij vonnis in het kader van bijzondere voorwaarden contactverboden opgelegd en deze dadelijk uitvoerbaar verklaard. Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, is het van oordeel dat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens derden, waaronder [benadeelde 4] . Gelet op het ter terechtzitting van het hof besprokene en de indruk die de verdachte daarbij heeft gemaakt, is geenszins denkbeeldig dat de behandeling van de zaak en de beslissingen van het hof opnieuw heftige emoties bij de verdachte teweeg hebben gebracht en teweeg zullen brengen. Het hof acht oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel in de gegeven omstandigheden dan ook aangewezen ter bescherming van [benadeelde 4] en ter voorkoming van herhaling van strafbare feiten. Om diezelfde redenen acht het hof de dadelijke uitvoerbaarheid van die maatregel noodzakelijk. Nu een contactverbod ook door de rechtbank is uitgesproken en dadelijk uitvoerbaar is verklaard, ziet het hof aanleiding de duur daarvan enigszins te beperken, in die zin dat dit contactverbod voor de duur van 1 jaar zal worden opgelegd.
Het hof heeft bij het voorgaande mede betrokken de ernst van het feit en de vader-dochter-relatie tussen de verdachte en [benadeelde 4] . Bij gebreke van een dergelijk nauw verband tussen de verdachte en [slachtoffer 1] en tussen de verdachte en [benadeelde 1] , en mede gelet op de andere aard van de bewezen-verklaarde feiten en de sindsdien verstreken tijd, zal het hof ten aanzien van [slachtoffer 1] en [benadeelde 1]
nietovergaan tot het opleggen van een contactverbod.
Beslag
Het onder 6 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de beslaglijst onder de nummers 1 tot en met 10. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van schade ter hoogte van € 5.000,00, die zij als gevolg van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten zou hebben geleden. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 330,00 voor de geleden schade als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Daarbij heeft zij – gelet op de in eerste aanleg uitgesproken vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde – het bedrag van de vordering verlaagd tot een bedrag van € 400,00 wegens geleden immateriële schade ten gevolge van het onder 2 tenlastegelegde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. In tegenstelling tot hetgeen door de verdediging (overigens niet gemotiveerd) is gesteld, is deze immateriële schade voldoende met stukken onderbouwd en toegelicht, zodat deze voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) naar billijkheid op € 400,00. Het hof heeft hierbij gelet op de ingrijpende aard van het handelen van de verdachte, mede in het licht van de omstandigheid dat de benadeelde partij en de verdachte ex-partners van elkaar zijn, de met dit handelen verband houdende psychische gevolgen voor de benadeelde partij, alsmede op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen. Daarbij zal het hof de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van schade ter hoogte van € 330,00, die hij als gevolg van het onder 2 tenlastegelegde zou hebben geleden. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. In tegenstelling tot hetgeen door de verdediging (overigens niet gemotiveerd) is gesteld, is deze immateriële schade voldoende met stukken onderbouwd en toegelicht, zodat deze voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid op € 330,00. Het hof heeft hierbij gelet op de ingrijpende aard van het handelen van de verdachte, de daarmee verband houdende psychische gevolgen voor de benadeelde partij, alsmede op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen. Daarbij zal het hof de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van schade ter hoogte van € 1.250,00, die zij als gevolg van het onder 3 tenlastegelegde zou hebben geleden. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 650,00. Voorts is in eerste aangelegd gevorderd en toegewezen een bedrag van € 47,84 aan proceskosten. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. In tegenstelling tot hetgeen door de verdediging (overigens niet gemotiveerd) is gesteld, is deze immateriële schade voldoende met stukken onderbouwd en toegelicht, zodat deze voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid op € 1.250,00. Het hof heeft hierbij gelet op de ingrijpende aard van het handelen van de verdachte, mede in het licht van de afhankelijkheidsrelatie die de benadeelde partij als rijschool-leerlinge ten opzichte van de verdachte had, de inbreuk op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij die dit handelen heeft veroorzaakt, de daarmee verband houdende psychische gevolgen, alsmede op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen. Daarbij zal het hof de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
De door de benadeelde partij gevorderde proceskosten, tot op heden begroot op een bedrag van
€ 47,84, zullen eveneens worden toegewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van schade ter hoogte van € 500,00, die hij als gevolg van het onder 4 tenlastegelegde zou hebben geleden. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 350,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. In tegenstelling tot hetgeen door de verdediging (overigens niet gemotiveerd) is gesteld, is deze immateriële schade voldoende met stukken onderbouwd en toegelicht, zodat deze voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid op € 500,00. Het hof heeft hierbij gelet op de ingrijpende aard van het handelen van de verdachte, mede in het licht van de afhankelijkheidsrelatie die de benadeelde partij als rijschool-leerling ten opzichte van de verdachte had, de inbreuk op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij die dit handelen heeft veroorzaakt, de daarmee verband houdende psychische gevolgen, alsmede op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen. Daarbij zal het hof de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van schade ter hoogte van € 10.304,53 (bestaande uit € 304,53 aan materiële schade en € 10.000 aan immateriële schade), die zij als gevolg van het onder 5 tenlastegelegde zou hebben geleden. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.304,53. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks
materiëleschade heeft geleden tot een bedrag van € 304,53, mede omdat de stellingen van de benadeelde partij omtrent het optreden van die schade voor dat bedrag en de causale relatie daarvan met het bewezenverklaarde van de zijde van de verdachte niet (gemotiveerd) zijn betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Voorts is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks
immateriëleschade heeft geleden. In tegenstelling tot hetgeen door de verdediging (overigens niet gemotiveerd) is gesteld, is deze immateriële schade voldoende met stukken onderbouwd en toegelicht, zodat deze voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid op € 10.000,00. Het hof heeft hierbij gelet op de ingrijpende aard van het handelen van de verdachte, mede in het licht van de afhankelijkheidsrelatie die de benadeelde partij als dochter van de verdachte ten opzichte van hem had, de zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij die dit handelen heeft veroorzaakt, de daarmee verband houdende psychische gevolgen, alsmede op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen. Daarbij zal het hof de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 240b, 245, 246, 248, 249 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
45 (vijfenveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 1 jaar op
geen enkele wijze - direct of indirect (derhalve ook niet middels de moeder van [benadeelde 4] ) - contactzal opnemen, zoeken of hebben
met [benadeelde 4], geboren op [geboortedag 4] 2002 te Alkmaar. Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- nr. 1: 1 STK Computer (HP, 363688);
- nr. 2: 1 STK Harddisk (Quikstore, 363691);
- nr. 3: 1 STK Harddisk (I Omega, 363692);
- nr. 4: 1 STK Harddisk (Maxtor, 363694);
- nr. 5: 1 STK Harddisk (Toshiba, 363695);
- nr. 6: 1 STK Computer (Toshiba, 363702);
- nr. 7: 1 STK Computer (Packard Bell, 363703);
- nr. 8: 1 STK Computer (Safer, 363713);
- nr. 9: 1 STK Computer (Asus, 363714);
- nr. 10: 1 STK Computer (Sony, 363718).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder
2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 1] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 29 oktober 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder
2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 330,00 (driehonderddertig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 330,00 (driehonderddertig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 9 november 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder
3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
47,84 (zevenenveertig euro en vierentachtig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 3] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 21 oktober 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 1 november 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder
5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.304,53 (tienduizend driehonderdvier euro en drieënvijftig cent), bestaande uit € 304,53 (driehonderdvier euro en drieënvijftig cent) aan materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 4] , ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.304,53 (tienduizend driehonderdvier euro en drieënvijftig cent), bestaande uit € 304,53 (driehonderdvier euro en drieënvijftig cent) aan materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 86 (zesentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 november 2017 en van de immateriële schade op 11 december 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. D. Radder en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 april 2022.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.